Rechtbank ’s-Gravenhage
nevenzittingsplaats Alkmaar
enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
Artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 94 en 106 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg.nr: AWB 03 / 59677 VRONTN
inzake: A, gestelde geboortedatum [...] maart 1986, van Indiase nationaliteit, verblijvende in Grenshospitium Tafelbergweg, eiser,
gemachtigde: mr. L.B. Vellenga-van Nieuwkerk, advocaat te Alkmaar,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. O.J. Elbertsen, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. Ontstaan en loop van het geding
1. Op 12 november 2003 is eiser op grond van artikel 3 Vw 2000 op de luchthaven Schiphol de verdere toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van eiser is op dezelfde datum de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste jo tweede lid, Vw 2000 toegepast.
2. Bij kennisgeving ex artikel 94, eerste lid, Vw 2000 van 14 november 2003, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op 14 november 2003, heeft verweerder de rechtbank hiervan in kennis gesteld. Hiermee wordt eiser geacht beroep te hebben ingesteld tegen de vrijheidsontnemende maatregel. Ingevolge artikel 94, eerste lid, Vw 2000 strekt het beroep tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
3. Op 12 november 2003 heeft eiser een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel. De ten aanzien van eiser toegepaste vrijheidsontnemende maatregel is na het aanvullend gehoor gehandhaafd.
4. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 21 november 2003. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig R. Kirmani, tolk Punjabi.
II. Standpunten van partijen
1. Eiser heeft ter zitting -zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd. Eiser heeft verklaard dat zijn naam A is, terwijl Jat de kaste aangeeft, waartoe hij behoort. B is zijn voornaam en C is zijn familienaam. Eiser heeft gesteld dat hij minderjarig is. Eiser is gedetineerd in een detentieplaats voor meerderjarigen, hetgeen de tenuitvoerlegging van de maatregel in het Grenshospitium, gelet op de minderjarigheid van eiser, onrechtmatig maakt.
Voorts is door verweerder meegedeeld dat het leeftijdsonderzoek pas zal plaatsvinden op 26 november 2003. Eiser stelt dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt door niet zorg te dragen voor een eerdere datum voor de aanvang van het leeftijdsonderzoek.
2. Verweerder heeft ter zitting -zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd. Thans wordt niet uitgegaan van de meerderjarigheid van eiser, noch van de minderjarigheid van eiser. Zolang eiser niet heeft aangetoond dat hij minderjarig is, kan hij in bewaring worden gesteld bij volwassenen. Het is voor risico van eiser dat hij geen identiteitsdocumenten heeft overgelegd en de minderjarigheid niet kan aantonen.
De Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) maakt niet dat iemand die slechts stelt minderjarig te zijn al in een jeugdinrichting dient te worden opgenomen.
Verweerder stelt dat voortvarend wordt gehandeld, nu er al volgende week een leeftijdsonderzoek kan plaatsvinden.
1. De rechtbank stelt vast dat eiser op grond van artikel 3 Vw 2000 de toegang tot Nederland is geweigerd en dat hiertegen geen rechtsmiddel is ingediend.
2. De ambtenaar belast met grensbewaking is op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw 2000 bevoegd een vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd een ruimte of plaats aan te wijzen, waar hij zich dient op te houden en die kan worden beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek.
3. Verweerder voert het beleid, als weergegeven in paragraaf C3/12.13.3.1 Vreemdelingencirculaire (Vc 2000), dat onder meer tot (voortzetting van) de maatregel ex artikel 6 Vw 2000 wordt besloten indien er nader onderzoek of analyse ten aanzien van de asielzoeker, zijn identiteit en nationaliteit, asielrelaas of overgelegde documenten noodzakelijk is teneinde te bepalen of de asielaanvraag dient te worden afgewezen.
4. De rechtbank is niet gebleken dat de oplegging van de maatregel ex artikel 6 Vw 2000 onrechtmatig is. Voorts is de rechtbank van oordeel dat door verweerder voldoende voortvarend is gehandeld, zodat niet reeds om deze reden de voortduring van de maatregel onrechtmatig is.
5. Gelet op de inhoud van het procesdossier en hetgeen partijen ter zitting naar voren hebben gebracht is thans aan de orde de vraag of de (voortgezette) tenuitvoerlegging van de maatregel in het Grenshospitium rechtmatig is.
6. Ingevolge artikel 9, tweede lid, aanhef en onder c, Bjj kunnen personen in vreemdelingenbewaring, voor zover zij de leeftijd van achttien jaren nog niet hebben bereikt, in opvanginrichtingen worden ondergebracht.
Ingevolge artikel 1 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) wordt voor de toepassing van dit verdrag onder een kind verstaan: ieder mens jonger dan achttien jaar, tenzij volgens het op het kind van toepassing zijnde recht de meerderjarigheid eerder wordt bereikt.
Ingevolge artikel 37, aanhef en onder c, IVRK, voor zover thans van belang, wordt ieder kind dat van zijn vrijheid is beroofd, gescheiden van volwassenen, tenzij het in het belang van het kind wordt geacht dit niet te doen.
7. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in zijn uitspraak van 24 februari 2003 (JV 2003, 161) overwogen dat nu in de Vw 2000 geen van het in de Bjj neergelegde stelsel afwijkende regeling is getroffen, artikel 9 Bjj, gelezen in het licht van voormeld artikel 37, aanhef en onder c, IVRK, waaraan volgens de toelichting op die wet daarbij uitvoering is gegeven, in beginsel eist dat een vreemdeling die nog niet de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt en aan wie de maatregel van vreemdelingenbewaring wordt opgelegd, in een jeugdinrichting wordt geplaatst. Naar het oordeel van de rechtbank geldt hetzelfde voor de vreemdeling die nog niet de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt en aan wie de maatregel van artikel 6 Vw 2000 is opgelegd.
8. Eiser stelt minderjarig te zijn. Hoewel (nog) niet vaststaat of eiser de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, gaat verweerder thans (nog) niet uit van de meerderjarigheid van eiser. De rechtbank is gelet op deze omstandigheden van oordeel dat de voortgezette tenuitvoerlegging van de maatregel in een inrichting voor meerderjarigen de tenuitvoerlegging van de maatregel onrechtmatig maakt.
9. Naar het oordeel van de rechtbank is daarbij niet relevant dat het voor verweerder (nog) niet vaststaat dat eiser minderjarig is. Er dient een onderscheid gemaakt te worden tussen de vaststelling van de minderjarigheid in de procedure naar aanleiding van de asielaanvraag en in de procedure inzake de vrijheidsontneming. Terwijl in de eerstgenoemde procedure, gelet op de tekst van de Vw 2000, ruimte bestaat voor verweerder om de bewijslast omtrent de minderjarigheid bij de aanvrager van de verblijfsvergunning asiel te leggen, ontbreekt deze ruimte bij de tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel. Deze maatregel dient ten uitvoer gelegd te worden in overeenstemming met het - in absolute termen - bepaalde in de Bjj en het IVRK, waarbij deze bepalingen geen ruimte laten voor een bewijsrisico bij degene die de vrijheidsontnemende maatregel dient te ondergaan.
10. Hieruit volgt dat de tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met artikel 9, tweede lid, aanhef en onder c, Bjj en artikel 37, aanhef en onder c, IVRK. Derhalve wordt het beroep gegrond verklaard en wordt een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging van de maatregel bevolen.
11. De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag van € 45,- per dag dat eiser in het Grenshospitium heeft verbleven, derhalve in totaal een bedrag van (7 maal € 45,-) € 315,-.
12. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken, welke zijn begroot op € 322,- als kosten van verleende rechtsbijstand.
1. verklaart het beroep gegrond;
2. beveelt een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging van de maatregel in die zin dat eiser met ingang van heden zal worden geplaatst in een jeugdinrichting;
3. veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot € 315,- (zegge: driehonderdenvijftien euro), te betalen door de griffier van de rechtbank aan eiser;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 322,- (zegge: driehonderdentweeëntwintig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan en in het openbaar uitgesproken op 24 november 2003 door mr. M. Lolkema, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.T.M. de Haan-Bergisch als griffier.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC Den Haag; zie ook www.raadvanstate.nl. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van deze uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.
Afschrift verzonden op: 25 november 2003