ECLI:NL:RBSGR:2003:AN8091

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/50502, 03/50497
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • F. Salomon
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een Indiase vreemdeling met betwiste meerderjarigheid en herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 15 oktober 2003 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Indiase vreemdeling, verzoeker, en de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder. Verzoeker had een asielaanvraag ingediend, maar deze was door de IND afgewezen op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij werd gesteld dat verzoeker niet geloofwaardig had gemaakt dat hij afkomstig was uit Jammu & Kashmir en dat hij evident meerderjarig was. De rechtbank oordeelde dat de IND onvoldoende had onderbouwd waarom verzoeker als evident meerderjarig werd beschouwd en dat de conclusie dat zijn asielrelaas ongeloofwaardig was, niet kon standhouden. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit voor zover het de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd betrof, omdat de motivering ontbrak. Tevens werd een voorlopige voorziening toegewezen, waardoor verweerder geen uitzettingshandelingen mocht verrichten totdat er een beslissing was genomen over de verblijfsvergunning. De rechtbank oordeelde dat de kosten van de rechtsbijstand voor verzoeker door de Staat der Nederlanden moesten worden vergoed.

Uitspraak

Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
vreemdelingenkamer
Voorlopige voorziening
Uitspraak
artikel 8:81 en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 03/50502 VRONTN (voorlopige voorziening)
AWB 03/50497 VRONTN (beroep)
IND-nr: 0309.17.0019
inzake: A, naar gesteld geboren op [...] 1986, van Indiase nationaliteit, zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande, verzoeker,
gemachtigde: mr. F.A.M. te Braake, advocaat te Goes,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. C. Eijkelhof, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van het Ministerie van Justitie.
I. PROCESVERLOOP
1. Op 20 september 2003 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 20 september 2003 waarbij de aanvraag van verzoeker om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 is afgewezen en het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd regulier als bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 onder de beperking ‘verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling’ ambtshalve is geweigerd. Op diezelfde datum is een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, waarbij is verzocht uitzetting van verzoeker achterwege te laten totdat op het beroep zal zijn beslist.
2. Het verzoek om een voorlopige voorziening is behandeld ter zitting van 8 oktober 2003. Verzoeker is aldaar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
3. Aan het eind van de zitting is het onderzoek gesloten.
II. ASIELRELAAS
Verzoeker heeft het volgende asielrelaas naar voren gebracht. Verzoeker stelt dat hij de Indiase nationaliteit bezit en afkomstig is uit Mirapur in de Indiase deelstaat Jammu en Kashmir. Hij stelt te behoren tot de kaste der Rajput. Verzoeker stelt te vrezen voor zijn leven vanwege terroristen. Vanaf mei 2002 zijn de terroristen enkele malen langsgekomen in de theewinkel van verzoeker en zijn broer. Daarbij hebben zij verzoekers broer gemaand zich bij hen aan te sluiten, maar deze weigerde dat. In september 2002 kwamen de terroristen voor de derde keer en hebben verzoekers broer doodgeschoten in verzoekers bijzijn. Verzoeker is toen weggerend en aanvankelijk met rust gelaten, maar twee tot drie maanden geleden kwamen de terroristen terug met de mededeling dat verzoeker zich bij hen moest aansluiten. Verzoeker en zijn moeder waren bang dat verzoeker hetzelfde lot beschoren zou zijn als zijn broer als hij zou weigeren. Verzoekers moeder heeft daarop zijn vlucht geregeld. Verzoeker heeft India op 12 september 2003 per vliegtuig verlaten, via de luchthaven van New Delhi.
III. STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
1. Verweerder heeft de aanvraag van verzoeker binnen 48 procesuren in het aanmeldcentrum (AC) afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, jo artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000. Voorts heeft verweerder in het bestreden besluit geconcludeerd dat verzoeker niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 op grond van het gevoerde beleid inzake alleenstaande minderjarige vreemdelingen.
Verzoeker beschikt toerekenbaar niet over documenten betreffende zijn identiteit, nationaliteit en reisroute. Evenmin heeft hij voldoende meegewerkt aan het vaststellen van zijn reisroute aangezien hij hieromtrent onvoldoende gedetailleerde, coherente en verifieerbare verklaringen heeft afgelegd.
Verzoeker heeft op geen enkele wijze geloofwaardig gemaakt dat hij afkomstig is uit Jammu & Kashmir in India. In het eerste en het nader gehoor heeft hij het merendeel van de basale vragen omtrent zijn beweerde woonplaats nagenoeg allemaal foutief dan wel niet beantwoord. Dat verzoeker enkele vragen wel juist zou hebben beantwoord maakt het vorenstaande niet anders. Het dorp Mirapur, waaruit verzoeker afkomstig zou zijn, is niet terug te vinden in de door verweerder geraadpleegde atlassen zoals de Encarta Grote Wereldatlas 2000 Winkler Prins en The Times Atlas of the World, comprehensive Edition en overige openbare bronnen. Dat dit dorp wel wordt genoemd op een site van het internet maakt dit niet anders. Bovendien betreft het een site van amateur-seismologen. Overigens heeft ook de gemachtigde van verzoeker de plaats Mirapur niet kunnen achterhalen in een atlas. Gelet hierop acht verweerder het niet geloofwaardig dat verzoeker uit Jammu & Kashmir afkomstig is. Verzoeker komt niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel op één van de in artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 genoemde gronden.
Verzoeker is evident meerderjarig. Dit is middels optische waarneming vastgesteld door medewerkers van de IND. Verzoeker ziet er ouder uit dan zijn gestelde zeventien jaar en hij komt door zijn houding en taalgebruik volwassen over. Deze conclusie wordt versterkt door de ongeloofwaardige verklaringen van verzoeker. Verweerder hecht daardoor ook geen waarde aan verzoekers stelling dat hij minderjarig is. Verzoeker komt derhalve niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van het beleid inzake alleenstaande minderjarige vreemdelingen.
2. Verzoeker heeft aan zijn verzoek het volgende ten grondslag gelegd. De methode die verweerder hanteert door aandacht te besteden aan landelijke geografie en landelijke geschiedenis is slechts toepasselijk om te bepalen of een vreemdeling uit een bepaald land afkomstig is. Zij is echter niet geschikt om te bepalen uit welke regio een vreemdeling afkomstig is.
Het dorp waaruit verzoeker afkomstig is bestaat wel degelijk. Uit informatie afkomstig van internet blijkt dat Mirapur een klein dorp is in Jammu & Kashmir. Dat deze plaatsnaam niet voorkomt in de door verweerder geraadpleegde bronnen wil niet zeggen dat verzoekers plaats van herkomst niet bestaat. Gelet hierop heeft verweerder ten onrechte gesteld dat het asielrelaas van verzoeker niet geloofwaardig is.
De vaststelling dat een vreemdeling evident meerderjarig is, heeft verregaande consequenties aangezien hij daardoor niet meer in de gelegenheid wordt gesteld een leeftijdsonderzoek te ondergaan. Daarom dient een dergelijke vaststelling strikt conform het beleid zoals neergelegd in hoofdstuk C5/24.4 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 te worden gedaan. In casu is zulks niet gebeurd. Het besluit is op dit punt onvoldoende gemotiveerd. Verzoeker is ten onrechte het ondergaan van een leeftijdsonderzoek onthouden.
IV. OVERWEGINGEN
1. Aan de orde is de vraag of er gegeven de spoedeisendheid van het verzoek aanleiding bestaat een voorlopige voorziening te treffen dan wel het besluit van verweerder om de uitzetting niet achterwege te laten, te schorsen.
2. Op grond van artikel 8:86 van de Awb heeft de voorzieningenrechter, hierna de rechtbank na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Verzoeker is tijdig op deze bevoegdheid gewezen.
3. De AC-procedure voorziet in afdoening van asielverzoeken binnen 48 uur. Deze procedure leent zich slechts voor die zaken waarvan verweerder, daarbij de vereiste zorgvuldigheid in acht nemend, binnen deze korte termijn kan beoordelen of de aanvraag op grond van artikel 30 of 31 van de Vw 2000 kan worden afgewezen.
4. De rechtbank overweegt het volgende. Gelet op de door verzoeker overgelegde informatie, afkomstig van internet, valt naar het oordeel van de rechtbank niet geheel uit te sluiten dat er een plaats genaamd ‘Mirapur’ bestaat die gelegen is in de deelstaat Jammu & Kashmir. Bovendien blijkt uit de site van het Indiase ‘Amateur Seismic Centre’ dat de aldaar genoemde plaats Mirapur, evenals Jammu, is gelegen in ‘Seismic Hazard Zone IV’, zodat in elk geval aangenomen mag worden dat Mirapur en Jammu in (een) betrekkelijke nabijheid van elkaar zijn gelegen. Dat het hier een site betreft van amateur-seismologen, zoals verweerder ter zitting heeft betoogd, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders.
5. Verweerder heeft zich – wat het al dan niet bestaan van de plaats Mirapur – op het standpunt gesteld dat deze plaats niet in Jammu & Kashmir voorkomt in de door verweerder geraadpleegde bronnen, hetgeen sterk afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van de door verzoeker gestelde afkomst. Nu de door verzoeker genoemde site van het internet naar het oordeel van de rechtbank eveneens tot de ‘openbare bronnen’ behoort, heeft verweerder in redelijkheid niet kunnen besluiten dat het asielrelaas van verzoeker wat betreft het bestaan van Mirapur ongeloofwaardig is.
6. Blijkens het bestreden besluit (pagina 4, laatste alinea) heeft verweerder op grond van al het daaraan voorafgaande gesteld dat het geenszins geloofwaardig wordt geacht dat verzoeker afkomstig is uit Jammu & Kashmir. Zoals hierboven in rechtsoverwegingen IV. 4 en IV.5 is overwogen, kan deze conclusie naar het oordeel van de rechtbank geen stand houden wat betreft de herkomstplaats van verzoeker.
Door verzoeker zijn de overige bevindingen van verweerder over het asielrelaas niet bestreden. De rechtbank rekent het echter niet tot haar taak te beoordelen of deze overige bevindingen tot de conclusie kunnen leiden dat het asielrelaas daarmee als ongeloofwaardig moet worden aangemerkt aangezien deze conclusie niet uit het besluit is te trekken en de rechtbank niet in de besluitvorming van verweerder wil en kan treden.
7. Het vorenstaande leidt evenwel niet tot gegrondverklaring van het beroep. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. Verweerder heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in zijn land van herkomst gegronde vrees voor vervolging heeft. De rechtbank stelt vast dat deze stelling niet is betwist. De rechtbank is, gelet op het voorgaande en op de inhoud van het bestreden besluit op dit punt, dan ook van oordeel dat verweerder de aanvraag in redelijkheid binnen het AC heeft kunnen afwijzen op grond van artikel 31, eerste lid, jo artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000.
8. Omtrent verzoekers stelling dat verweerder hem ten onrechte een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van het beleid inzake alleenstaande minderjarige vreemdelingen heeft onthouden overweegt de rechtbank het volgende.
9. In hoofdstuk C5/24.4.3 van de Vc 2000 heeft verweerder – voor zover hier van belang – beleidsregels opgenomen met betrekking tot de handelwijze als vooraf twijfel bestaat aan de opgegeven leeftijd van de betrokken vreemdeling en verweerder meent dat er sprake is van evidente meerderjarigheid. Onder a. van genoemd beleidsonderdeel is het volgende vermeld:
“Er is sprake van evidente meerderjarigheid, indien de medewerker die de vreemdeling hoort in samenspraak met een (andere) beslismedewerker aan de hand van de uiterlijke kenmerken of aan de hand van de verklaringen van de asielzoeker tot de conclusie komt dat de betrokkene evident achttien jaar of ouder moet zijn. De leeftijd wordt geschat aan de hand van optische waarneming. Tegenstrijdige of vage verklaringen over de opgegeven leeftijd, schoolperiode en dergelijke, en het gedrag van de asielzoeker spelen een rol bij de beantwoording van de vraag of sprake is van evidente meerderjarigheid.
Indien er sprake is van evidente meerderjarigheid, bestaat geen aanleiding om betrokkene in de gelegenheid te stellen zijn minderjarigheid alsnog aan te tonen door middel van een leeftijdsonderzoek.“
10. Naar het oordeel van de rechtbank is uit het bestreden besluit onvoldoende kenbaar wat door de ambtenaren van de IND optisch is waargenomen, waardoor verzoeker er in zodanige mate ouder uitziet dan de door hem gestelde leeftijd dat verweerder stelt dat in het geval van verzoeker sprake is van evidente meerderjarigheid. Uit het bestreden besluit blijkt voorts niet in welke zin verzoekers houding en taalgebruik zouden bijdragen aan vorenstaande conclusie van verweerder. Evenmin blijkt uit het bestreden besluit dat de betrokken ambtenaren van de IND als gevolg van hun opleiding of ervaring een bijzondere expertise bezitten ten aanzien van het vaststellen van de leeftijd van vreemdelingen als verzoeker.
11. Voorts overweegt de rechtbank dat verweerder zijn stelling dat het asielrelaas van verzoeker ongeloofwaardig is niet zonder nadere onderbouwing heeft kunnen betrekken bij zijn conclusie dat verzoeker als evident meerderjarig dient te worden beschouwd, nog daargelaten dat, gelet op hetgeen hiervóór is overwogen in rechtsoverweging IV.6, verweerders standpunt dat verzoeker zijn gestelde herkomst ‘op geen enkele wijze’ geloofwaardig heeft gemaakt geen stand kan houden.
12. De rechtbank is van oordeel dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak. De rechtbank ziet derhalve aanleiding om met toepassing van artikel 8:86 van de Awb onmiddellijk op dat beroep te beslissen. Het beroep zal voor zover het de aanvraag van verzoeker om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel betreft ongegrond worden verklaard. Het beroep ten aanzien van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd zal gegrond worden verklaard aangezien het bestreden besluit op dit punt een draagkrachtige en deugdelijke motivering ontbeert. Het bestreden besluit zal in zoverre worden vernietigd wegens schending van artikel 3:46 van de Awb.
Voorts zal het verzoek een voorlopige voorziening te treffen worden toegewezen in die zin dat verweerder geen uitzettingshandelingen mag verrichten totdat inzake het verlenen van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd een beslissing is genomen.
13. Gelet op de gegrondverklaring van het beroep en de toewijzing van het verzoek is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van beide zaken bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn begroot op € 966,-- als kosten van verleende rechtsbijstand.
V. BESLISSING
De rechtbank
in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 03/50497 VRONTN:
1. verklaart het beroep gegrond voor zover het de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd betreft;
vernietigt het bestreden besluit in zoverre;
verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
draagt verweerder op met inachtneming van het vorenstaande na te gaan of verzoeker in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd;
in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 03/50502 VRONTN:
5. wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe in deze zin dat verweerder geen uitzettingshandelingen mag verrichten totdat inzake het verlenen van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd een beslissing is genomen;
in beide zaken:
6. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 966,-- (zegge: negenhonderd en zesenzestig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier.
Gewezen door mr. F. Salomon, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.D.R. Gorter, griffier en openbaar gemaakt op 15 oktober 2003.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Afschrift verzonden op 15 oktober 2003.
Conc.: JG
Coll:
Bp: -
D: B
Tegen de uitspraak in beroep kunnen partijen binnen één week na de verzending van een afschrift van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69, tweede lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek staat geen rechtsmiddel open.