ECLI:NL:RBSGR:2003:AN8432

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/56390
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen onrechtmatige bewaring van vreemdelinge en gebrekkige aanvraag verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 10 november 2003 uitspraak gedaan in een beroep van een vreemdelinge tegen de voortduring van haar bewaring. De vreemdelinge, die de Soedanese nationaliteit heeft, was op 30 augustus 2003 door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie in bewaring gesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdelinge op 19 september 2003 een verzoek heeft ingediend om een verblijfsvergunning regulier, maar dat dit verzoek niet op de juiste wijze was ingediend. De rechtbank oordeelt echter dat, ondanks de gebrekkige aanvraag, er wel degelijk sprake is van een aanvraag. De rechtbank verwijst naar de relevante wetgeving en eerdere uitspraken, en concludeert dat de gebrekkige aanvraag dezelfde rechtsgevolgen heeft als een correcte aanvraag, met uitzondering van de termijn voor het beslissen op de aanvraag.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor het geven van een beschikking op de aanvraag is opgeschort, en dat de vreemdelinge rechtmatig verblijf heeft in Nederland vanaf de datum van haar gebrekkige aanvraag. De rechtbank oordeelt dat de voortdurende bewaring na de vierwekentermijn onrechtmatig is, en verklaart het beroep van de vreemdelinge gegrond. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring en kent de vreemdelinge een schadevergoeding toe voor de onrechtmatige bewaring, alsook de proceskosten die door de vreemdelinge zijn gemaakt. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de behandeling van gebrekkige aanvragen en de rechten van vreemdelingen in Nederland.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht
beroep vrijheidsontnemende maatregel
Reg.nr : AWB 03/56390 VRONTN
Inzake : [A], CRV nummer [CRV nummer], hierna te noemen de vreemdelinge,
gemachtigde mr. A.G. Kleijweg, advocaat te Den Haag,
tegen : de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder, gemachtigde G.I. Ramsaroep, ambtenaar ten departemente.
I. FEITEN
1. De vreemdelinge heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] 1981 en de Soedanese nationaliteit te hebben.
2. De vreemdelinge is op 30 augustus 2003 door verweerder in bewaring gesteld. Bij uitspraken van 12 september 2003 en 28 oktober 2003 zijn de beroepen tegen de (voortduring van de) bewaring ongegrond verklaard.
3. Middels een op 19 september 2003 gedateerd faxschrijven op briefpapier van haar gemachtigde, verzonden 25 september 2003, heeft de vreemdelinge bij verweerder een mede door haar ondertekend verzoek ingediend om ten gunste van haar gebruik te maken van de bevoegdheid om in individuele schrijnende gevallen een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd te verlenen. Op 14 oktober 2003 heeft de gemachtigde van de vreemdelinge bij verweerder gerappelleerd. Op 21 oktober 2003 heeft verweerder de ontvangst van het schrijven van de vreemdelinge van 19 september 2003 bevestigd.
4. Op 25 oktober 2003 heeft de rechtbank een beroepschrift op grond van artikel 93 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) van de vreemdelinge ontvangen. Het beroep is gericht tegen het voortduren van de maatregel van bewaring. In het beroepschrift is tevens verzocht om schadevergoeding.
5. Openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 4 november 2003. De vreemdelinge heeft zich doen vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
1. De rechtbank stelt voorop dat over de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring als zodanig reeds is beslist bij uitspraak van deze rechtbank van 12 september 2003. Voorts heeft deze rechtbank laatstelijk bij uitspraak van 28 oktober 2003 geoordeeld dat het voortduren van de bewaring niet strijdig was met het bepaalde in artikel 96, vierde lid, Vw 2000. Derhalve staat thans ter beoordeling of verdere voortzetting van de maatregel van bewaring na de vorige terechtzitting van 21 oktober 2003, gegeven de omstandigheden van het geval, rechtmatig is.
2. De vreemdelinge heeft aangevoerd dat verweerder niet binnen vier weken na indiening van haar op 19 september 2003 gedateerde verzoek heeft beslist, waardoor de bewaring opgeheven dient te worden en haar een schadevergoeding betaald dient te worden voor de dagen dat zij ten onrechte in bewaring verbleven heeft.
3. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat er naar zijn mening geen aanvraag is ingediend en dat de vier weken termijn derhalve door hem niet geschonden is. Van andere omstandigheden die tot opheffing van de bewaring zouden moeten leiden is geen sprake.
4. Het door de vreemdelinge op 19 september 2003 gedane verzoek aan verweerder duidt de rechtbank als een verzoek om haar op grond van het bepaalde in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder a, en tweede lid, Vw 2000 juncto artikel 3.4, derde lid, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) een verblijfsvergunning te verlenen.
5.1. Met verwijzing naar het wettelijk kader als opgenomen in rechtsoverwegingen 2.1.1 en 2.1.2 van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 11 september 2003 (JV 484) is de rechtbank van oordeel dat een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier bij de Korpschef ingediend dient te worden door middel van een formulier, dan wel door middel van een brief die de bewoordingen van het toepasselijke formulier volgt en die alle daarbij gevraagde gegevens bevat. Het schrijven van de vreemdelinge van 19 september 2003 bevat niet het aanvraagformulier en is evenmin een brief die de bewoordingen van het formulier volgt en die alle in het formulier gevraagde gegevens bevat. Het schrijven is daarnaast niet bij de Korpschef ingediend, maar aan verweerder gezonden. Van een op 25 september 2003 (verzenddatum schrijven) ingediende correcte aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier is in het onderhavige geval geen sprake.
5.2. De rechtbank is echter in tegenstelling tot verweerder en anders dan de Afdeling in bovengenoemde uitspraak van 11 september 2003 van oordeel dat het niet indienen van het juiste formulier bij de Korpschef niet leidt tot de conclusie dat er geen sprake is van een aanvraag. Er is in het onderhavige geval naar het oordeel van de rechtbank wel sprake van een aanvraag, zij het een gebrekkige. Verweerder noemt in deel B1/4.1, laatste paragraaf (verzoek om heroverweging) en B1/4.1.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) zelf al twee situaties waarin een verzoeker, die niet het voorgeschreven formulier voor zijn aanvraag om een verblijfsvergunning heeft gebruikt en zijn verzoek ook niet bij de Korpschef heeft ingediend, gelegenheid moet worden geboden om de verzuimen te herstellen. In die gevallen is verweerder klaarblijkelijk van mening dat er wel sprake is van een aanvraag, zij het een gebrekkige. De rechtbank ziet niet in waarom slechts in die twee in de Vc 2000 genoemde gevallen de mogelijkheid geboden dient te worden de verzuimen te herstellen en niet in gevallen als de onderhavige waarin bij de aanvraag niet het formulier gebruikt is en het niet aan de Korpschef maar wel aan verweerder is verzonden. In dat kader verwijst de rechtbank naar de Memorie van Toelichting bij artikel 4.4 Awb. Aldaar is het volgende opgenomen.
“Het vaststellen van een formulier dient het ordelijk verloop van de aanvragen. Het gebruik van formulieren ligt daarom in het bijzonder voor de hand wanneer de betrokken aanvragen ingewikkeld of talrijk zijn. Een aanvraag die anders dan via het voorgeschreven formulier is ingediend, kan onder omstandigheden op grond van artikel 4.5 buiten behandeling worden gelaten. Daartoe zal aanleiding zijn, indien essentiële gegevens ontbreken of het op een andere wijze indienen van de aanvraag voor het bestuursorgaan tot administratieve problemen aanleiding geeft. Wel moet het bestuursorgaan op grond van dat artikel de aanvrager eerst de gelegenheid geven alsnog een aanvraagformulier in te vullen, en ook overigens zorgvuldig te handelen.”
5.3. Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat er in het onderhavige geval op 25 september 2003 door de vreemdelinge een (gebrekkige) aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier is ingediend. Deze gebrekkige aanvraag heeft naar oordeel van de rechtbank echter dezelfde rechtsgevolgen als een correcte aanvraag. In afwijking hiervan is alleen ten aanzien van de termijn om op die aanvraag te beslissen in artikel 4:15 Awb bepaald dat de termijn voor het geven van een beschikking wordt opgeschort met ingang van de dag waarop het bestuursorgaan krachtens artikel 4:5 Awb de aanvrager uitnodigt de verzuimen in de aanvraag te herstellen tot de dag waarop de verzuimen zijn hersteld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
5.4. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de vreemdelinge op grond van haar op 25 september 2003 ingediende gebrekkige aanvraag met ingang van die datum krachtens artikel 8, aanhef en onder f, Vw 2000 rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Met ingang van die datum wordt de vreemdelinge geacht in bewaring te verblijven op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000. Dat verweerder de vreemdelinge niet meegedeeld heeft dat zij met ingang van die datum op grond van het bepaalde onder b in bewaring verbleef maakt de bewaring niet met ingang van die datum onrechtmatig, aangezien de omzetting slechts van belang is bij de bepaling van het einde van de vier weken termijn als genoemd in artikel 59, vierde lid, Vw 2000. Zie hiervoor de uitspraak van de Afdeling van 8 augustus 2003 (nr. 200304113/1). De hiervoor genoemde vier weken termijn is aangevangen op 25 september 2003 en is geëindigd op 22 oktober 2003. De rechtbank acht de na die datum voortdurende bewaring onrechtmatig wegens strijd met het bepaalde in artikel 59, vierde lid, Vw 2000. Het beroep dient derhalve gegrond verklaard te worden. De bewaring dient derhalve met ingang van heden te worden opgeheven.
6. Voorts acht de rechtbank voldoende gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 18 dagen onrechtmatige bewaring ten bedrage van 18 x € 70,-- = € 1.260,--.
7. De rechtbank ziet in dit geval tevens aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de door de vreemdelinge gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,-- en wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van de vreemdelinge een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient de betaling van dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
III. BESLISSING
De Rechtbank 's-Gravenhage
RECHT DOENDE:
1. verklaart het beroep gegrond;
2. beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van heden;
3. wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan de vreemdeling een schadevergoeding toe, groot € 1.260,-- ten laste van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie), te betalen door de griffier van de rechtbank;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier dient te vergoeden.
Aldus gedaan door mr. L.P. Bosma en uitgesproken in het openbaar op 10 november 2003 in tegenwoordigheid van S.J.W. Stort, griffier.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
afschrift verzonden op: 10 november 2003