ECLI:NL:RBSGR:2003:AN9728

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/36127
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de geloofwaardigheid van het asielrelaas van een Liberiaanse vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 29 september 2003 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Liberiaanse vreemdeling, eiser A, die een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd had aangevraagd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder, het relaas van eiser ongeloofwaardig heeft geacht. Eiser had geen identiteitsdocumenten en had zich niet onverwijld gemeld bij binnenkomst in Nederland. De rechtbank oordeelt dat de omstandigheden zoals bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder c en f, van de Vreemdelingenwet 2000 niet gelijktijdig aan eiser kunnen worden tegengeworpen. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit innerlijk tegenstrijdig is en een draagkrachtige motivering ontbeert. Eiser heeft zijn aanvraag ingediend op 1 juli 2001, maar de afwijzing door verweerder op 29 maart 2002 is niet voldoende gemotiveerd. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, waarbij verweerder wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 322,--.

Uitspraak

Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 02/36127 BEPTDN
inzake: A, geboren op [...] 1977, van Liberiaanse nationaliteit, wonende te B, eiser,
gemachtigde: mr. D. Gahar, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. J.A.W. van ’t Westeinde, advocaat te ’s-Gravenhage.
I. PROCESVERLOOP
1. Op 1 juli 2001 heeft eiser een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000. Op 4 juli 2001 heeft verweerder aan eiser schriftelijk mededeling gedaan van het voornemen de aanvraag af te wijzen. Bij brief van 5 juli 2001 heeft eiser zijn zienswijze op dit voornemen naar voren gebracht. Op 30 oktober 2001 is eiser aanvullend gehoord. Op 15 januari 2002 heeft verweerder aan eiser opnieuw schriftelijk mededeling gedaan van het voornemen de aanvraag af te wijzen. Bij brief van 18 februari 2002 heeft eiser zijn zienswijze op dit voornemen naar voren gebracht. Bij besluit van 29 maart 2002 heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
2. Bij beroepschrift van 24 april 2002 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De gronden van het beroep zijn ingediend bij brief van 26 april 2002. Op 20 juni 2003 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 15 augustus 2003 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep. Bij brief van 26 augustus 2003 heeft eiser zijn standpunt nog nader onderbouwd.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2003. Eiser noch zijn gemachtigde is aldaar - na voorafgaande kennisgeving – verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
II. ASIELRELAAS
Eiser is afkomstig uit Monrovia in Liberia en behoort tot de Gio-bevolkingsgroep. De vader van eiser is generaal geweest in het leger. In februari 2001 werd de vader van eiser gevraagd om wederom te vechten voor het leger. Hij heeft dit geweigerd vanwege zijn ouderdom. In maart 2001 is de vader gearresteerd en vervolgens na twee weken weer vrijgelaten. Daarna werd hij in de gaten gehouden. Op een gegeven moment was eiser met zijn broer in eisers winkel. Een groep legersoldaten kwam de winkel in en nam kleding mee, omdat de vader van eiser de rebellen zou steunen. De broer van eiser werd geslagen met een geweer, eiser werd een vloeistof in de ogen gegooid en eiser werd op de grond gegooid en geschopt. Vervolgens werden eiser en zijn broer meegenomen en twee weken vastgehouden. Nadat hun vader met bepaalde personen had gesproken, zijn ze weer vrijgelaten. Elke keer als eiser vervolgens in de winkel was, kwamen de soldaten weer om hem te intimideren. Medio mei 2001 is de vader van eiser wederom gearresteerd, maar hij wist eind mei 2001 te ontsnappen. Als gevolg daarvan kwamen er soldaten naar het ouderlijk huis van eiser om de familie te arresteren. De hele familie is toen gevlucht. De broer van eiser is neergeschoten toen hij probeerde te vluchten. Eiser is de jungle in gerend en vervolgens naar een oom gegaan. Deze oom heeft eiser geholpen Liberia eind mei 2001 per boot te verlaten. Op zondag 17 juni 2001 is eiser in Nederland aangekomen. De volgende dag heeft eiser tezamen met een man, die hij op een station in Nederland had ontmoet, de bus naar Duitsland genomen. Bij de Duitse grens zijn zij aangehouden door de politie en teruggestuurd naar Nederland. Op 20 juni 2001 heeft eiser zich aangemeld in Zevenaar. Inmiddels heeft eiser van zijn zus vernomen dat zijn ouders zijn vermoord.
III. STANDPUNTEN PARTIJEN
1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning op grond van artikel 31, eerste lid, juncto artikel 31, tweede lid, aanhef en onder c en f, van de Vw 2000.
Eiser beschikt niet over een identiteitsdocument en heeft zich niet onverwijld gemeld bij binnenkomst in Nederland. Eisers verklaring dat zijn contactpersoon in Nederland niet kwam opdagen en dat hij vervolgens naar Duitsland is gegaan en eerst bij terugkeer in Nederland asiel heeft gevraagd, is niet afdoende.
Eiser heeft voorts toerekenbaar geen documenten overgelegd. De verklaring van eiser voor het achterlaten van zijn documenten in Liberia is niet afdoende. De verklaring van eiser dat de Duitse autoriteiten eisers identiteitskaart en een identiteitskaart van C hebben ingenomen, wordt niet gevolgd, nu de Duitse autoriteiten hebben verklaard slechts een Nederlandse identiteitskaart van de heer C bij eiser te hebben aangetroffen. Eiser heeft ook eerst in de zienswijze verklaard dat er niet één, maar twee documenten zijn ingenomen in Duitsland. Nu eiser eerder een reis naar Israël heeft gemaakt, kan worden verwacht dat hij op de hoogte is van de noodzaak van een reisdocument gedurende een reis. Eiser heeft ook geen gedetailleerde en verifieerbare verklaringen afgelegd omtrent zijn reis.
Er wordt ernstig getwijfeld aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser, omdat hij tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd met betrekking tot zijn detentie, de plaats waar zijn broer is vermoord en de datum van zijn vertrek uit het land van herkomst. De tegenstrijdige verklaringen met betrekking tot de detentie en de plaats waar hij zijn broer dood heeft aangetroffen zijn dermate ernstig dat deze in redelijkheid niet kunnen worden toegeschreven aan een onjuiste vertaling door de tolk.
De verklaring van eiser dat hem in december 2000 via zijn vader is verzocht in militaire dienst te gaan, en dat zijn vader hiervoor toestemming moest geven, wekt bevreemding, omdat eiser toen reeds 23 jaar was en derhalve mag worden aangenomen dat hij deze beslissing zelf had kunnen nemen.
Eiser heeft verklaard dat zijn vader een belangrijke medewerker van het hoofd van de militaire staf was, waardoor niet valt in te zien dat hij zijn invloed niet kon aanwenden om arrestatie van hemzelf en van zijn kinderen tegen te gaan.
Indien en voor zover van de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser dient te worden uitgegaan, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij gegronde vrees heeft voor vervolging.
2. Eiser legt aan het beroep ten grondslag dat hij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000.
Het is niet aan eiser toe te rekenen dat hij zich niet onverwijld heeft gemeld bij de Nederlandse autoriteiten, nu hij op 20 juni 2001 in Duitsland is aangehouden en de politie eerst op 20 juni 2001 een treinkaartje van Zevenaar naar Groningen voor hem heeft gekocht, waardoor eiser zich eerst op de derde dag na zijn eerste aankomt in Nederland kon aanmelden voor asiel.
Het ontbreken van documenten is niet aan eiser toe te rekenen. Eiser heeft zijn paspoort niet mee kunnen nemen vanwege de aanval van de militairen en zijn directe vlucht. Zijn identiteitskaart is door de Duitse autoriteiten ingenomen. Tijdens zijn reis heeft eiser dag en nacht in een gesloten ruimte verbleven, waardoor hij weinig over de reis kan vertellen. Toen hij in Europa arriveerde, diende hij het schip te verlaten en werd hij aan zijn lot overgelaten.
Eiser loopt bij terugkeer een reëel risico op een behandeling strijdig met artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), omdat de Liberiaanse autoriteiten zich regelmatig schuldig maken aan ‘family related persecution’.
Bij brief van 26 augustus 2003 heeft eiser nog naar voren gebracht dat verweerder, gelet op de situatie in Liberia, een categoriaal beschermingsbeleid had moeten invoeren voor vreemdelingen afkomstig uit dat land.
IV. OVERWEGINGEN
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
2. Ingevolge artikel 13 van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts ingewilligd indien met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel indien internationale verplichtingen of klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen.
3. Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 kan -voor zover hier van belang- een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
4. Artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 bepaalt dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 wordt afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Ingevolge het tweede lid van genoemd artikel worden bij het onderzoek naar de aanvraag de daar genoemde omstandigheden betrokken.
Ingevolge het tweede lid, onder c, van genoemd artikel wordt bij het onderzoek naar de aanvraag de omstandigheid betrokken dat de vreemdeling niet beschikt over een voor toegang tot Nederland vereist document voor grensoverschrijding, tenzij hij zich onverwijld onder opgave van de plaats waar of waarlangs hij Nederland is binnengekomen heeft vervoegd bij een ambtenaar belast met de grensbewaking of het toezicht op vreemdelingen, en daar kenbaar heeft gemaakt dat hij asiel wenst.
Ingevolge het tweede lid, onder f, van voornoemd artikel wordt bij het onderzoek naar de aanvraag de omstandigheid betrokken dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
5. In paragraaf C1/5.5 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 wordt met betrekking tot artikel 31, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 bepaald dat aan een asielzoeker niet wordt tegengeworpen dat hij geen documenten voor grensoverschrijding bezit, indien hij zich uit eigen beweging, zo snel als redelijkerwijs van hem mag worden verwacht, heeft gemeld. De termijn hiervoor is gesteld op 48 uur na binnenkomst in Nederland. Indien de asielzoeker die niet in het bezit is van de vereiste documenten, een dergelijke melding niet heeft gedaan en hij wordt bij het binnenlands vreemdelingentoezicht aangetroffen, dan kan zijn aanvraag worden afgewezen.
Paragraaf C1/5.8 van de Vc 2000 bepaalt met betrekking tot artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 dat de vreemdeling op grond van artikel 37, onder c, van de Vw 2000 en artikel 3.114 van het Vreemdelingenbesluit 2000 alle relevante documenten dient te overleggen. Het toerekenbaar ontbreken van documenten moet in de context van het totale feitencomplex worden beschouwd. Daarbij tast het toerekenbaar ontbreken van documenten de geloofwaardigheid van het asielrelaas aan.
6. Verweerder heeft het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder c en f, van de Vw 2000 aan eiser tegengeworpen.
Indien het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 aan een vreemdeling wordt tegengeworpen, wordt, blijkens het beleid van verweerder, afbreuk gedaan aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas van de desbetreffende vreemdeling. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het relaas van eiser ongeloofwaardig is.
Om het bepaalde onder c van voornoemd artikel aan een vreemdeling tegen te kunnen werpen, dient te worden vastgesteld of de vreemdeling zich binnen 48 uur na binnenkomst in Nederland heeft gemeld. Deze vaststelling kan evenwel slechts plaatsvinden indien wordt uitgegaan van de juistheid van de verklaringen van eiser, in het bijzonder de verklaring omtrent de datum van de inreis.
De rechtbank stelt evenwel vast dat verweerder het gehele relaas van eiser ongeloofwaardig heeft geacht. Het oordeel van verweerder dat het relaas ongeloofwaardig is, laat geen ruimte voor het tegenwerpen van het gestelde onder c van artikel 31, tweede lid, van de Vw 2000. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de omstandigheden als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder c en f, van de Vw 2000 niet gelijktijdig en naast elkaar aan eiser worden tegengeworpen. De ene omstandigheid strekt, uitgaande van het relaas, tot een afwijzing van de aanvraag wegens niet tijdig melden, terwijl de andere omstandigheid, het niet hebben van documenten, afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van het relaas.
Het is voorts niet aan de rechtbank om te kiezen tussen het toepassen van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 dan wel het gestelde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000. De rechtbank zou dan immers een eigen oordeel geven over de feiten. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit innerlijk tegenstrijdig is en derhalve een draagkrachtige motivering ontbeert.
7. Voorts heeft verweerder gesteld dat niet aannemelijk is geworden dat eiser in de negatieve belangstelling staat van de autoriteiten van zijn land van herkomst. Ter zitting is desgevraagd door de gemachtigde van verweerder gesteld dat deze conclusie immer slechts marginaal mag worden getoetst door de rechtbank en is ter sprake gekomen dat zulks zou blijken uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 januari 2003 (JV 2003, 103). De rechtbank is evenwel van oordeel dat het in de negatieve belangstelling staan een feitelijke en een juridische kant heeft. Voor zover het de feitelijke kant betreft, valt het onder het geloofwaardigheidsoordeel, welk oordeel hiervoor reeds is besproken. Voor zover het de juridische kant betreft, valt het onder het zwaarwegendheidsoordeel. Dit onderdeel wordt door de rechtbank vol getoetst.
Verweerder heeft in het bestreden besluit de omstandigheden die eiser zijn overkomen, zoals blijkt uit het relaas, niet bij de beoordeling van de zwaarwegendheid betrokken doch heeft volstaan met een algemene opmerking dat niet is gebleken dat eiser in de negatieve belangstelling staat van de autoriteiten. De rechtbank is van oordeel dat het relaas van eiser niet zonder meer onvoldoende zwaarwegend is en derhalve kan het besluit ook op dit punt geen stand houden wegens het ontbreken van een kenbare motivering.
8. Het eerst bij brief van 26 augustus 2003 ingenomen standpunt van eiser, dat ten aanzien van Liberia een categoriaal beschermingsbeleid had moeten gelden, is in strijd met de goede procesorde te laat door eiser naar voren gebracht om nog in de onderhavige procedure te worden meegenomen. Bovendien ziet de rechtbank geen aanleiding om bij de beoordeling van het beroep van eiser gebruik te maken van de bevoegdheid, neergelegd in artikel 83 van de Vw 2000, om rekening te houden met feiten en omstandigheden die na het nemen van het bestreden besluit zijn opgekomen, nu dit zou leiden tot ontoelaatbare vertraging van de afdoening van de zaak, gelet op de onoverzichtelijke situatie in Liberia.
9. Op grond van het voorgaande dient het beroep gegrond te worden verklaard en dient het bestreden besluit te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb.
10. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 322 ,-- als kosten van verleende rechtsbijstand.
V. BESLISSING
De rechtbank
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 322,-- (zegge: driehonderd en tweeëntwintig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier.
Gewezen door mr. J.H.M. van de Ven, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.F. Koenis, griffier en openbaar gemaakt op 29 september 2003
De griffier, De voorzitter,
Afschrift verzonden op: 29 september 2003
Conc.: HK
Coll:
Bp: -
D: B
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.