ECLI:NL:RBSGR:2003:AN8116

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09-090042-03
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Noodweer en noodweerexces in geweldszaak tegen winkeldief

In deze zaak heeft de politierechter van de rechtbank 's-Gravenhage op 13 november 2003 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die samen met een medeverdachte werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling. De verdachte heeft zich beroepen op noodweer en noodweerexces, stellende dat hij zich moest verdedigen tegen een wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer, die zich gewelddadig gedroeg. De politierechter heeft echter geoordeeld dat er geen sprake was van een noodweersituatie, aangezien de verdachte en zijn medeverdachte ervoor gekozen hadden de confrontatie met het slachtoffer op te zoeken, terwijl er geen onmiddellijke dreiging was. De politierechter heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte excessief geweld hebben gebruikt tegen het slachtoffer, die geen partij was voor hen. De rechter heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 120 uur, subsidiair 60 dagen hechtenis, en heeft de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat deze niet voldoende was onderbouwd. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 22c, 22d, 45, 47 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
POLITIERECHTER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09-090042-03
rolnummer 0019
's-Gravenhage, 13 november 2003
De politierechter in de rechtbank 's-Gravenhage heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 30 oktober 2003.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. F.G.L. van Ardenne, is verschenen en gehoord.
Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd.
De officier van justitie mr. Baldinger heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding telastgelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 70 uur subsidiair 35 dagen hechtenis. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing bij wijze van voorschot van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van Euro 2.000,= ter zake van immateriële schade en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige.
De telastlegging.
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Namens verdachte heeft de raadsman -verkort en zakelijk weergegeven- een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. Daartoe heeft de raadsman het volgende aangevoerd.
In de eerste plaats heeft de officier van justitie gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel door verdachte wel te vervolgen voor medeplegen van poging tot zware mishandeling, subsidiair medeplegen van mishandeling en niet aangever te vervolgen terzake van mishandeling.
Ten tweede heeft de politie gehandeld in strijd met de goede procesorde door de wijze waarop de getuigenverklaringen zijn opgenomen en geverbaliseerd, enerzijds doordat de getuigen ter plaatse in elkanders bijzijn zijn gehoord en anderzijds doordat de uitgewerkte versie van de verklaringen afwijkt van de door de getuigen ondertekende conceptversie, terwijl de uitgewerkte versie niet meer door de getuigen is gezien of getekend.
Ten derde heeft de officier van justitie gehandeld in strijd met de goede procesorde door voorafgaand aan de zitting een opgeroepen getuige op diens verzoek alsnog het uitgewerkte exemplaar van diens verklaring bij de politie toe te zenden.
De politierechter verwerpt het gevoerde verweer en overweegt hieromtrent als volgt:
1) Van handelen in strijd met het gelijkheidsbeginsel is geen sprake. Nog los van de vraag of het hier vergelijkbare gevallen betreft, kan het verweer reeds niet slagen omdat de aangever wel wordt vervolgd, te weten terzake van diefstal met geweld uitgeoefend jegens verdachte en/of zijn medeverdachte.
2) De wijze waarop de politie de verklaringen van de getuigen heeft opgenomen, namelijk in elkanders bijzijn, laat aan zorgvuldigheid te wensen over. Ook de wijze van verbaliseren voldoet niet aan de eisen van zorgvuldigheid, nu het daaromtrent door de raadsman aangevoerde, zoals boven weergegeven, juist blijkt te zijn. Evenwel leidt een en ander niet tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie, aangezien naar het oordeel van de politierechter geen sprake is van een ernstige schending van de beginselen van een goede procesorde waarbij doelbewust en met grove veronachtzaming van verdachtes belangen wordt tekort gedaan aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak. Dit geldt in het bijzonder omdat controle op de wijze van verbaliseren mogelijk was - en ook feitelijk is geschied - nu zowel de uitgewerkte versie als de conceptversie van de verklaringen deel uitmaken van het dossier en omdat de betreffende getuigen allen ter terechtzitting zijn gehoord en mede door de verdediging zijn ondervraagd. Overigens worden de betreffende verklaringen bij de politie niet tot het bewijs gebezigd.
3) Ook het vooraf toezenden van de uitgewerkte versie aan de opgeroepen getuige van diens verklaring bij de politie leidt niet tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie wegens ernstige schending van de beginselen van een goede procesorde. Niet alleen is niet gebleken dat de officier van justitie hiermee doelbewust of met grove veronachtzaming van verdachtes belangen heeft gehandeld. Evenmin is hiermee tekort gedaan aan verdachtes recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak. Immers, de toegezonden verklaring maakt deel uit van het dossier, was derhalve ook aan de verdediging bekend, terwijl de getuige ter terechtzitting is gehoord en mede door de verdediging is ondervraagd.
De bewijsmiddelen.
Voorzover de raadsman heeft aangevoerd dat de door de getuigen ter terechtzitting afgelegde verklaringen niet voor het bewijs zouden mogen worden gebruikt om redenen als aangegeven in zijn tot niet-ontvankelijkheid strekkende verweer, overweegt de politierechter als volgt.
De politierechter is van oordeel dat de onvolkomenheden met betrekking tot het opnemen en uitwerken van de getuigenverklaringen niet meebrengen dat de door die getuigen ter terechtzitting afgelegde verklaringen niet tot het bewijs gebruikt kunnen worden. De betrouwbaarheid van de door de getuigen afgelegde verklaringen is getoetst kunnen worden, onder meer door ondervraging door de verdediging. De politierechter acht de tot het bewijs gebezigde verklaringen, die onderling op hoofdpunten consistent zijn, betrouwbaar en bruikbaar.
P.M.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de politierechter op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding primair vermelde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de politierechter bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijf oplevert.
Namens verdachte heeft de raadsman -verkort en zakelijk weergegeven- een beroep gedaan op noodweer dan wel noodweerexces. De raadsman heeft hiertoe het volgende aangevoerd. De wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] vond zowel binnen in het magazijn, door te schreeuwen en krijsen en om zich heen te slaan, als buiten op straat plaats, door het maken van een snijdend gebaar langs de hals en het geven van een vuistslag op het oor van medeverdachte [medeverdachte]. Dit gewelddadig handelen van [slachtoffer] moet als een onlosmakelijk geheel worden gezien, waartegen verdachte genoodzaakt was zich te verdedigen.
De politierechter verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.
In het geheel aan gebeurtenissen is een duidelijke cesuur aan te brengen. Uit de diverse verklaringen ter terechtzitting blijkt dat [slachtoffer] door meer C1000 medewerkers naar buiten werd gebracht dan alleen verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte]. Eenmaal buiten heeft [slachtoffer] nog meermalen geprobeerd in de richting van het magazijn te komen, waarbij de C1000 medewerkers hem wegstuurden. Op een gegeven moment keerden de overige C1000 medewerkers terug naar de winkel, zo verklaren de getuigen ter terechtzitting als ook C1000 medewerker [medewerker] bij de politie. Dit was het moment waarop verdachte en zijn medeverdachte ervoor hadden moeten kiezen net als hun collega's naar binnen te gaan, en indien zij de mening waren toegedaan, zoals verdachte bij de politie en ter terechtzitting heeft verklaard, dat de verdere aanwezigheid van [slachtoffer] buiten ongewenst was, de politie dienen te bellen en laten ingrijpen. In plaats daarvan hebben verdachte en zijn medeverdachte ervoor gekozen de confrontatie met [slachtoffer] op te zoeken, terwijl niet aannemelijk is geworden dat er op dat moment sprake was van een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] van ofwel verdachte of zijn medeverdachte ofwel van overige daar buiten aanwezigen waartegen verdediging geboden was. Dit volgt uit verdachtes verklaring bij de politie dat medeverdachte [medeverdachte] naar [slachtoffer] is toegelopen, terwijl laatstgenoemde op dat moment niet meer deed dan schreeuwen en een gebaar maken van 'kom maar'. Ook medeverdachte [medeverdachte] verklaart bij de politie dat [slachtoffer] weer stond te schreeuwen en hysterisch te doen en een snijdend gebaar langs de keel maakte terwijl hij naar [medeverdachte] keek en wild stond te doen met zijn armen, dat hij en verdachte naar [slachtoffer] zijn toegelopen om hem weg te sturen omdat het niet leuk was voor de klanten. Naar het oordeel van de politierechter was op dat moment geen sprake van een noodweer-situatie. Wat na dit moment is voorgevallen, waaronder de klap op het oor van medeverdachte [medeverdachte] en het schoppen en slaan van [slachtoffer] door verdachte en zijn medeverdachte, is het gevolg van de keuze van verdachte om de confrontatie op te zoeken. Van noodweerexces kan gelet op het vorenstaande geen sprake zijn.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden, waaronder het is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder wordt het volgende overwogen.
Verdachte heeft samen met zijn mededader zich schuldig gemaakt aan excessieve geweldplegingen jegens een door hen betrapte winkeldief. Daarbij heeft hij de grenzen overschreden van wat is toegestaan bij optreden als burger teneinde een dief aan te houden om hem over te dragen aan de politie. Uit de verklaringen van ooggetuigen komt naar voren dat het slachtoffer geen partij was voor verdachte en zijn mededader. Met name het gegeven dat het slachtoffer ondanks deze ongelijkheid nog tegen het hoofd werd geschopt nadat hij al op de grond lag, hetgeen in de woorden van een van de ooggetuigen echt te ver ging, valt verdachte aan te rekenen. Ten gevolge hiervan had het slachtoffer zeer wel veel ernstiger letsel kunnen oplopen dan de geconstateerde hersenschudding en contusie van de nekspieren. Een gelukkige omstandigheid die niet aan verdachte te danken is.
Met zijn handelen heeft verdachte niet alleen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en diens recht om terstond overgedragen te worden aan de bevoegde autoriteiten met alle waarborgen van dien. Ook is een dergelijk agressief optreden op straat voor hen die daar ongewild getuigen van moeten zijn een indringende ervaring en draagt dit bij tot gevoelens van onveiligheid die in de maatschappij in ruimere zin leven.
Blijkens een uittreksel uit het documentatieregister betreffende verdachte is hij niet eerder voor enig strafbaar feit veroordeeld.
Gelet op het bovenstaande, doet de door de officier van justitie gevorderde straf geen recht aan de ernst van het feit en acht de politierechter een zwaardere werkstraf passend en geboden.
De vordering van de benadeelde partij.
[slachtoffer], wonende te [woonplaats], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot Euro 20.065,=, plus rechtsbijstand.
De politierechter zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de vordering door de verdediging wordt betwist en de vordering niet met stukken is gestaafd, zodat de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 22c, 22d, 45, 47 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing.
De politierechter,
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding primair telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
MEDEPLEGEN VAN POGING TOT ZWARE MISHANDELING
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
werkstraf voor de duur van 120 uur subsidiair 60 dagen hechtenis;
en
bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk is in zijn vordering tot schadevergoeding, en dat deze zijn vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. van der Veen, politierechter, in tegenwoordigheid van
M. Schiphorst-Boom, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 november 2003.