ECLI:NL:RBSGR:2003:AN7824

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/54672
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vreemdelingenbewaring van EU-burger met rechtmatig verblijf

In deze zaak gaat het om de onrechtmatige vreemdelingenbewaring van een eiser, geboren in 1972 en van Spaanse nationaliteit. De eiser, die zich op 14 oktober 2003 in Nederland bevond, werd op basis van een vermoeden van illegaal verblijf in bewaring gesteld. De rechtbank oordeelt dat de eiser als EU-burger rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 18 van het EG-verdrag. De rechtbank stelt vast dat er geen bewijs is dat het verblijfsrecht van de eiser zou zijn vervallen, en dat hij niet in vreemdelingenbewaring had mogen worden gesteld. De rechtbank wijst erop dat de vreemdeling een termijn van veertien dagen had moeten krijgen om een geldig identiteitsdocument te overleggen, wat niet is gebeurd. De rechtbank concludeert dat de inbewaringstelling onrechtmatig was en kent de eiser een schadevergoeding toe van € 855,00 voor de negen dagen die hij in bewaring heeft doorgebracht. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en veroordeelt de Staat der Nederlanden in de proceskosten van de eiser. De uitspraak is gedaan op 30 oktober 2003 door mr. B.I. Klaassens, met mr. H.J. de Groot als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Assen
Vreemdelingenkamer
Regnr.: AWB 03/54672 VRONTN A S2
uitspraak: 30 oktober 2003
U I T S P R A A K
op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
A,
geboren op [...] 1972
van Spaanse nationaliteit,
IND-dossiernummer: 0310.16.0072,
eiser,
gemachtigde: mr. P.M. van der Roest, advocaat te Almelo,
tegen
DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: dhr. D.A. Riezebos, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
PROCESVERLOOP
Bij besluit van 14 oktober 2003 is eiser op de voet van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 in bewaring gesteld.
Namens verweerder is de rechtbank op 16 oktober 2003 op grond van artikel 94, eerste lid, Vw 2000 in kennis gesteld van dit besluit, tegen welk besluit eiser geen beroep heeft ingesteld. Deze kennisgeving moet worden gelijkgesteld met een eerste door eiser ingesteld beroep tegen de maatregel van bewaring.
Ingevolge artikel 94, eerste lid, Vw 2000, strekt het beroep tevens tot een verzoek om schadevergoeding.
Eiser is op 23 oktober 2003 niet ter zitting verschenen, maar heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
OVERWEGINGEN
Eiser is op 14 oktober 2003 op grond van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf staande gehouden, overgebracht naar een plaats voor verhoor en vervolgens in bewaring gesteld.
Namens verweerder is aangegeven dat eiser voorafgaand aan de behandeling ter zitting op 23 oktober 2003 per vliegtuig is uitgezet en dat de inbewaringstelling is opgeheven.
Omdat de gemachtigde van eiser op grond van artikel 106, Vw 2000 een verzoek tot toekenning van schadevergoeding heeft gedaan dient in verband hiermee te worden beoordeeld of de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd met de wet dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is geweest.
Namens eiser is aangevoerd dat hij EG-onderdaan is en uit dien hoofde geen meldplicht heeft, noch hoeft aan te tonen dat hij voldoende middelen van bestaan heeft. Bovendien had hem een termijn van veertien dagen gegeven moeten worden om alsnog aan te tonen dat hij EG-onderdaan is en had hem een vertrektermijn moeten worden verleend van vier weken.
Namens verweerder is gesteld dat eiser slechts dan zich kan beroepen op de begunstigende behandeling van EG-onderdanen, indien eiser had beschikt over een geldig identiteitsdocument als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).
De rechtbank overweegt het volgende. Namens eiser is gesteld dat hij afkomstig is uit Spanje, terwijl hij een (verlopen) Spaans rijbewijs heeft overgelegd. Kennelijk op basis van dit document is reeds op 21 oktober 2003 een laissez passer door de Spaanse autoriteiten verstrekt op grond waarvan eiser is uitgezet naar Spanje.
Niet in discussie is dat eiser afkomstig is uit Spanje. Eiser is derhalve een vreemdeling die burger is van een lidstaat van de Europese Unie, die aan artikel 18, eerste lid EG-verdrag een verblijfsrecht ontleent. Op grond daarvan is eiser aan te merken als gemeenschapsonderdaan in de zin van artikel 1, onderdeel e, onder 1e, Vw 2000, en heeft hij rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder e, Vw 2000. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 juli 2003, JV 2003/431.
Door verweerder is niet gesteld dat dit verblijfsrecht zou zijn vervallen wegens een dringend geval als bedoeld in artikel 8:13 lid 4, Vb 2000. Overigens zou ook in dat geval eisers verblijfsrecht pas zijn vervallen op het moment dat daartoe door verweerder een nadrukkelijk besluit is genomen en daarna een vertrektermijn in acht was genomen. Eiser had derhalve niet in vreemdelingenbewaring kunnen worden gesteld op de grond dat hij onrechtmatig in Nederland verbleef.
In geval verweerder beoogt te betogen dat aanvankelijk, althans tot de verstrekking van de laissez passer door de Spaanse autoriteiten, geenszins vaststond dat eiser burger was van een lidstaat van de Europese Unie en dat daarom eiser niettemin aanvankelijk terecht in vreemdelingenbewaring is gesteld overweegt de rechtbank het volgende. In B10/2.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) wordt bepaald: "De vreemdeling die reeds in Nederland verblijft en stelt rechten te ontlenen aan het EG-Verdrag, maar geen geldige identiteitskaart of een geldig paspoort heeft overgelegd, wordt alsnog in de gelegenheid gesteld om dit document te overleggen. Hiervoor dient een redelijke termijn te worden gegeven van twee weken." Verweerder heeft eiser, in afwijking hiervan, hiertoe echter niet in de gelegenheid gesteld. Uit het dossier, noch uit de na de inbewaringstelling volgende gang van zaken, blijkt dat verweerder een zodanige twijfel aan eisers Spaanse afkomst had of redelijkerwijs kon hebben, dat verweerder op grond hiervan niet gehouden was het beleid op dit punt ten aanzien van eiser toe te passen.
Onduidelijk is bovendien waarom verweerder de bewaring vervolgens niet heeft opgeheven op het moment dat vast kwam te staan dat eiser de Spaanse nationaliteit had, namelijk op het moment dat de laissez passer door de Spaanse autoriteiten werd verstrekt.
De inbewaringstelling is derhalve van meet af onrechtmatig geweest. Het beroep dient derhalve gegrond te worden verklaard.
Aan de orde is vervolgens de vraag of de onrechtmatigheid van de bewaring tot toekenning van schadevergoeding dient te leiden. De rechtbank is van oordeel dat bij -zoals in onderhavige zaak- onrechtmatig bevonden bewaring in beginsel aanspraak bestaat op schadevergoeding. Van het afzien van schadevergoeding dan wel matiging kan slecht onder bijzondere omstandigheden sprake zijn. Van dergelijke omstandigheden is in dit geval niet gebleken.
De rechtbank ziet dan ook aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 Vw 2000 toe te kennen.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig om eiser ten laste van de Staat een schadevergoeding van € 95,00 per dag toe te kennen voor de 9 dagen die hij vanaf 14 oktober 2003 heeft doorgebracht in een politiecel. Dit betekent dat een schadevergoeding van € 855,00 zal worden toegekend.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard bestaat aanleiding verweerder te veroordelen tot vergoeding van de door eiser gemaakte proceskosten, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet vergoeden.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- kent aan de vreemdeling ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding toe van € 855,00;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van € 322,00 onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet vergoeden.
Krachtens artikel 95, Vw 2000 staat tegen deze uitspraak voor partijen hoger beroep open. Het beroepschrift dient binnen één week na verzending van deze uitspraak te worden ingediend bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Bij de indiening van het beroepschrift dient tegelijkertijd een afschrift van de bestreden uitspraak te worden gevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.I. Klaassens, rechter, in tegenwoordigheid van mr. H.J. de Groot als griffier en uitgesproken op 30 oktober 2003.
Afschrift verzonden: 30 oktober 2003
De voorzitter van de rechtbank te 's-Gravenhage beveelt de tenuit-voerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 855,00.
Aldus gedaan op 30 oktober 2003 door mr. B.I. Klaassens, fungerend voorzitter.