ECLI:NL:RBSGR:2003:AN9841

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/19927, e.v.
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Russische burgers met etnische discriminatie als grond

In deze zaak hebben vier eisers, allen burgers van de Russische Federatie, asiel aangevraagd in Nederland. De eisers, die etnisch Armeens zijn, hebben hun land verlaten vanwege systematische discriminatie en bedreigingen die zij ondervonden in hun woonplaats in de Russische Federatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers hun stellingen over de onhoudbare situatie in Rusland voldoende hebben onderbouwd. De eisers hebben op 21 en 22 januari 2001 aanvragen om toelating als vluchteling ingediend, die door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) zijn afgewezen. De rechtbank heeft de eerdere uitspraak van de IND vernietigd, omdat deze niet zorgvuldig was en niet voldeed aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat de IND onvoldoende had onderbouwd dat de eisers zich elders in de Russische Federatie konden vestigen om aan de problemen te ontsnappen. De rechtbank heeft de IND opgedragen om opnieuw te beslissen op de aanvragen van de eisers, met inachtneming van de bevindingen in deze uitspraak. De rechtbank heeft ook de proceskosten van de eisers vergoed, die zijn vastgesteld op € 1.288,--. De uitspraak is gedaan op 26 september 2003 en partijen hebben de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK te 's-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Almelo
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer
enkelvoudige kamer
regnrs.:Awb 03/19927 BEPTDN/BE
Awb 03/19901 BEPTDN/BE
Awb 03/19928 BEPTDN/BE
Awb 03/19930 BEPTDN/BE
UITSPRAAK
inzake: A,
geboren op [...] 1956,
eiseres sub 1,
B,
geboren op [...] 1949,
eiser sub 2,
C,
geboren op [...] 1980,
eiser sub 3,
D,
geboren op 4 augustus 1982,
eiseres sub 4,
allen burgers van de Russische Federatie,
IND dossiernummer 0101.21.2005, (eiseres sub 1 en eiser sub 2)
IND dossiernummer 0101.21.2006 (eiser sub 3)
IND dossiernummer 0101.21.2005 (eiseres sub 4),
eisers,
gemachtigde: mr. J. de Lange, werkzaam bij de Stichting Rechtsbijstand Asiel Noordoost-Nederland te Groningen;
tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
voorheen de Staatssecretaris van Justitie,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder.
1 Procesverloop
1.1 Eisers hebben op 21 respectievelijk 22 januari 2001 aanvragen om toelating als vluchteling ingediend. Bij schrijven van 31 juli 2001 heeft verweerder eisers op de hoogte gebracht van het voornemen om de aanvragen, die op grond van artikel 117 van de Vw 2000 verder worden aangemerkt als aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de zin van artikel 28 Vw 2000, af te wijzen. Eisers zijn daarbij in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken hun zienswijze op het voornemen in te dienen, van welke gelegenheid zij bij schrijven van hun gemachtigde van 6 augustus 2001 gebruik hebben gemaakt. Bij besluiten van 28 september 2001 heeft verweerder de aanvragen afgewezen. Daartegen is door eisers bij brief van 26 oktober 2001, aangevuld bij brief van 23 november 2001, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de rechtbank bij schrijven van 11 oktober 2002 een verweerschrift doen toekomen. Bij schrijven van 23 oktober 2002 heeft de gemachtigde van eisers de gronden van het beroep nader aangevuld.
De beroepen zijn behandeld ter zitting van 8 november 2002, alwaar partijen zijn verschenen.
Bij uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Almelo, van 2 december 2002, nrs. Awb 01/56770 BEPTDN, Awb 01/56452 BEPTDN, Awb 01/56490 BEPTDN en Awb 01/56479 BEPTDN, zijn de beroepen ongegrond verklaard.
Het daartegen ingestelde hoger beroep is bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRvS) van 13 maart 2003, nr. 200300008/1, gegrond verklaard. Daarbij is de uitspraak van 2 december 2002 vernietigd en de zaak teruggewezen naar de rechtbank.
1.2 Partijen, verweerder bij schrijven van 20 juni 2003 en eisers bij schrijven van 20 augustus 2003, hebben de rechtbank vervolgens toestemming gegeven de beroepen af te doen met achterwege laten van het onderzoek ter zitting. Het onderzoek is daarna gesloten.
2 Toetsingskader
2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2.2 Op 1 april 2001 is de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in werking getreden en is de Vreemdelingenwet (Vw) ingetrokken. Op grond van artikel 117, eerste lid, Vw 2000 wordt de aanvraag aangemerkt als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
De rechtbank zal bij de beoordeling van het beroep toepassing geven aan artikel 83 Vw 2000 en rekening houden met feiten en omstandigheden die na het nemen van het bestreden besluit zijn opgekomen, tenzij de goede procesorde zich daartegen verzet of de afdoening van de zaak daardoor ontoelaatbaar wordt vertraagd.
3 Standpunten
3.1 Het asielrelaas van eisers komt op het volgende neer. Eisers, allen etnisch Armeens, hebben op 28 februari 1988 hun toenmalige woonplaats E (in Nagorno Karabach in de toenmalige Sovjetrepubliek Azerbeidzjan) verlaten in verband met etnische zuiveringen waarbij Armenen vanwege hun afkomst werden gedood. Vervolgens hebben zij zich in Blagodarniy in (thans) de Russische Federatie gevestigd en het Russische staatsburgerschap gekregen. Eiser sub 2 werkte tot 1991 in een fabriek. Nadat hij wegens pesterijen van collega's gedwongen was ontslag te nemen, is hij samen met zijn vrouw, eiseres sub 1, een eigen onderneming begonnen, waarbij hij kunstbloemen maakte die op de markt werden verkocht. Tevens handelden zij in kleding.
Eisers stellen vanaf de eerste dag dat zij in Blagodarniy woonden, voortdurend te zijn gediscrimineerd. Eiseres sub 1 werd, vanwege haar uiterlijk, veelvuldig gecontroleerd op documenten en kon die documenten soms alleen tegen betaling terugkrijgen. Ook eiser sub 2 is in de loop der jaren meerdere keren door de politie aangehouden en gefouilleerd. In februari 2000 is eiser sub 2 bij zo'n aanhouding mishandeld en mocht hij pas vertrekken nadat hij een 'cadeautje' voor de politiemensen had gekocht. Na de Tsjetsjeense oorlog werd alles erger. Ook op de markt werden eisers gepest en uitgescholden. Kozakken pakten hun spullen zonder daarvoor te betalen en gooiden deze in de prullenbak. Dit gebeurde bijna dagelijks. Ook werden eisers bedreigd met de dood en werd gezegd dat zij naar hun eigen land terugmoesten.
De dochter van eiseres sub 1 en eiser sub 2 (eiseres sub 4) ondervond veel problemen op school, alwaar zij voortdurend werd gepest en door de leraren werd achtergesteld. Nadat zij op 23 mei 2000 door tegenwerking van de kappersschool niet mee kon doen aan een wedstrijd en op weg naar huis door een Kozak op straat werd vastgepakt, geslagen en met een mes bedreigd, durfde zij niet meer de straat op te gaan en is zij gestopt met haar opleiding.
In juni 1999 is de zoon (eiser sub 3) op weg naar huis door Kozakken in elkaar geslagen. Toen eiser sub 2 hiervan aangifte wilde doen bij de politie, werd hij weggestuurd. Omdat eiser sub 2 aangaf hierover zijn beklag bij een krant te zullen doen, werd hij diezelfde avond thuis bedreigd. Hem werd te verstaan gegeven dat zijn gezin en huis in brand zouden worden gestoken als hij aangifte zou doen.
Eiser sub 3 ging vanaf 1996 niet meer naar school omdat hij voortdurend gepest en bedreigd werd. Op 8 november 2000 werd hij staande gehouden door de politie. Aangezien hij geen documenten kon tonen omdat deze in augustus 2000 waren gestolen, werd hij meegenomen naar het bureau, alwaar hij werd beschuldigd van drugshandel omdat er zogenaamd drugs bij hem werden gevonden. Nadat eiser sub 2 zijn zoon had vrijgekocht, besloot het gezin de Russische Federatie te verlaten en zijn zij op 16 december 2000 per bus vertrokken.
3.2 Verweerder heeft de aanvraag afgewezen. Daarbij is overwogen dat, hoewel niet onaannemelijk is dat eisers in voorkomende gevallen het slachtoffer van discriminatie zijn geworden, niet kan worden gesteld dat hun leven daardoor onhoudbaar is geworden. Verweerder stelt dat eisers door middel van het verrichten van arbeid in hun levensonderhoud konden voorzien en de kinderen in de omstandigheid waren om onderwijs te volgen en dat het voor hen, ondanks de belemmeringen, niet onmogelijk was om op maatschappelijk en sociaal gebied te functioneren. Evenmin acht verweerder aannemelijk gemaakt dat eisers niet de bescherming van de (hogere) autoriteiten konden inroepen. Daarnaast stelt verweerder dat eisers zich aan de gestelde problemen kunnen ontrekken door zich elders in de Russische Federatie of in Armenië of Nagorno Karabach te vestigen.
Evenmin kunnen eisers zich beroepen op artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) nu er geen reëel en voorzienbaar risico is dat juist eisers bij terugkeer naar de Russische Federatie zullen worden onderworpen aan een door artikel 3 EVRM verboden behandeling. Ook is niet gebleken van individuele klemmende reden van humanitaire aard. Het behoren tot een bepaalde etnische groepering kan immers niet worden gezien als een individuele omstandigheid, aldus nog steeds verweerder.
3.3 Eisers stellen zich op het standpunt dat verweerder geheel voorbijgaat aan het systematische karakter van de door hen ondervonden discriminatie die hun leven uiteindelijk onhoudbaar maakte. Eisers stellen dat het leven economisch gezien misschien niet geheel onhoudbaar was, maar dat dit maatschappelijk en sociaal heel anders lag. Zij zijn van mening dat de autoriteiten hen niet kunnen beschermen tegen maatschappelijke en sociale discriminatie en menen voorts dat hen ten onrechte een binnenlands en buitenlands vestigingsalternatief wordt tegengeworpen.
Eisers beroepen zich voorts op TBV 2001/29 en stellen dat van hen in redelijkheid niet kan worden verwacht dat zij terugkeren naar de Russische Federatie.
3.4 In het verweerschrift heeft verweerder er onder andere op gewezen dat ernstige discriminatie slechts tot vervolging kan leiden indien vastgesteld kan worden dat de autoriteiten daartegen geen bescherming kunnen of willen bieden, hetgeen in casu niet het geval zou zijn.
Daarnaast geeft verweerder aan dat het vestigingsalternatief in Armenië dient te worden gezien als een stellingname ten overvloede. Daarbij wijst verweerder er op dat eisers blijkens de ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken van 15 augustus 2001 en 14 augustus 2002 de Armeense nationaliteit kunnen herkrijgen.
4 Overwegingen
4.1 Niet is gebleken dat de politieke en mensenrechtensituatie in de Russische Federatie zodanig is dat uitsluitend in verband daarmee aan een vreemdeling uit dat land een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b, of c, Vw 2000 dient te worden verleend. Eisers zullen daarom aannemelijk moeten maken dat met betrekking tot hen persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan op grond waarvan een dergelijke verblijfsvergunning dient te worden verleend.
4.2 Op grond van artikel 1 (A) van het Vluchtelingenverdrag worden vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waarin zij gegronde reden hebben te vrezen voor vervolging wegens hun godsdienstige of politieke overtuiging of hun nationaliteit, dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of een bepaalde sociale groep, als vluchteling beschouwd.
4.3 Ingevolge hetgeen omtrent discriminatie is gesteld in het UNHCR Handbook on Procedures and Criteria for Determining Refugee Status en gelet op de daarbij aansluitende jurisprudentie, kan discriminatie slechts worden beschouwd als een vorm van vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag wanneer sprake is van een systematische en ingrijpende bejegening van discriminatoire aard die een ernstige beperking oplevert van de bestaansmogelijkheden en waartegen de overheid geen bescherming kan of wil bieden. De discriminatoire bejegening moet voorts ook van substantiële aard zijn, waardoor het leven onhoudbaar is geworden.
Vergelijk ook ABRvS nummer 200204163/1 van 20 augustus 2002.
4.4 De rechtbank stelt vast dat verweerder de geloofwaardigheid van de asielrelazen van eisers niet in twijfel heeft getrokken, zodat ook de rechtbank van de geloofwaardigheid zal uitgaan.
4.5 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat het leven van eisers niet onhoudbaar is geworden. Dat eisers in hun levensonderhoud konden voorzien door middel van het verrichten van arbeid is weliswaar juist, maar doet niet af aan hetgeen eisers hebben gesteld over de problemen die zij daarbij ondervonden, in de vorm van bijna dagelijkse pesterijen, ernstige dreigementen, aanhoudingen en scheldpartijen. Dat eiser sub 3 en eiseres sub 4 volgens verweerder onderwijs konden volgen, doet evenmin recht aan hun asielrelaas, aangezien eiser sub 3 heeft verklaard met zijn opleiding te zijn gestopt omdat hij de voortdurende pesterijen en bedreigingen niet meer volhield en ook eiseres sub 4 op school, zowel van leraren als leerlingen, veel tegenwerking ondervond en zich uiteindelijk genoodzaakt zag haar studie te staken.
Uit de asielrelazen komt verder een beeld naar voren van mensen die systematisch worden uitgescholden, bedreigd, vernederd en lastiggevallen vanwege hun afkomst en uiterlijk, en die voortdurend op hun hoede moeten zijn voor verbaal en fysiek geweld. Daarmee is sprake van dusdanige beperkingen in het sociaal en maatschappelijk functioneren (hetgeen meer inhoudt dan het kunnen voorzien in het eigen levensonderhoud), dat het leven voor eisers onhoudbaar moet worden geacht.
4.6 De rechtbank staat vervolgens voor de vragen of eisers niet de bescherming van de (hogere) autoriteiten konden inroepen en of zij zich aan de problemen konden onttrekken door zich elders in de Russische Federatie te vestigen. Dienaangaande wordt het volgende overwogen.
4.6.1 Ingevolge jurisprudentie van de ABRvS (zie onder andere ABRvS 19 juli 2002, JV 2002/306) mag van een vreemdeling worden gevergd dat hij, alvorens hij zijn land van herkomst verlaat om elders bescherming te zoeken, zich tot de autoriteiten van zijn land wendt om bescherming te krijgen, tenzij aannemelijk is gemaakt dat dit voor hem gevaarlijk is of bij voorbaat zinloos zou zijn geweest. Indien de vreemdeling dit laatste niet aannemelijk heeft gemaakt, kan slechts het tevergeefs hebben ingeroepen van de bescherming van de autoriteiten aannemelijk maken dat de autoriteiten van het land van herkomst niet bereid of in staat zijn bescherming te bieden.
4.6.2 Eisers hebben zich in beroep op het standpunt gesteld dat zij geen bescherming zouden hebben kunnen krijgen van de Russische autoriteiten, omdat de politie juist een van de organen is die verantwoordelijk was voor de discriminatie, terwijl daarnaast tegen discriminatie weinig zou zijn uit te richten door de autoriteiten. Eisers hebben voorts betwist dat zij zich elders in de Russische Federatie konden vestigen om zich aan de problemen te onttrekken. Volgens hen lopen ook ten aanzien van de mogelijkheid om zich vrij te vestigen wet en werkelijkheid in hoge mate uiteen. Eisers hebben hun standpunten onderbouwd met een brief van Amnesty International van 30 maart 2000, een rapport van maart 1998 van het Memorial Human Rights Center en een ECRI-rapport van maart 2001, terwijl zij tevens verwijzen naar het Country Report van februari 2002 van het US State Department.
- In voornoemde brief van Amnesty International is onder meer het volgende te lezen:
"Het wettelijk kader in de Russische Federatie voldoet in de meeste gevallen aan de Europese, internationale normen, het probleem zit voornamelijk in de praktische toepassingen. Zo is de Russische wetgeving uitgesproken liberaal op het gebied van toekenning van het Russische staatsburgerschap aan de inwoners van de voormalige Sovjet Unie. In de praktijk blijkt de huidskleur en het accent echter belangrijker dan de formele nationaliteit. De Russische overheid blijft vaak in gebreke bij het bestrijden van discriminatie en uitingen van racisme. Discriminatie en racisme zijn wijdverspreid onder de Russische bevolking, ook binnen met name de lagere echelons van het staatsapparaat."
- In voornoemd rapport van het Memorial Human Rights Center is onder meer het volgende vermeld:
"The bulk of the incidents involving violence against minorities or humiliating behavior towards them is associated with the activities of organizations which refer to themselves as «Cossacks», are advocating the revival of the social group that existed before 1917, and are pressing for special and group rights for the members of this movement. In a number of regions, Cossacks have been granted the right to take part in actions undertaken by the law enforcement bodies, and their representatives have been introduced into the power structures. Cossack organizations managed to get their representatives elected to the legislative assemblies of Krasnodar and Stavropol territories. There and in Rostov Region, encouraged by the regional and federal authorities, Cossacks set up armed formations and appropriate some powers. They usually advocate radical nationalistic views and voice hostility towards many minorities, above all, natives of the Transcaucasus and the North Caucasus. In Krasnodar and Stavropol Territories, Cossacks are demanding that the regional authorities restrict these persons' rights or deport them. Cossack units conduct (both together with the police and separately) searches and check-ups of documents at people's homes and in the streets and markets, detain people in the streets, search cars. These actions are often accompanied by threats and violence against persons belonging to a minority.
(...)
Despite the extremist and nationalist sentiments of many leaders and rank-file members of the Cossack formations, and despite the frequency of their extremist actions, federal and regional authorities have provided various support for them, have turned over to them various functions of authority and are trying to integrate them into the system of the government.
(...)
In cases like those described above, when Cossack organizations performed acts of violence against non-Slavs, the law enforcement bodies either refrained form penalizing the guilty parties under the procedures established by the law, or brougt to account only a few of them."
- In voormeld ECRI-rapport is onder meer het volgende opgenomen:
"Alongside Chechens, other people from the Caucasus region, including Daghestanis and people from Azerbaijan, Armenia and Georgia and people from Central Asia, are reported to be subject to discriminatory practices on the part of the Russian authorities. (...) To the extent that these discriminatory practices are connected with the registration system and its enforcement in Moscow and elsewhere, ECRI calls for an urgent and thorough review of this system in order to bring it in line with the Constitution and to ensure that it does not impact disproportionately or lead to any form of discrimination against particular minority groups.
(...)
ECRI is seriously concerned that the residence registration system currently in place in the Russian Federation and its enforcement in practice affect members of some minority groups in a discriminatory way. Such groups include, notably, "visible minorities" such as people coming from the Caucasus and Central Asia, asylum seekers and refugees. In some cases, discrimination is directly based on local legal provisions regulating the residence registration of persons of a certain ethnic origin. This is the case for Meshketian Turks in the Krasnodar Krai. More often, however, discrimination results from the practice of systematically refusing to register members of specific ethnic minorities in certain regions, both for permanent residence and for temporary stay.
(...)
Members of "visible minorities", particularly in big cities and in some southern regions, appear to be disproportionately subject to such checks as well as arbitrary arrest and detention. Instances of ill-treatment and torture of these persons while in detention have also been reported."
- In het Country Report on Human Rights Practices van het US State Department van 4 maart 2002 is onder meer het volgende vermeld:
"There were credible reports from throughout the country that police detained persons without observing mandated procedures and failed to issue proper arrest warrants or receipts for confiscated property. This especially was true for persons from the Caucasus. There were credible reports that security forces continued regurlarly to single out persons from the Caucasus for document checks, detention, and the extortion of bribes.
(...)
The Constitution provides citizens with the right to choose their place of residence freely; however, some regional governments continued to restrict this right through residential registration rules that closely resemble the Soviet-era "propiska" (pass) regulations. Although the rules were justified as a notification device rather than a control system, their application has produced many of the same restrictive results as the propiska system. Citizens must register to live and work in a specific area within 7 days of moving there. Citizens changing residence within the country, as well as persons with al legal claim to citizenship who decide to move to Russia from other former Soviet republics, often face enormous difficulties or simply are not permitted to register in some cities. Corruption in the registration process in local police precincts is a problem. Police demand bribes when processing registration applications and during spot checks for registration documentation.
(...)
however, Roma and persons form the Caucasus and Central Asia faced widespread governmental and societal discrimination, which often was reflected in official attitudes and actions. Discrimination against persons from the Caucasus and Central Asia are affected disproportionately by new measures, at both the federal and local levels to combat crime. Police reportedly beat, harrassed, and demanded bribes from persons with dark skin, or who appeared to be from the Caucasus, Central Asia, or Africa. Law enforcement authorities also targeted persons with dark complexions for harrassment, arrest and deportation from urban centers. In Moscow such persons were subjected to far more frequent document checks than others and frequently were detained or fined in excess of permissible penalties. Police often failed to record infractions by minorities or issue a written record to the alleged infractors."
4.6.3 Gelet op de relazen van eisers, bezien in het licht van de algemene situatie in de Russische Federatie, zoals die in voornoemde rapportage is beschreven, hebben eisers hun stellingen dat zij geen bescherming zouden krijgen van de Russische autoriteiten en dat zij zich niet elders in de Russische Federatie konden vestigen om zich aan de problemen te onttrekken, op zodanige wijze onderbouwd dat verweerder, bij gebreke van een ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken over de algemene situatie in de Russische Federatie, eisers niet zonder nader onderzoek kon tegenwerpen dat voornoemde stellingen niet aannemelijk zijn gemaakt. De besluiten zijn daarom niet op zorgvuldige wijze tot stand gekomen en missen een draagkrachtige motivering, zodat zij voor vernietiging in aanmerking komen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 Awb. Vergelijk ook ABRvS 11 april 2003, nummer 200300663/1.
Verweerder zal worden opgedragen nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Verweerder zal daarbij tevens uitdrukkelijk in aanmerking moeten nemen dat een belangrijk deel van de verklaringen van eisers over de ondervonden discriminatie betrekking heeft op gedragingen van politie en Kozakken en dat eiser sub 2 heeft verklaard ernstig bedreigd te zijn toen hij over de politie zijn beklag wilde doen.
4.7 Nu het beroep gegrond is, zal verweerder worden veroordeeld in de kosten die eisers in verband met het instellen van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs hebben moeten maken. Het bedrag van de te vergoeden proceskosten wordt voor wat betreft het beroep begroot op € 966,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het toelichten van het beroep ter zitting; wegingsfactor 1,5 in verband met het aantal samenhangende zaken). Het te vergoeden bedrag voor de in hoger beroep gemaakte kosten is € 322,--.
5 BESLISSING
De rechtbank
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- bepaalt dat verweerder opnieuw op de aanvragen beslist met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, welke begroot worden op € 1.288,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eisers dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.H.T. Rademaker en in tegenwoordigheid van M.W. Hulsman als griffier in het openbaar uitgesproken op 26 september 2003
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: 26 september 2003