Rechtbank 's-Gravenhage
Nevenzittingsplaats Arnhem
Vreemdelingenkamer
Registratienummer: Awb 02/13330
Datum uitspraak: 21 november 2003
ingevolge artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
A,
geboren op [...] 1984,
van Sierraleoonse nationaliteit,
eiser,
gemachtigde G.J. van der Graaf,
DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE,
(voorheen: de Staatssecretaris van Justitie),
Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND),
verweerder,
gemachtigde mr. W.I. Wisman.
Op 17 juni 2000 heeft eiser toelating als vluchteling gevraagd. Bij besluit van 17 november 2000, bekendgemaakt op 14 december 2000, heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd en ambtshalve beslist aan eiser geen vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard te verlenen.
Eiser heeft daartegen op 10 januari 2001 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 21 januari 2002 heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard en eiser in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op de voet van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000, met ingang van 1 juni 2001 en geldig tot 1 juni 2004.
Op 15 februari 2002 heeft eiser beroep ingesteld tegen dit besluit.
Bij uitspraak van 27 maart 2003 heeft deze rechtbank en nevenzittingsplaats het beroep met toepassing van artikel 8:54 van de Awb deels ongegrond en deels niet-ontvankelijk verklaard.
Bij verzetschrift van 7 mei 2003 heeft eiser verzet gedaan tegen deze uitspraak.
Bij uitspraak van 13 augustus 2003 heeft deze rechtbank en nevenzittingsplaats het verzet gegrond verklaard, zodat de uitspraak van 27 maart 2003 is vervallen en het onderzoek is voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 27 oktober 2003. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb, dient de rechtbank het bestreden besluit — de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen — te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden.
2. Aangezien de Vreemdelingenwet 2000 in werking is getreden voordat op het bezwaar was beslist, heeft verweerder (terecht) bezien of eiser in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000.
3. Bezien in het licht van de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) - waaronder de uitspraak van 26 juni 2003 (JV 2003/358) - verstaat de rechtbank het beroep van eiser aldus, dat eiser zich op het standpunt stelt dat hij een concreet en actueel belang heeft bij doorprocederen voor een verblijfsvergunning asiel op de voet van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b en c, van de Vw 2000, zodat sprake is van procesbelang. De rechtbank volgt eiser hierin niet en overweegt daartoe als volgt.
4. De rechtbank stelt vast, dat de Afdeling in haar uitspraken van - onder meer - 28 maart 2002 (JV 2002/153) en 1 mei 2002 (JV 2002/203) voor het aannemen van procesbelang nodig acht dat eiser door het instellen van een rechtsmiddel in een gunstiger positie zou kunnen geraken.
5. Zoals reeds is overwogen door de Afdeling, dient bij de beantwoording van de vraag of de vreemdeling belang heeft bij het beroep, het wettelijk stelsel te worden betrokken en de bedoeling van de wetgever om (verder) procederen voor een verblijfsvergunning op een andere grond zoveel mogelijk te voorkomen.
6. Ter zitting is namens eiser - onder meer - aangevoerd, dat sprake is van procesbelang, omdat niet kan worden uitgesloten dat het moment waarop een beslissing wordt genomen omtrent verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd of omtrent een verzoek tot naturalisatie, bepalend is voor de vraag of het verblijf kan worden beëindigd, bijvoorbeeld indien eiser strafrechtelijk zou worden veroordeeld. De rechtbank is van oordeel dat, nu eiser zich in dit verband beroept op een onzekere toekomstige gebeurtenis, reeds om die reden geen sprake is van een concreet en actueel belang. Dit klemt te meer daar het door eiser aangedragen voorbeeld betrekking heeft op een mogelijke toekomstige naturalisatie van eiser. De rechtbank is van oordeel dat de wens van eiser om te worden genaturaliseerd niet kan leiden tot het aannemen van procesbelang, nu de naturalisatie geen verband houdt met de door eiser ingediende asielaanvraag.
7. Gelet op hetgeen in het voorgaande is overwogen, dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard voor zover het is gericht tegen de (impliciete) weigering van verweerder om eiser in aanmerking te brengen voor een verblijfsvergunning asiel op de voet van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b en c, van de Vw 2000.
8. Gezien de gronden van het beroep en het verhandelde ter zitting ziet de rechtbank zich voorts gesteld voor de vraag of eiser procesbelang kan ontlenen aan zijn mogelijke aanspraak op toelating als alleenstaande minderjarige asielzoeker (ama). De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
9. Ingevolge artikel 9.4, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) in samenhang met het Tussentijds Bericht Vreemdelingencirculaire (TBV) 2000/30 is in de gevallen waarin de aanvraag is ingediend vóór 4 januari 2001 het ama-beleid van toepassing zoals dat is neergelegd in de TBV’s 1996/1, 2000/6 en 2000/7 en in hoofdstuk B7/13 van de Vreemdelingencirculaire zoals deze gold tot 1 april 2001 (hierna: de Vc).
10. Ingevolge hoofdstuk B7/13 van de Vc wordt de vergunning tot verblijf onder de beperking “verblijf als ama” verleend voor de duur van één jaar, waarna de geldigheidsduur met tweemaal een jaar kan worden verlengd. Dit geldt ook voor die gevallen waarbij de minderjarige gedurende de looptijd van drie jaar meerderjarig wordt. Indien na afloop van de periode van drie jaar geen informatie met betrekking tot opvangmogelijkheden in het land van herkomst beschikbaar is gekomen, zal aan de vreemdeling om humanitaire redenen een vergunning tot verblijf zonder beperkingen worden verleend.
11. Ingevolge artikel 115, vierde lid, van de Vw 2000 wordt een vergunning tot verblijf zonder beperkingen aangemerkt als een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd.
12. Gezien het voorgaande kan eiser zich met het beroep, voor zover dat is gericht tegen de (impliciete) weigering om hem in aanmerking te brengen voor toelating als ama, een gunstiger rechtspositie verschaffen, zodat eiser op die grond belang heeft bij het ingestelde beroep.
13. Gelet op hetgeen in het voorgaande is overwogen, dient het beroep gegrond te worden verklaard voor zover het is gericht tegen de (impliciete) weigering van verweerder om eiser in aanmerking te brengen voor toelating als ama. Het bestreden besluit dient in zoverre te worden vernietigd. Er bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen de (impliciete) weigering van verweerder om eiser in aanmerking te brengen voor een verblijfsvergunning asiel op de voet van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b en c, van de Vw 2000;
- verklaart het beroep gegrond voor zover het is gericht tegen de (impliciete) weigering van verweerder om eiser in aanmerking te brengen voor toelating als alleenstaande minderjarige asielzoeker en vernietigt het bestreden besluit in zoverre;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de kosten van eiser in verband met de behandeling van het beroep ten bedrage van € 644,--, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten dient te voldoen aan de griffier van deze nevenzittingsplaats.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Klein Egelink en in het openbaar uitgesproken op 21 november 2003 in tegenwoordigheid van mr. J.C.D. Crezée als griffier.
w.g. Crezée w.g. Klein Egelink
Voor eensluidend afschrift, de griffier van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem,
Verzonden: 21 november 2003