ECLI:NL:RBSGR:2003:AN7866

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/44563
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van verstrekkingen aan een vreemdeling in het kader van asielprocedure en rechtmatigheid van verwijderbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 25 september 2003 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Libanese vreemdeling, geboren in 1984, die in Nederland asiel had aangevraagd. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E.J. Snoeijer, had bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van zijn leefgeld door de Staatssecretaris van Justitie, die per 31 augustus 2003 zou ingaan. De rechtbank oordeelde dat de brief van de Staatssecretaris van Justitie van 5 augustus 2003 moet worden aangemerkt als een beschikking in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelde vast dat de vreemdeling ten tijde van het bestreden besluit niet rechtmatig verwijderbaar was, en dat de beëindiging van de verstrekkingen niet op de juiste wijze was gemotiveerd.

De rechtbank heeft in haar overwegingen verwezen naar eerdere jurisprudentie en beleidswijzigingen die van invloed zijn op de beoordeling van de rechtmatigheid van de beëindiging van voorzieningen aan vreemdelingen. De rechtbank concludeerde dat de vreemdeling recht had op voortzetting van de verstrekkingen totdat er een beslissing was genomen op zijn bezwaar. De rechtbank heeft de Staatssecretaris van Justitie veroordeeld in de proceskosten van de vreemdeling, die op € 644,- zijn vastgesteld, en heeft de Staat der Nederlanden aangewezen als rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden. Tevens is het griffierecht van € 116,- aan de vreemdeling toegewezen.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming in asielzaken en de noodzaak om rekening te houden met de rechtmatigheid van de verwijderbaarheid van vreemdelingen. De rechtbank heeft de belangen van de vreemdeling gewogen tegen de beleidsregels van de overheid en heeft geoordeeld dat de beëindiging van de verstrekkingen niet gerechtvaardigd was, gezien de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK te ZWOLLE
sector bestuursrecht
voorzieningenrechter
regnr.: Awb 03/44563
UITSPRAAK
inzake: A,
geboren op [...] 1984,
van Libanese nationaliteit,
gemachtigde: mr. E.J. Snoeijer, werkzaam bij de Stichting Rechtsbijstand Asiel Noordoost-Nederland te Zwolle,
verzoeker;
tegen: DE MINISTER VAN JUSTITIE
(Directoraat-Generaal Preventie, Jeugd en Sancties, Directie Jeugd en Criminaliteitspreventie),
te 's-Gravenhage,
verweerder.
1 Procesverloop
1.1 Bij brief van 5 augustus 2003 heeft verweerder het bestuur van de Stichting NIDOS bericht dat de subsidie in de leefgelden en bijkomende kosten voor verzoeker per 31 augustus 2003 zal worden beëindigd. Bij brief van 15 augustus 2003 heeft verzoeker daartegen bezwaar gemaakt.
1.2 Bij verzoekschrift van 15 augustus 2003 is verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat de verstrekkingen niet worden beëindigd totdat in bezwaar is beslist. Het verzoek is ter zitting van 29 augustus 2003 behandeld. Verzoeker is verschenen bij zijn gemachtigde. Verweerder is niet verschenen.
2 Standpunten
2.1 Verzoeker stelt dat de brief van verweerder van 5 augustus 2003 een beschikking is in de zin van artikel 1:3 Awb, zodat daartegen bezwaar kan worden gemaakt. Verzoeker kan zich niet vinden in de beëindiging van zijn leefgeld, omdat hij niet rechtmatig verwijderbaar is.
2.2 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend, waarin is gesteld dat de brief van 5 augustus 2003 niet gericht is op rechtsgevolg. Het beëindigen van de verstrekking van leefgeld vloeit niet voort uit die brief, maar is van rechtswege het gevolg van de afwijzing van de asielaanvraag van verzoeker. Voor zover de brief wel zou moeten worden aangemerkt als een beschikking, kan niet worden gezegd dat dit besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen.
3 Overwegingen
3.1 Allereerst moet worden beoordeeld of de brief van verweerder van 5 augustus 2003 moet worden aangemerkt als een beschikking in de zin van artikel 1:3 Awb. Daartoe wordt het volgende overwogen.
3.2 Verzoeker heeft op 15 oktober 2000 verzocht om toelating als vluchteling. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft deze aanvraag bij beschikking van 10 augustus 2001 afgewezen, waartegen door verzoeker beroep is ingesteld. Bij uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 14 maart 2003 heeft de rechtbank (onder verwijzing naar jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) geoordeeld dat de bestreden beschikking geen weigering behelst aan eiser een reguliere verblijfsvergunning op grond van het beleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen te verlenen en zich in zoverre onbevoegd verklaard van het beroep kennis te nemen; overigens heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Verzoeker heeft daartegen geen hoger beroep ingesteld, zodat de beschikking van 10 augustus 2001 onherroepelijk is geworden.
De verstrekkingen aan verzoeker zijn niet beëindigd.
Op 1 april 2003 heeft de IND ambtshalve besloten verzoeker geen verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd onder de beperking "verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling" te verlenen. Daartegen heeft verzoeker op 29 april 2003 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft dit bezwaar bij beschikking van 10 juli 2003 ongegrond verklaard. Verzoeker heeft daartegen beroep ingesteld en verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege blijft totdat op het beroep is beslist. Op beide is nog niet beslist.
3.3 Bij brief van 13 juni 2002 heeft de Staatssecretaris van Justitie het bestuur van de Stichting NIDOS geïnformeerd over wijzigingen in de financiering voor (ex-)ama's die in de voorzieningen van NIDOS verblijven. In bijlage 1 bij deze brief is een omschrijving gegeven van de doelgroep, die valt onder de werking van het nieuwe beleid tot beëindiging van de gesubsidieerde voorzieningen (naar de rechter begrijpt: opvang en leefgelden) aan de Stichting NIDOS voor uitgeprocedeerde (ex-)ama's. In de bijlage is onder meer vermeld:
"De procedures voor de beëindiging van voorzieningen die geboden worden door de Stichting NIDOS zijn van toepassing op een vreemdeling die rechtmatig verwijderbaar is vanwege de niet-verlening, intrekking of niet-verlenging van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel of regulier die recht geeft op opvang.
De voorzieningen eindigen in elk geval in de volgende gevallen:
1. indien de vreemdeling 18 jaar of ouder is: op de dag na de dag waarop de vreemdeling rechtmatig verwijderbaar is geworden;
2. (...).
Onder rechtmatig verwijderbare vreemdeling wordt verstaan:
Een vreemdeling op wiens aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning afwijzend is beschikt dan wel wiens verblijfsvergunning is ingetrokken of niet verlengd tenzij:
a. (...);
b. betrokkene in afwachting is van een rechterlijke uitspraak op een binnen de vertrektermijn ingediend verzoek om voorlopige voorziening tegen de beslissing dat de behandeling van het bezwaar- of beroepschrift niet in Nederland mag worden afgewacht, tenzij dit verzoek op grond van de Vreemdelingencirculaire niet in Nederland mag worden afgewacht.
In het geval onder b. is de vreemdeling rechtmatig verwijderbaar vier weken na de dag waarop op het verzoek om voorlopige voorziening is beslist.
3.4 Blijkens de inhoud van de brief is bij de totstandkoming van het nieuwe beleid geen rekening gehouden met het -door de jurisprudentie geboden, maar door de wetgever niet voorziene- ontstane verschil in (wijze van) besluitvorming en rechtsmiddelenregime met betrekking tot enerzijds de ambtshalve niet-verlening van een reguliere verblijfsvergunning (in casu op grond van het amv-beleid) en anderzijds de afwijzing van de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel. Mede als gevolg van die jurisprudentie ontstond in een aantal gevallen (waaronder dit) de noodzaak (na afwijzing van de asielaanvraag) apart te beslissen omtrent de toelating op grond van het amv-beleid. Daardoor heeft gedurende enige tijd onduidelijkheid bestaan omtrent de toepasselijkheid van de van rechtswege beëindiging van verstrekkingen, als bedoeld in artikel 45, eerste lid, onder c, Vw 2000 na afdoening van de asielaanvraag, maar hangende de ambtshalve beslissing inzake de toelating op grond van het amv-beleid.
3.5 Naar aanleiding van die onduidelijkheid is door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Intergratie op 13 december 2002 Tussentijds Bericht Vreemdelingencirculaire 2002/59 (TBV 2002/59) geschreven. In dat TBV, geldig vanaf 19 december 2002, is onder meer vermeld:
3.3.2 "(). In het geval het beroepsschrift asiel van de vreemdeling reeds behandeld en ongegrond verklaard is, wordt de betrokkene in de gelegenheid gesteld binnen vier weken een voorlopige voorziening aan te vragen. Voor het afwachten van deze voorlopige voorziening geldt hetgeen terzake in Hoofdstuk B1/4.8.2 van de Vreemdelingencirculaire is gesteld".
3.3.3 "(). Indien de asielaanvraag na plaatsing in een COA- dan wel Nidosvoorziening (dus ten tijde van het verblijf in de opvang) wordt afgewezen en eveneens niet ambtshalve een reguliere verblijfsvergunning wordt verleend, behoudt betrokken vreemdeling recht op opvang indien en voorzover de vervolgprocedure asiel of regulier (bezwaar of beroep) in Nederland mag worden afgewacht".
In vervolg op dit TBV is door de minister geschreven TBV 2003/26, geldig vanaf 23 augustus 2003. Daarin is onder meer vermeld:
"Na het uitkomen van TBV 2002/59 is gebleken dat de daarin opgenomen tekst van C2/6a.4, over de opvang gedurende de reguliere procedure, aanleiding geeft tot misverstanden omtrent het gevoerde beleid. Dit heeft onder meer geleid tot jurisprudentie waarin een onjuiste uitleg van het beleid wordt gegeven. Dit leidt er toe dat de betreffende formulering aangepast moet worden. De laatste volzin van C2/6a.4, zoals opgenomen in TBV 2002/59 (hierboven opgenomen als 3.3.3, rechter) komt als volgt te luiden:
"Indien de asielaanvraag na plaatsing in een COA- dan wel Nidosvoorziening (dus ten tijde van het verblijf in de opvang) wordt afgewezen en eveneens niet ambtshalve een reguliere verblijfsvergunning wordt verleend, behoudt betrokken minderjarige vreemdeling recht op opvang indien en voor zover de vervolgprocedure asiel of regulier (bezwaar of beroep) in Nederland mag worden afgewacht."
Na deze volzin wordt de volgende volzin toegevoegd:
"Het recht op opvang vervalt indien de vreemdeling meerderjarig wordt of indien in de vreemdelingrechtelijke procedure onaantastbaar is vastgesteld dat de vreemdeling meerderjarig is, en dat de vreemdeling ook uit hoofde van de asielprocedure geen recht op opvang meer heeft."
De rechter verstaat dat in beide TBV's onder "opvang" mede wordt begrepen "leefgelden".
In Hoofdstuk B1/4.8.2 Vreemdelingencirculaire 2000 is onder meer gesteld:
"Indien de vreemdeling tijdig een verzoek heeft ingediend om een voorlopige voorziening, blijft uitzetting in de regel achterwege totdat de president uitspraak heeft gedaan, tenzij:
- het betreft een tweede verzoek om een voorlopige voorziening zonder nieuw gebleken feiten of gewijzigde omstandigheden; of
- redenen van openbare orde of nationale veiligheid zich daartegen verzetten; of
- het gevaar bestaat dat de mogelijkheid van terugkeer naar het land van herkomst of van toelating tot een derde land verloren zou gaan, bijvoorbeeld doordat het paspoort of de daarin voorkomende visa nog slechts voor korte tijd geldig zijn.
3.6 Uit het voorgaande volgt in de eerste plaats dat de Minister van Vreemdelingenzaken en Integratie de toepasselijkheid van artikel 45 van de Vreemdelingenwet 2000 in zaken als deze niet onverkort heeft willen handhaven, maar (tijdelijk) aan nadere regels heeft willen onderwerpen. Reeds daarom kan de brief van de Minister van Justitie van 5 augustus 2003 niet worden aangemerkt als een "mededeling van feitelijke aard dat de verstrekking van leefgeld krachtens artikel 45 Vw 2000 van rechtswege is beëindigd", zodat die brief moet worden aangemerkt als een beschikking in de zin van artikel 1:3 Awb.
Voorts wordt in de brief van de Minister van Justitie van 13 januari 2002 en in TBV 2002/59 de mogelijkheid van beëindiging van voorzieningen afhankelijk gesteld van de vraag of de vreemdeling rechtmatig verwijderbaar is. Eerst in TBV 2003/26 (welk TBV nog niet geldig was ten tijde van het thans bestreden besluit) wordt gesteld dat de leeftijd van de vreemdeling het doorslaggevende criterium is. In zoverre kan dat TBV dan ook niet worden gezien als een verduidelijking van reeds gevoerd beleid, maar moet dat worden aangemerkt als een beleidswijziging, die in deze procedure geen rol kan spelen.
Tenslotte stelt de rechter vast dat in de bestreden beschikking de beëindiging van de voorzieningen is gemotiveerd met de stelling dat verzoeker rechtmatig verwijderbaar is. Niet is echter gesteld of gebleken dat één of meer van de in Hoofdstuk B1/4.8.2 genoemde uitzonderingen zich voordoen. Daaruit volgt dat uitzetting van verzoeker, hangende de beslissing op zijn verzoek de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting hangende het beroep tegen de ongegrondverklaring van zijn bezwaar tegen de niet-verlening van een verblijfsvergunning op grond van het amv-beleid, achterwege dient te blijven. Verzoeker is aldus niet rechtmatig verwijderbaar. Daaruit volgt tevens dat zijn bezwaar tegen de beschikking van 5 augustus 2003 kans van slagen heeft, zodat het verzoek zal worden toegewezen
3.7 Er bestaat aanleiding voor veroordeling van verweerder in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken.
4 BESLISSING
De voorzieningenrechter
- treft de voorlopige voorziening dat de verweerder de verstrekkingen continueert tot in bezwaar is beslist;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,= onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan verzoeker dient te voldoen.
- wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon om het griffierecht ad € 116,-- aan verzoeker te voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.M.J. Bouwman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. E.N.M. van de Beld als griffier op 25 september 2003
De griffier is buiten staat deze uitspraak mee te ondertekenen.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden: 25 SEPTEMBER 2003