ECLI:NL:RBSGR:2003:AN9847

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/39114
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herhaalde aanvraag asiel en categoriaal beschermingsbeleid voor Afghaanse nationaliteit

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 23 september 2003 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende een herhaalde aanvraag om asiel door eiser, een Afghaanse nationaliteit. Eiser had zijn aanvraag gebaseerd op verschillende documenten, waaronder een ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken en een persbericht van de UNHCR. De rechtbank oordeelde dat de minister van Vreemdelingenzaken en Integratie zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de algehele situatie in Afghanistan niet van zodanige aard is dat het categoriaal beschermingsbeleid moet worden voortgezet. De rechtbank concludeerde dat de documenten die eiser had overgelegd, geen nieuw licht wierpen op de beoordeling van zijn asielaanvraag en dat de minister niet verplicht was om nader onderzoek te verrichten naar de situatie in Afghanistan.

De rechtbank overwoog dat de medische situatie van eiser niet leidde tot een schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), omdat niet was aangetoond dat er sprake was van uitzonderlijke omstandigheden. De rechtbank benadrukte dat de minister een ruime beoordelingsmarge heeft bij het bepalen van het asielbeleid en dat de rechter niet zijn eigen oordeel in de plaats van dat van de minister kan stellen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, omdat de minister in zijn besluit voldoende had gemotiveerd waarom de aanvraag was afgewezen en er geen aanleiding was voor heroverweging van de eerdere afwijzing.

De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank heeft geen partij in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
sector vreemdelingenrecht
regnr.: Awb 03/39114
UITSPRAAK
inzake: A,
geboren op [...],
van Afghaanse nationaliteit,
IND dossiernummer 0011.09.8050,
gemachtigde: mr. R. Vat, advocaat te 's-Hertogenbosch,
eiser;
tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
vertegenwoordigd door dhr. S. Raterink,
ambtenaar ten departemente, verweerder.
1 Procesverloop
1.1 Op 9 november 2000 heeft eiser een aanvraag om toelating ingediend. Op die aanvraag is op 23 januari 2003 onherroepelijk beslist. Op 12 juli 2003 heeft eiser opnieuw een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel ingediend. Bij beschikking van 15 juli 2003 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Bij brief van 16 juli 2003 is daartegen beroep ingesteld.
1.2 Het beroep is ter zitting van 12 september 2003 behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2 Toetsingskader
2.1 Aangezien verweerder de aanvraag heeft afgewezen in het aanmeldcentrum (AC) dient beoordeeld te worden of de aanvraag in dat kader op zorgvuldige wijze is afgedaan.
2.2 Het toetsingskader in deze zaak wordt voorts bepaald door artikel van de 4:6 Algemene wet bestuursrecht (Awb), mede bezien in verband met het bepaalde in artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Op grond van artikel 4:6 Awb is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan. De rechtbank dient te beoordelen of zich na het eerdere besluit dergelijke nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden hebben voorgedaan, die tot heroverweging noopten. Het maakt daarbij geen verschil of verweerder deze aanvraag inhoudelijk heeft beoordeeld.
3 Standpunten
3.1 Eiser heeft zijn herhaalde aanvraag (onder meer) gebaseerd op de volgende stukken:
- een document van 21 juni 2003 van het Islamitische Emiraat Afghanistan, met vertaling;
- een document van 23 juni 2003 van de korpschef van de politie van de provincie Kabul, met vertaling;
- een aantal medische stukken;
- het ambtsbericht van 10 april 2003 van de minister van Buitenlandse Zaken, waaruit blijkt dat geen sprake is van gedwongen terugkeer door België en Duitsland;
- een persbericht van 17 april 2003 van de UNHCR;
- een brief van 28 april 2003 van Amnesty International;
- een brief van 17 juni 2003 van VluchtelingenWerk;
- een artikel uit Planet News van 5 juli 2003, waarin dhr. Kamp, minister van Defensie, zijn bezorgdheid uit over de situatie in Afghanistan, en
- een aantal recente berichten van persbureaus en kranten over de veiligheidssituatie in Afghanistan.
3.2 Verweerder heeft de aanvragen afgewezen op grond van het volgende.
De documenten van 21 en 23 juni 2003 betreffen geen originele documenten, zodat deze niet op hun authenticiteit onderzocht kunnen worden. Er bestaat geen aanleiding eiser in de gelegenheid te stellen de originelen te overleggen, omdat de documenten ook indien zij echt zijn, niet tot een ander oordeel zouden leiden. Hiertoe wordt overwogen dat uit het document van 21 juni 2003 blijkt dat eiser zich dient te melden in verband met de afhandeling van een klacht van de heer B, zoon van de heer C. Uit het document blijkt echter niet hoe de klacht zal worden afgehandeld en dat dit een schending van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) zal opleveren. Derhalve betreffen de documenten geen rechtens relevante nova in de zin van artikel 4:6 Awb.
Met betrekking tot eisers medische toestand is niet gebleken dat sprake is van een zeer uitzonderlijk geval waarin om medische redenen sprake kan zijn van schending van artikel 3 EVRM. Eiser gebruikt weliswaar medicijnen, maar staat blijkens zijn verklaringen niet onder behandeling.
De stukken die eiser heeft overgelegd in het kader van een beroep op het categoriaal beschermingsbeleid, zijn algemene stukken die geen directe relatie met de persoon van eiser hebben. Voorts is het categoriaal beschermingsbeleid bij besluit van 9 september 2002 beëindigd en hebben de jongste ontwikkelingen niet geleid tot een wijziging van dit beleid. Daarom kan eisers beroep op het categoriaal beschermingsbeleid niet slagen. De omstandigheid dat België en Duitsland geen gedwongen terugkeer naar Afghanistan laten plaatsvinden, doet hieraan niet af. Hiernaast blijkt uit de uitlatingen van de minister van Defensie over de veiligheidssituatie niet dat de minister het regeringsstandpunt heeft verwoord. Derhalve kan op grond van de huidige toestand in Afghanistan niet worden gesproken van rechtens relevante nova in de zin van artikel 4:6 Awb.
3.3 Eiser heeft in beroep samengevat het volgende aangevoerd.
Eiser heeft inmiddels de originele documenten overgelegd, zodat niet langer tegengeworpen kan worden dat de authenticiteit niet onderzocht kan worden. Voorts heeft eiser met de documenten zijn persoonlijke omstandigheden die een gegronde vrees voor schending van artikel 3 EVRM bij terugkeer naar Afghanistan aannemelijk maken nader geconcretiseerd Eiser voldoet wel degelijk aan het criterium van artikel 3 EVRM, zodat sprake is van rechtens relevante nova als bedoeld in artikel 4:6 Awb.
Eiser loopt bij terugkeer tevens een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM vanwege zijn medische situatie. In Afghanistan ontbreekt medische behandeling, hetgeen bij terugkeer zal leiden tot ernstig lichamelijk lijden. Eiser beroept zich op jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM) en van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). Verweerder had nader onderzoek moeten doen.
Voorts doet eiser een beroep op artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw 2000 juncto artikel 3.106 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom de omstandigheid dat Duitsland en België geen gedwongen terugkeer naar Afghanistan laten plaatsvinden, er niet toe doet. Tevens gaat verweerder ten onrechte voorbij aan de uitspraken van de minister van Defensie. Verweerder heeft voorts in de bestreden beschikking verwezen naar achterhaalde brieven aan de Tweede Kamer, ambtsberichten en de akkoordverklaring door de Tweede Kamer van 12 september 2002. De algemene situatie is onrustig en nergens veilig. Ter adstructie hiervan heeft eiser in beroep nog een aantal recente persberichten overgelegd. Tot slot heeft eiser zich in dit verband ter zitting beroepen op een uitspraak van 1 september 2003 van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, Awb 03/45135 en 45134 BEPTDN F.
De bestreden beschikking is in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiverings-beginsel.
4 Overwegingen
4.1 Naar het oordeel van de rechtbank zijn de door eiser ingebrachte documenten nieuwe feiten of omstandigheden. Thans ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of verweerder in redelijkheid hierin aanleiding voor heroverweging van de eerdere afwijzing van de aanvraag had dienen te zien. Hiervan is geen sprake indien reeds op voorhand duidelijk is dat deze feiten en omstandigheden geen nieuw licht kunnen werpen op de beoordeling van de asielaanvraag.
4.2 Ten aanzien van de overgelegde documenten, gedateerd op 21 en 23 juni 2003, overweegt de rechtbank dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat uit deze documenten slechts blijkt dat de voormalige verloofde van eisers zus een klacht jegens eiser heeft ingediend, doch niet dat eiser in de negatieve belangstelling van de Afghaanse autoriteiten staat. Dit klemt te meer daar niet blijkt ten aanzien waarvan de klacht is ingediend en op welke wijze de klacht afgehandeld zal worden, alsmede daar het document van 21 juni 2003 afkomstig is van de Directie privaatrechtelijke zaken.
4.3 Met betrekking tot eisers beroep op mogelijke schending van artikel 3 EVRM in verband met zijn medische situatie overweegt de rechtbank dat - gelet op de uitspraak van de Afdeling van 11 april 2003 (JV 2203/225) - de medische toestand van de uit te zetten persoon slechts kan leiden tot schending van artikel 3 EVRM in geval van uitzonderlijke omstandigheden en wegens dwingende redenen van humanitaire aard, bij gebrek aan medische voorzieningen en sociale opvang in het land waarnaar wordt uitgezet. Eiser heeft met de overgelegde medische stukken en ook anderszins niet aannemelijk gemaakt dat hiervan in zijn geval sprake is.
4.3 Ten aanzien van eisers beroep op artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw 2000 overweegt de rechtbank als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer uitspraak van 8 november 2001, RV 2001, 11) komt de minister een ruime beoordelingsmarge toe bij beantwoording van de vraag of - gelet op de algehele situatie in het land van herkomst - een asielzoeker op de voet van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw 2000 voor toelating in aanmerking komt. De aanwending hiervan kan de toetsing in rechte slechts niet doorstaan, indien geoordeeld moet worden dat het besluit niet voldoet aan de wettelijke voorschriften, dan wel de minister bij afweging van alle daarvoor in aanmerking komende belangen en gegeven de feitelijke grondslag ervan, niet in redelijkheid tot zijn beslissing heeft kunnen komen. Het is de taak van de rechter de beoordeling door de minister van de algehele situatie van het land van herkomst, die veelal tot stand pleegt te komen in overleg met de Tweede Kamer der Staten-Generaal, aan die maatstaven te toetsen, niet om een eigen oordeel omtrent de algehele - en veiligheidssituatie aldaar in de plaats van dat van de minister te stellen.
Ten aanzien van de algehele situatie in Afghanistan heeft de Afdeling in haar uitspraak van 4 februari 2003 (JV 2003/110) geoordeeld dat de minister in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat het categoriaal beschermingsbeleid niet langer dient te worden voortgezet. De minister had volgens de Afdeling in de rapporten van Human Rights Watch en Amnesty International geen aanleiding hoeven te zien om het advies van de UNHCR van 10 juli 2002, dat het niet langer nodig is de afdoening van asielaanvragen op te schorten en asielzoekers actief kunnen worden voorgelicht over geassisteerde terugkeer, niet te volgen.
In haar brief van 20 juni 2003 aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (vergaderjaar 2002-2003, 19637, nr. 745) gaat van de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie in op de gevolgen van het ambtsbericht van 10 april 2003 voor het toelatings- en terugkeerbeleid. De minister geeft aan dat er geen aanleiding bestaat een speciaal beleid voor Afghaanse asielzoekers te voeren, hoewel de veiligheids- en mensenrechtensituatie nog immer reden tot zorg geeft.
De minister geeft daarbij aan dat buiten Kaboel de krijgsheren heersen en de macht van de overgangsregering beperkt blijft tot Kaboel en omgeving. Tevens meldt zij in dit verband dat voornoemd advies van de UNHCR van 10 juli 2002 nog onverkort van kracht is. Ook wijst de minister op het beleid van andere EU-landen -zo heeft het Verenigd Koninkrijk al een aanvang gemaakt met gedwongen terugkeer- en op de initiatieven in EU-verband die er momenteel zijn met het oog op terugkeer naar Afghanistan.
Op grond van het bovenstaande ziet de rechtbank in eisers beroep geen grond om te oordelen dat de minister zich niet (meer) in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de algehele situatie in Afghanistan niet van zodanige aard is, dat het categoriaal beschermingsbeleid moet worden voortgezet dan wel opnieuw zou moeten worden gevoerd. De minister heeft in redelijkheid bij het oordeel kunnen blijven dat terugkeer naar, dan wel verblijf in, Afghanistan in verband met de algehele situatie aldaar niet van bijzondere hardheid is. Uit overgelegde stukken komt immers vooral naar voren dat de veiligheids- en mensenrechtensituatie buiten Kaboel onverkort slecht is en mogelijk zelfs verslechterd is sinds het einde van de onderzoeksperiode van het algemeen ambtsbericht van 10 april 2003, doch niet blijkt dat de situatie in Kaboel en omgeving even zeer gedurende de laatste maanden een zodanige verslechtering kent. De stukken bevestigen derhalve grotendeels het door de minister ingenomen standpunt in haar brief van 20 juni 2003 aan de voorzitter van de Tweede Kamer.
De uitlatingen ten aanzien van de (on)veiligheid in Afghanistan van de Minister van Defensie dienen gelezen te worden in de context, waarin deze zijn gemaakt, welke ziet op de veiligheid van de in Afghanistan gelegerde Nederlandse militairen. Deze uitlatingen kunnen derhalve reeds daarom niet zien op het beleid van verweerder.
De rechtbank acht voorts van belang dat gesteld noch gebleken is dat het standpunt van de UNHCR van 10 juli 2002 inmiddels is gewijzigd.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder in de bestreden beschikking heeft kunnen volstaan met de overweging dat de jongste ontwikkelingen in Afghanistan niet hebben geleid tot een wijziging van het categoriale beschermingsbeleid en derhalve niet afzonderlijk in hoefde te gaan op alle stukken, waarop eiser zich beroepen heeft.
Tevens hoefde verweerder in deze stukken geen aanleiding te zien om nader onderzoek te (doen) verrichten, nu de overgelegde informatie niet een wezenlijk ander beeld geeft van de situatie in Afghanistan dan het beeld dat bestond ten tijde van de laatste beoordeling van het beleid in de beleidsbrief van de minister van 20 juni 2003.
4.5 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft verweerder in de nieuwe feiten en omstandigheden geen aanleiding voor heroverweging van de eerdere afwijzing van de aanvraag dienen te zien, nu op voorhand duidelijk is dat deze feiten en omstandigheden geen nieuw licht kunnen werpen op de beoordeling van de asielaanvraag. Verweerder heeft derhalve de aanvraag met toepassing van het bepaalde in artikel 4:6 Awb kunnen afwijzen.
Nu voorts niet is gebleken dat de aanvraag niet op zorgvuldige wijze binnen 48 uur is afgedaan is het beroep ongegrond.
4.6 Er bestaat geen aanleiding voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5 BESLISSING
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.M. Elderman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. C.M. van Doorn-Strookman als griffier op 23 september 2003
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen één week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: 23 september 2003