ECLI:NL:RBSGR:2003:AN9749

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/56332
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E. Klein Egelink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van het hoorrecht in asielprocedure door betrokkenheid van dezelfde ambtenaar bij besluitvorming

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 22 september 2003 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, een Congolese vrouw, een verblijfsvergunning aanvroeg. De rechtbank oordeelde dat de procedure niet correct was verlopen, omdat de voorzitter van de ambtelijke commissie die eiseres had gehoord, dezelfde persoon was als de ambtenaar die het primaire besluit had genomen. Dit leidde tot een schending van artikel 7:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat vereist dat het horen door een onafhankelijke persoon moet plaatsvinden. De rechtbank stelde vast dat deze gang van zaken onzorgvuldig was en dat de schending van het hoorrecht niet kon worden gepasseerd op grond van artikel 6:22 Awb, omdat eiseres hierdoor in haar belangen was geschaad.

De rechtbank oordeelde dat het horen een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftenprocedure is en dat de betrokkenheid van dezelfde ambtenaar bij zowel het primaire besluit als het besluit op bezwaar een ernstige tekortkoming vormde. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond en vernietigde het besluit van de Immigratie- en Naturalisatiedienst, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Dit betekende dat de eerdere beslissing om geen verblijfsvergunning te verlenen, ondanks de schending van het hoorrecht, niet werd herzien. De rechtbank oordeelde dat verweerder in redelijkheid had kunnen stellen dat eiseres onvoldoende bewijs had geleverd voor haar asielaanvraag, en dat haar relaas niet aannemelijk was. De rechtbank veroordeelde verweerder tot betaling van de proceskosten aan eiseres.

Deze uitspraak benadrukt het belang van een correcte procedure in asielzaken en de noodzaak van onafhankelijkheid in de besluitvorming.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
Nevenzittingsplaats Arnhem
Vreemdelingenkamer
Registratienummer: Awb 02/56332
Datum uitspraak: 22 september 2003
Uitspraak
ingevolge artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
in de zaak van
A,
geboren op [...] 1976,
van Congolese nationaliteit,
eiseres,
gemachtigde G.J. van der Graaf,
tegen
DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE,
(voorheen: de Staatssecretaris van Justitie),
Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder,
gemachtigde mr. A. van Dijck.
Het procesverloop
Op 2 november 1999 heeft eiseres toelating als vluchteling gevraagd. Bij besluit van 14 juni 2000, bekendgemaakt op 18 juli 2000, heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd en ambtshalve beslist aan eiseres geen vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard te verlenen.
Eiseres heeft daartegen op 8 augustus 2000 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 24 juni 2002, bekendgemaakt op 27 juni 2002, heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Op 22 juli 2002 heeft eiseres beroep ingesteld tegen dit besluit.
Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 3 september 2003. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
De beoordeling
1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb, dient de rechtbank het bestreden besluit — de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen — te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden.
2. Aangezien de Vreemdelingenwet 2000 in werking is getreden voordat op het bezwaar was beslist, heeft verweerder (terecht) bezien of eiseres in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000.
3. Gezien de gronden van het beroep heeft de rechtsstrijd betrekking op de in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b en c, van de Vw 2000 genoemde inwilligingsgronden. Voorts heeft de rechtsstrijd betrekking op hetgeen in de nadere aanvullende gronden van beroep naar voren is gebracht, te weten dat verweerder zou hebben gehandeld in strijd met artikel 7:5 van de Awb.
4. Allereerst overweegt de rechtbank ten aanzien van laatstgenoemd onderdeel van de rechtsstrijd als volgt.
5. In artikel 7:5, eerste lid, van de Awb is, voor zover van belang, het volgende bepaald: „Tenzij het horen geschiedt door of mede door het bestuursorgaan zelf dan wel de voorzitter of een lid ervan, geschiedt het horen door: a. een persoon die niet bij de voorbereiding van het bestreden besluit betrokken is geweest“.
6. Eiseres heeft naar voren gebracht dat de voorzitter van de ambtelijke commissie, door wie zij op 11 april 2002 is gehoord, dezelfde persoon is als de ambtenaar die namens verweerder op 14 juni 2000 het primaire besluit heeft genomen. Bovendien heeft deze persoon, blijkens de zich in het dossier bevindende (concept)minuut van het besluit op bezwaar, tevens het besluit op bezwaar geconcipieerd. Eiseres meent dat deze gang van zaken strijdig is met het bepaalde in artikel 7:5 van de Awb.
7. Ter zitting is namens verweerder erkend dat bedoelde gang van zaken onzorgvuldig is geweest. De gemachtigde van verweerder heeft zich echter op het standpunt gesteld dat de schending van het vormvoorschrift kan worden gepasseerd door toepassing van artikel 6:22 van de Awb, nu eiseres door de gang van zaken niet in haar belangen is geschaad.
8. De rechtbank volgt verweerder hierin niet. Nu tussen partijen in confesso is dat de voorzitter van de ambtelijke commissie niet dezelfde persoon had mogen zijn als degene die het besluit in primo heeft ondertekend en bovendien uit het dossier blijkt dat diezelfde persoon betrokken is geweest bij de totstandkoming van het besluit op bezwaar, is vast komen te staan dat sprake is van schending van artikel 7:5 van de Awb. Nu blijkens de wetsgeschiedenis het horen als bedoeld in artikel 7:2 van de Awb als een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftenprocedure moet worden gezien, kan naar het oordeel van de rechtbank de schending van dit vormvoorschrift niet met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd. Dit klemt temeer, daar de hierboven bedoelde ambtenaar blijkens eerder genoemde (concept)minuut van het besluit op bezwaar zich heeft gerealiseerd dat de gang van zaken onjuist was, zodat hier sprake is geweest van een bewust onzorgvuldig handelen van verweerder.
9. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 7:5 van de Awb. Het beroep is derhalve gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
10. De rechtbank ziet evenwel aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Hiertoe is het volgende redengevend.
11. Eiseres heeft aan haar aanvraag, kort samengevat, ten grondslag gelegd dat zij is ontvoerd en aangerand door soldaten van president Kabila, nadat zij zich in een gesprek met een militair in negatieve zin had uitgelaten over de slechte situatie in de ziekenhuizen. Eiseres heeft weten te ontsnappen met behulp van een soldaat, die haar heeft verteld dat er slechte rapporten over haar in omloop zijn.
12. Verweerder heeft zich, kort samengevat, op het standpunt gesteld dat afbreuk wordt gedaan aan de geloofwaardigheid van het relaas, nu eiseres ter staving van haar aanvraag toerekenbaar onvoldoende documenten heeft overgelegd om haar nationaliteit, identiteit of reisroute te kunnen vaststellen. Voorts is niet gebleken dat eiseres in de specifieke negatieve aandacht van de autoriteiten staat. Eiseres is veeleer het slachtoffer geworden van een uitspatting van enkele individuele militairen.
13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid aan eiseres kunnen tegenwerpen dat zij geen reisdocumenten heeft overgelegd. Aan hetgeen door eiseres in dit verband naar voren is gebracht, te weten dat zij afhankelijk was van de reisagent aan wie zij de reisdocumenten moest teruggeven, heeft verweerder voorbij kunnen gaan. Hiertoe wordt verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 8 oktober 2002 (JV 2002/414). In bedoelde uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat de omstandigheid dat een vreemdeling afhankelijk is van een reisagent niet kan afdoen aan zijn eigen verantwoordelijkheid voor de onderbouwing - waar mogelijk - van zijn reis- en asielrelaas. Nu door eiseres verder geen omstandigheden zijn aangevoerd op grond waarvan zou kunnen worden geconcludeerd dat het voor haar volstrekt onmogelijk was om documenten betreffende haar reis over te leggen, heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat zij aldus afbreuk heeft gedaan aan de in beginsel aanwezige bereidheid om haar relaas, voor zover consistent en niet onaannemelijk, voor waar te houden, in zoverre in redelijkheid geen onderbouwing kan worden gevergd. Dit klemt temeer, daar eiseres bij binnenkomst in Nederland voorts niet beschikte over een identiteitsdocument.
14. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het asielrelaas van eiseres ongeloofwaardig, althans niet aannemelijk en, voor zover aannemelijk, onvoldoende zwaarwegend is voor een geslaagd beroep op vluchtelingschap. Hiertoe wordt als volgt overwogen.
15. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat niet aannemelijk is dat eiseres vanwege haar kritiek op de omstandigheden in de ziekenhuizen in de specifieke negatieve belangstelling van de autoriteiten is komen te staan. Hierbij heeft verweerder van belang kunnen achten dat eiseres hieromtrent slechts vage verklaringen heeft afgelegd. Zo heeft eiseres slechts van derden, te weten van de soldaat die haar heeft geholpen te ontsnappen en van haar oom, vernomen dat er slechte rapporten over haar zouden bestaan. Eiseres heeft het bestaan van de rapporten niet nader geadstrueerd en heeft ook ter zitting op geen enkele wijze kunnen aangeven wat de inhoud van deze rapporten zou zijn. Tevens heeft verweerder in aanmerking kunnen nemen dat eiseres op eenvoudige wijze aan de militairen heeft kunnen ontsnappen en dat niet is gebleken dat zij nadien nog door de autoriteiten is gezocht.
16. Uit vorenstaande overwegingen volgt dat verweerder op goede gronden heeft geweigerd aan eiseres een verblijfsvergunning te verlenen op grond van het bepaalde in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b van de Vw 2000. Hetgeen door eiseres meer of anders is aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
17. Gezien het hiervoor overwogene zullen de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand worden gelaten. Er bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 24 juni 2002 geheel;
- laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 644,--, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten dient te voldoen aan de griffier van deze nevenzittingsplaats.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Klein Egelink en in het openbaar uitgesproken op 22 september 2003 in tegenwoordigheid van mr. J.C.D. Crezée als griffier.
de griffier de rechter
w.g. Crezée w.g. Klein-Egelink
Rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.