ECLI:NL:RBSGR:2003:AN9054

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/91670
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L.M.J.A. Dassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht niet in acht nemen van zienswijze in asielprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 25 november 2003 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning asiel. Eiser, afkomstig uit Sierra Leone, had zijn aanvraag ingediend op 15 januari 2002, maar deze was door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie op 14 november 2002 afgewezen. Eiser had tijdig een zienswijze ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder deze zienswijze ten onrechte niet had meegenomen in de besluitvorming. De rechtbank benadrukte dat de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen een essentieel onderdeel is van de procedure die voorafgaat aan de besluitvorming. De rechtbank oordeelde dat de schriftelijke reactie van verweerder op de zienswijze onvoldoende was en dat er geen sprake was van een formeel gebrek dat kon worden hersteld. Hierdoor werd het bestreden besluit vernietigd en werd verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 644,-- werden vastgesteld. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
ZITTINGHOUDENDE TE ROERMOND
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Vreemdelingenkamer
Uitspraak van de rechtbank.
Proc.nr. : AWB 02/91670
Inzake : A, eiser,
gemachtigde mr. M.A.C. Siemerink, rechtshulpverlener van de Stichting Rechtsbijstand Asiel te 's-Hertogenbosch,
tegen : de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie te ‘s-Gravenhage, verweerder.
I. PROCESVERLOOP
Bij fax van 9 december 2002 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 14 november 2002. Bij dat besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. Bij schrijven van 28 januari 2003 zijn de gronden van het beroep ingediend.
Verweerder heeft naar aanleiding van het beroep de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 6 november 2003, alwaar eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. P. van Zijl.
II. OVERWEGINGEN
Eiser, aan wie verweerder na een leeftijdsonderzoek de geboortedatum [...] 1982 heeft toegekend, is beweerdelijk afkomstig uit Sierra Leone en behoort tot de Mandigo bevolkingsgroep. Eiser heeft op 15 januari 2002 zijn aanvraag als genoemd onder I ingediend. Blijkens de samenvatting van zijn asielrelaas in het nader gehoor heeft eiser aan zijn asielaanvraag -zakelijk weergegeven- het volgende ten grondslag gelegd.
Eiser is gevlucht omdat er een oorlog gaande was in Sierra Leone. Tijdens de gevechten is het huis waar eiser woonde in brand gestoken. Daarbij zijn eisers oma, moeder en broer om het leven gekomen. Eiser is toen samen met zijn broer genaamd B naar Mongo gegaan, alwaar zij werden opgepakt door een groep rebellen. Eiser is door deze rebellen geschopt en geslagen en moest voor hen goederen dragen. Eiser heeft gezien dat wanneer een van de gevangenen niet aan de rebellen gehoorzaamde er als straf een lichaamsdeel werd afgehakt. Na ongeveer drie maanden bij de rebellen te hebben verbleven konden eiser en zijn broer ontsnappen en zijn zij naar een vluchtelingenkamp in Caleya (Guinee) gevlucht. Aldaar is eiser zijn broer uit het oog verloren. Een oude man genaamd C heeft eiser naar de markt in Conakry gebracht. Toen deze man eisers broer had gevonden heeft hij eiser aan een blanke man genaamd D overgedragen. Met de hulp van D heeft eiser per boot zijn land van herkomst verlaten.
Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, juncto artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit van 14 november 2002 in rechte stand kan houden.
Alvorens tot een inhoudelijke beoordeling van het geschil over te gaan, wordt aangaande de beroepsgrond van eiser, dat verweerders besluitvorming onzorgvuldig is geweest, nu de beschikking is geslagen zonder dat de zienswijze is meegenomen, als volgt overwogen.
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat eiser bij schrijven van 12 september 2002 uitstel heeft gevraagd voor de indiening van de zienswijze. Bij brief van 13 september 2002 heeft verweerder eiser uitstel verleend voor het indienen van een zienswijze tot 8 november 2002. Uit de zich in het dossier bevindende stukken is de rechtbank voorts gebleken dat eiser bij schrijven van 4 november 2002, derhalve binnen de door verweerder verleende termijn, gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid tot het indienen van een zienswijze.
Bij schrijven van 12 december 2002 heeft verweerder alsnog een korte inhoudelijke reactie gegeven op hetgeen door eiser in de zienswijze is aangevoerd.
Door verweerder is desgevraagd ter zitting medegedeeld dat, gelet op de in het geding gebrachte faxbevestigingen, door verweerder niet (langer) wordt bestreden dat tijdig en vóórdat het bestreden besluit werd genomen een zienswijze is ingediend. Verweerder heeft het op dit punt in het bestreden besluit en bij verweerschrift ingenomen standpunt niet langer gehandhaafd. Niet in geschil is dat de zienswijze niet bij de besluitvorming is betrokken.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder gelet op artikel 3.115, zesde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) aldus ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de door eiser ingediende zienswijze. Dat verweerder bij schrijven van 12 december 2002 alsnog schriftelijk heeft gereageerd op hetgeen in de zienswijze is aangevoerd, kan hieraan niet afdoen. De rechtbank acht daartoe conform de vigerende jurisprudentie redengevend dat de mogelijkheid om een zienswijze naar voren te brengen dient te worden aangemerkt als een essentieel onderdeel van de procedure die voorafgaat aan de totstandkoming van het besluit op de aanvraag (Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) d.d. 10 oktober 2002, 200204386/1, JV 2002/436). Anders dan verweerder ter zitting heeft betoogd is de rechtbank van oordeel dat met de schriftelijke inhoudelijke reactie van 12 december 2002, waaruit blijkt dat verweerder in hetgeen in de zienswijze is aangevoerd geen aanleiding ziet om het besluit te herzien, onvoldoende recht is gedaan aan de waarborg die de voornemenprocedure beoogt te bieden. De schriftelijke reactie maakt naar dezerzijds oordeel niet dat er daardoor nog slechts sprake zou zijn van een formeel gebrek dat met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geheeld zou kunnen worden. De rechtbank vermag het materiële verschil tussen de schriftelijke reactie in het onderhavige geval en de mogelijkheid om in het verweerschrift op de zienswijze te reageren, zoals het geval was in de hiervoor aangehaalde jurisprudentie, niet in te zien.
Het voorgaande in overweging genomen komt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb en artikel 3.115, zesde lid van het Vb 2000 voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank acht voor toepassing van artikel 8:72, derde lid van de Awb geen grondslag aanwezig.
De rechtbank acht verder wel termen aanwezig om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen worden twee punten toegekend (één voor het beroepschrift en één voor het verschijnen ter zitting) met een waarde van € 322,= per punt. Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor één.
III. BESLISSING
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt op eisers aanvraag;
veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten dient te vergoeden en aan de griffier dient te betalen.
Aldus gedaan door mr. L.M.J.A. Dassen in tegenwoordigheid van mr. P.A. van Enckevort als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 november 2003
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier
Afschrift verzonden op: 25 november 2003
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "hoger beroep vreemdelingenzaken", Postbus 16113, 2500 BC te 's-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak. Artikel 6:5 van de Awb bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak.