ECLI:NL:RBSGR:2003:AN9834

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/25334
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Georgische vrouw van joodse afkomst met vervolgingservaringen

In deze zaak gaat het om de asielaanvraag van een vrouw van Georgische afkomst, die van joodse origine is. Eiseres heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op basis van haar vrees voor vervolging in haar thuisland. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres in Georgië te maken heeft gehad met ernstige bedreigingen en geweld, vooral vanwege haar joodse afkomst en haar economische positie als apotheker en juwelier. Eiseres heeft verschillende keren aangifte gedaan bij de autoriteiten, maar deze hebben geen bescherming geboden. De rechtbank oordeelt dat de gestelde sociale groep, bestaande uit mensen met een joodse achtergrond en een bepaalde economische status, niet voldoende is om een vervolgingsgrond te vormen volgens het Vluchtelingenverdrag. De rechtbank concludeert dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op basis van artikel 29 van de Vreemdelingenwet 2000, omdat de problemen die zij heeft ondervonden niet in verband staan met de gronden van het Vluchtelingenverdrag. De rechtbank oordeelt ook dat eiseres niet in de negatieve belangstelling van de autoriteiten staat en dat zij niet kan worden verplicht om bescherming te vragen bij de autoriteiten, gezien haar eerdere ervaringen. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiseres gegrond, vernietigt het bestreden besluit en beveelt de verweerder om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 02/25334 BEPTDN
inzake: A, geboren op [...] 1962, van Georgische nationaliteit, verblijvende in het AZC te B, eiseres,
gemachtigde: mr. I.J.M. Oomen, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. J.A.W. van ‘t Westeinde, advocaat te ’s-Gravenhage.
I. PROCESVERLOOP
1. Op 8 september 2001 heeft eiseres een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000. Op 11 januari 2002 heeft verweerder aan eiseres schriftelijk mededeling gedaan van het voornemen de aanvraag af te wijzen. Bij brief van 7 februari 2002 heeft eiseres haar zienswijze op dit voornemen naar voren gebracht. Bij besluit van 27 februari 2002 heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
2. Bij beroepschrift van 25 maart 2002 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Op 24 september 2002 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 14 augustus 2003 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2003. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting N. Charabidze aanwezig als tolk in de Georgische taal.
II. ASIELRELAAS
Eiseres is afkomstig uit Tbilisi in Georgië en is van joodse afkomst. Eiseres heeft van 1994 tot 1995 als leidinggevende in een apotheek gewerkt. In deze periode is de apotheek regelmatig overvallen door straathooligans en politiemannen, die eiseres bedreigden en gratis medicijnen eisten. Toen eiseres hiervan aangifte deed bij het hoofd van de politie, zei deze dat zij de medicijnen met haar joodse achtergrond wel kon missen. Na de aangifte werd de apotheek vaker overvallen. Verder werd eiseres eenmaal op straat van haar tas beroofd, waar de sleutel van de apotheek in zat, waarna de apotheek is beroofd. Eiseres heeft wederom aangifte gedaan, maar er werden geen maatregelen getroffen. Ook is de apotheek van buiten af beschoten, waarbij eiseres glas op haar hoofd kreeg. Voorts dreigden hooligans haar dochter te ontvoeren. In 1995 is de apotheek gesloten, omdat er te veel medicijnen zonder recept waren verkocht.
Eiseres is vervolgens in de juwelierszaak van haar echtgenoot gaan werken. Hier deden zich soortgelijke problemen voor. De echtgenoot van eiseres had zowel in de apotheek als in zijn juwelierszaak en hun huis camera’s geplaatst om de verschillende incidenten te filmen. De videobanden hiervan en videobanden van andere gezinnen met soortgelijke problemen zijn door eiseres en haar echtgenoot verzameld om aan de autoriteiten en de redactie van een krant te overhandigen. In 1996 heeft eiseres een gesprek gehad met de redactie van een krant, maar zij heeft de videobanden niet overhandigd. In hetzelfde jaar is de echtgenoot van eiseres gearresteerd op verdenking van diefstal en een aanslag op het gezin van een politiefunctionaris. Na betaling van een borgsom is hij vrijgelaten. De echtgenoot van eiseres heeft vervolgens aangifte gedaan bij het Openbaar Ministerie (OM). Het OM was van mening dat de politie rechtvaardig had gehandeld omdat de echtgenoot van eiseres werd verdacht van een aanslag op een politiefunctionaris.
In 1998 hebben eiseres en haar echtgenoot wederom contact gezocht met het OM en de redactie van de krant. De echtgenoot van eiseres is ook naar de Hoogste Raad en het Parlement gegaan. Eiseres en haar echtgenoot hebben de videobanden niet overhandigd.
In april 1998 is het huis van eiseres en haar echtgenoot twee maal doorzocht. Op 2 april 1998 werd de dochter van eiseres door vier of vijf onbekende mannen ontvoerd. Eiseres heeft een bedrag van 7000 dollar betaald om haar dochter terug te krijgen. Haar dochter vertelde dat een van de ontvoerders een politieagent was, die ook bij een van de huiszoekingen betrokken was.
Op 5 mei 1998 werden eiseres, haar echtgenoot en haar dochter thuis aangevallen door drie gemaskerde mannen. De mannen vroegen om de videobanden en om geld en sieraden. Zij hebben de echtgenoot van eiseres gemarteld en vervolgens gedood, omdat hij niets over de videobanden wilde zeggen. Eiseres is ook mishandeld. De mannen hebben het huis doorzocht en de camera’s aangetroffen. Eiseres en haar dochter werden vervolgens meegenomen naar Turkije. Daar verbleven zij gedurende twintig dagen in aparte kamers van een huis. Er werd gedreigd dat zij naar een Turks bordeel zouden worden gebracht. Eiseres werd gemarteld, omdat zij niet wilde vertellen waar de videobanden waren. Zij is ook door de drie mannen verkracht. Op een gegeven moment kwam er een man in het huis, C genaamd, die voor de echtgenoot van eiseres had gewerkt. C heeft de dochter van eiseres meegenomen. Vervolgens heeft C ook eiseres bevrijd. Hij heeft de dochter van eiseres tegen betaling naar Nederland gebracht. Eiseres is teruggegaan naar Georgië om geld voor C te halen. Eiseres heeft vervolgens op verschillende adressen verbleven. Nadat eiseres een paspoort had aangevraagd is de eigenaar van een huurwoning waar zij verbleef ernstig mishandeld door personen die op zoek waren naar eiseres. Bij een volgende woning waar eiseres verbleef, zijn ook mensen binnengevallen, die naar eiseres en haar dochter hebben gevraagd. Dit gebeurde nadat eiseres op straat een politieman was tegengekomen die bij een van de vele huiszoekingen aanwezig was. Als gevolg van de inval heeft de bewoner van het huis een hartinfarct gekregen. Eiseres is vervolgens op 23 augustus 2001 met behulp van C uit Georgië vertrokken en is op 28 augustus 2001 Nederland ingereisd.
III. STANDPUNTEN PARTIJEN
1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning.
Eiseres heeft toerekenbaar geen reisdocumenten overgelegd.
Niet is gebleken dat eiseres vanwege haar joodse afkomst te vrezen heeft voor vervolging door de autoriteiten in haar land van herkomst. Het beroep van eiseres op werkinstructie 12 en de daarin genoemde instructies kan niet slagen, omdat deze niet meer van toepassing zijn. In het onderhavige geval wordt uitgegaan van het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken inzake Georgië van 25 mei 2000, waarin is aangegeven dat de joodse gemeenschap in Georgië weinig maatschappelijke problemen ondervindt en er geen sprake is van structureel antisemitisme.
De problemen die eiseres en haar gezin hebben ondervonden houden geen verband met een van de gronden van het Vluchtelingenverdrag. Daarbij is niet aannemelijk dat eiseres persoonlijk in de bijzondere, negatieve belangstelling van de autoriteiten staat. Na haar ontsnapping uit het huis in Turkije heeft eiseres niet de hulp van de Turkse autoriteiten ingeroepen, maar is zij teruggekeerd naar Georgië, hetgeen niet duidt op een acute vluchtsituatie. In Georgië heeft eiseres vervolgens geen noemenswaardige problemen ondervonden. Zij heeft alleen van derden vernomen dat de autoriteiten naar haar op zoek waren. Zij heeft in deze periode ook niet de bescherming van de hogere autoriteiten ingeroepen, hetgeen blijkens het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 25 mei 2000 wel mogelijk is. De uitspraken waarnaar eiseres in dit verband heeft verwezen hebben geen betrekking op eiseres en hoewel uit deze uitspraken kan worden opgemaakt dat de Georgische autoriteiten niet in alle gevallen bescherming kunnen of willen bieden, heeft eiseres onvoldoende aannemelijk gemaakt dat dit ook in haar geval zo is.
Nu eiseres heeft verklaard dat haar mishandelingen en de verkrachtingen in Turkije hebben plaatsgevonden, kan worden vastgesteld dat deze gebeurtenissen niet in haar land van herkomst hebben plaatsgevonden. Voorts is eiseres na de gebeurtenissen teruggekeerd naar het land van herkomst, alwaar zij tot 23 augustus 2001 heeft verbleven. Gelet hierop is het niet aannemelijk dat haar vertrek uit het land van herkomst verband houdt met zodanige traumatische ervaringen dat van haar daarom in redelijkheid niet kan worden verwacht terug te keren.
2. Eiseres legt aan het beroep ten grondslag dat zij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000. Het bestreden besluit is onzorgvuldig tot stand gekomen en onvoldoende gemotiveerd.
Eiseres heeft wel een document overgelegd bij binnenkomst in Nederland, te weten een geboorteakte.
Verweerder heeft het relaas van eiseres ten onrechte niet in zijn context beoordeeld. Indien eiseres direct na de ontvoering was gevlucht, was zij in aanmerking gekomen voor een verblijfsvergunning als vluchteling op grond van werkinstructie 12 en de daarin genoemde werkinstructies. Het feit dat zij niet direct is gevlucht, kan niet los worden gezien van de omstandigheden die tot het uitstel van vertrek hebben geleid. Het onverkort uitsluiten van de toepasselijkheid van deze werkinstructies is door verweerder onvoldoende onderbouwd.
De reden dat eiseres en haar gezin werden belaagd en afgeperst, is mede gelegen in hun joodse afkomst. Vanwege deze problemen en het bewijsmateriaal dat zij van verschillende incidenten hebben verzameld, staat eiseres in de negatieve belangstelling van de autoriteiten. Ten onrechte wordt eiseres verweten dat zij na haar ontvoering in juni 1998 geen bescherming van de autoriteiten heeft gezocht. Uit het nader gehoor blijkt dat zij steeds van woonplaats is gewisseld, dat de autoriteiten steeds haar verblijfplaats probeerden te achterhalen en dat mensen op verschillende adressen, waar eiseres heeft verbleven, zijn mishandeld en geïntimideerd. Onder deze omstandigheden en gelet op de eerdere negatieve ervaringen met de autoriteiten en het feit van algemene bekendheid dat de Georgische bevolking weinig vertrouwen heeft in de effectiviteit en de bescherming die de autoriteiten kunnen en willen bieden, kan van eiseres niet worden verlangd dat zij de autoriteiten om bescherming vraagt. De uitspraken waarnaar eiseres in de zienswijze heeft verwezen, zijn van belang omdat daarin de falende overheidsbescherming wordt behandeld.
IV. OVERWEGINGEN
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
2. Ingevolge artikel 13 van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts ingewilligd indien met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel indien internationale verplichtingen of klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen.
3. Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 kan -voor zover hier van belang- een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst.
4. Artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 bepaalt dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 wordt afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Ingevolge het tweede lid van genoemd artikel worden bij het onderzoek naar de aanvraag de daar genoemde omstandigheden betrokken.
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder het asielrelaas van eiseres niet ongeloofwaardig heeft geacht. Gelet hierop komt aan het standpunt van verweerder met betrekking tot het ontbreken van documenten in de zin van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 geen zelfstandige betekenis toe. De rechtbank zal de grief van eiseres die betrekking heeft op voornoemd artikel daarom onbesproken laten.
6. Tussen partijen is derhalve in geschil of het asielrelaas van eiseres voldoende zwaarwegend is voor een geslaagd beroep op vluchtelingschap. Ingevolge artikel 1(A) van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (het Vluchtelingenverdrag) in combinatie met artikel 29, eerste lid, onder a, van de Vw 2000 kunnen als vluchteling worden toegelaten vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waar zij gegronde reden hebben te vrezen voor vervolging wegens ras, godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging, nationaliteit, politieke overtuiging of het behoren tot een bepaalde sociale groep.
Ter zitting heeft eiseres aangegeven dat zij wordt vervolgd op grond van het behoren tot een bepaalde sociale groep. Deze sociale groep bestaat, aldus eiseres, uit de mensen waarvan bekend is dat zij beschikken over veel contant geld, waardevolle spullen en medicijnen, zoals juweliers en apothekers, en om die reden een gemakkelijk doelwit vormen voor afpersing. Daarbij speelt een rol dat deze mensen vaak van joodse afkomst zijn en de joodse bevolkingsgroep vanwege haar minderheid een zwakkere positie heeft binnen Georgië.
De rechtbank is van oordeel dat deze gestelde sociale groep zijn grondslag vindt in de economische positie, die wordt ingenomen in het maatschappelijk leven, en dat deze economische positie op zichzelf geen vervolgingsgrond oplevert in de zin van het Vluchtelingenverdrag. De gestelde omstandigheid dat deze mensen vaak, evenals eiseres, van joodse afkomst zijn, maakt dit niet anders, nu uit het relaas van eiseres niet kan worden afgeleid dat de joodse afkomst een doorslaggevende rol van betekenis heeft gespeeld bij de problemen die eiseres en haar gezin hebben ondervonden. Derhalve heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, nu de problemen die eiseres heeft ondervonden geen verband houden met een van de gronden van het Vluchtelingenverdrag.
7. Voorts is in geschil of eiseres bij terugkeer in het land van herkomst een reëel risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is gemaakt dat eiseres in de bijzondere, negatieve belangstelling van de autoriteiten staat en dat zij bovendien de bescherming van de hogere autoriteiten kan inroepen.
De rechtbank volgt verweerder niet in dit standpunt. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt. Eiseres heeft verklaard dat zij na de ontvoering bij terugkeer in Georgië op verschillende adressen is ondergedoken. Nadat zij een paspoort had aangevraagd bij de autoriteiten, is er navraag gedaan naar eiseres op het adres dat zij bij de paspoortaanvraag had opgegeven. Daarbij is de eigenaar van het huis ernstig mishandeld. Nadat eiseres vervolgens op straat een politieman was tegengekomen, die in 1998 bij een van de huiszoekingen aanwezig was geweest, zijn er op het adres, waar eiseres op dat moment verbleef, personen binnengevallen die navraag hebben gedaan naar eiseres en haar dochter. Als gevolg van de inval heeft de bewoner van het desbetreffende adres een hartinfarct gekregen.
Uit deze verklaringen van eiseres kan, mede bezien in het licht van de problemen die eiseres en haar gezin eerder hebben ondervonden, worden geconcludeerd dat er een verband bestaat tussen de bekendheid van de autoriteiten met de verblijfplaats van eiseres en het feit dat op deze verblijfplaatsen op gewelddadige wijze navraag werd gedaan naar eiseres. Gelet hierop kan het standpunt van verweerder dat eiseres niet in de negatieve belangstelling van de autoriteiten staat naar het oordeel van de rechtbank geen stand houden.
De vraag die vervolgens dient te worden beantwoord is of van eiseres kan worden verlangd dat zij de bescherming inroept van de (hogere) autoriteiten. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Hiertoe is redengevend dat uit de verklaringen van eiseres blijkt dat eiseres en haar echtgenoot meerdere malen bescherming hebben gevraagd bij het hoofd van de politie, het OM, de Hoogste Raad en het Parlement, doch dat hen geen daadwerkelijke bescherming is geboden. Naar aanleiding van de aangifte bij de politie is eiseres verteld dat zij de medicijnen met haar joodse achtergrond wel kon missen, en het OM achtte het handelen van de politie gerechtvaardigd. Na de terugkeer van eiseres in Georgië werd er op gewelddadige wijze navraag naar haar gedaan, zodra zij in contact kwam met autoriteiten. In het licht hiervan kan naar het oordeel van de rechtbank van eiseres niet worden verlangd dat zij zich wederom tot de autoriteiten wendt om bescherming te vragen. Dit standpunt van verweerder kan dan ook evenmin stand houden.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet op juiste gronden heeft geconcludeerd dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000.
8. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000, nu niet aannemelijk is dat het vertrek van eiseres uit haar land van herkomst verband hield met dusdanig traumatische ervaringen dat van haar in redelijkheid niet kan worden verwacht terug te keren. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van het traumatabeleid, zoals neergelegd in paragraaf C1/4.4.2.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000, zal aannemelijk moeten zijn dat de gestelde gebeurtenissen aanleiding zijn geweest voor het vertrek van de betrokken asielzoeker uit het land van herkomst. Voor de aannemelijkheid van dit causale verband biedt de termijn waarbinnen de betrokkene het land heeft verlaten een belangrijk aanknopingspunt. In beginsel geldt als uitgangspunt dat de betrokken asielzoeker het land van herkomst binnen zes maanden na deze gebeurtenissen dient te hebben verlaten. De rechtbank acht dit beleid niet onredelijk.
Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat eiseres niet aan dit beleid voldoet, nu zij haar land van herkomst eerst drie jaar na de traumatische gebeurtenissen heeft verlaten. De verklaring van eiseres dat zij in die periode ondergedoken heeft gezeten en dat zij in Georgië is gebleven in afwachting van C omdat C haar de verblijfsplaats van haar dochter kon vertellen, acht de rechtbank onvoldoende om te oordelen dat eiseres haar land van herkomst niet eerder had kunnen verlaten.
9. Op grond van hetgeen is overwogen onder rechtsoverweging IV.7 wordt het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb.
10. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand.
V. BESLISSING
De rechtbank
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644,-- (zegge: zeshonderd en vierenveertig), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier.
Gewezen door mr. J.H.M. van de Ven, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.F. Koenis, griffier en openbaar gemaakt op 16 oktober 2003.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift verzonden op: 16 oktober 2003
Conc.: HK
Coll:
Bp: -
D: B
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69, derde lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep n week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.