ECLI:NL:RBSGR:2003:AN7312

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/45200
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van ongewenst verklaarde vreemdeling met vertrektermijn

In deze zaak gaat het om de bewaring van een vreemdeling die ongewenst is verklaard en geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland. De rechtbank 's-Gravenhage heeft op 3 september 2003 uitspraak gedaan in de bodemzaak, waarbij de vreemdeling, geboren in 1963 en van Bosnische nationaliteit, in vreemdelingenbewaring is gesteld. De vreemdeling had eerder een aanvraag voor een verblijfsvergunning ingediend, maar deze was afgewezen. In de besluiten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) was een vertrektermijn van vier weken gegeven, maar de rechtbank oordeelde dat de bewaring rechtmatig was, omdat de vreemdeling niet had aangetoond dat hij voornemens was om binnen deze termijn te vertrekken. De rechtbank overwoog dat de vreemdeling al eerder was uitgezet en dat er onttrekkingsgevaar bestond, vooral omdat hij verdacht werd van het plegen van een misdrijf. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring niet in strijd was met de Vreemdelingenwet 2000 en dat de belangenafweging in dit geval gerechtvaardigd was. Het beroep van de vreemdeling werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Assen
Vreemdelingenkamer
Regnr.: Awb 03/45200 VRONTN A R03 G32 S4
uitspraak: 3 september 2003
U I T S P R A A K
op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
A,
geboren op [...] 1963
van Bosnische nationaliteit,
IND-dossiernummer: 9310.27.0029
eiser,
gemachtigde: mr. L. Louwerse, advocaat te Utrecht
tegen
DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: dhr. F. Egbers, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
PROCESVERLOOP
Bij besluit van 18 augustus 2003 is eiser op de voet van artikel 59, eerste lid aanhef, onder a, Vw 2000 in bewaring gesteld.
Namens verweerder is de rechtbank op 20 augustus 2003 op grond van artikel 94, eerste lid, Vw 2000 in kennis gesteld van dit besluit, tegen welk besluit eiser geen beroep heeft ingesteld. Deze kennisgeving moet worden gelijkgesteld met een eerste door eiser ingesteld beroep tegen de maatregel van bewaring.
Eiser is, bijgestaan door zijn gemachtigde, op 27 augustus 2003 ter zitting gehoord.
Ter zitting was een tolk in de Servokroatische taal aanwezig.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
OVERWEGINGEN
Eiser is op 17 augustus 2003 om 18:15 uur strafrechtelijk aangehouden in verband met de diefstal van een fiets. Na verval van het strafvorderlijk belang is eiser op 17 augustus 2003 om 23:40 opgehouden op grond van artikel 50, tweede lid, Vw 2000, waarna op 18 augustus 2003 om 14:00 uur de vreemdelingenbewaring is bevolen.
Beoordeeld dient te worden of de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd zijn met de wet dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd zijn.
Namens eiser is betoogd dat verweerder misbruik heeft gemaakt van de bevoegdheid tot ophouding, nu eisers identiteit reeds bekend was en hij zich op een plaats bestemd voor verhoor bevond zodat er rauwelijkse inbewaringstelling had kunnen plaatsvinden.
Eiser is voorts van mening dat verweerder een belangenafweging had moeten maken nu eiser een echtgenote met kinderen in Nederland heeft en hij, ofschoon hij (bijna) van zijn partner gescheiden is, allerlei zaken te regelen had voordat hij Nederland zou verlaten.
Tot slot is aangevoerd dat eiser over een paspoort beschikt waarvan verweerder een kopie heeft, zodat de grond dat eiser niet over documenten beschikt, niet juist is.
De rechtbank overweegt als volgt.
De procedure leidend tot het besluit tot oplegging van de maatregel is in overeenstemming met de wettelijke vereisten. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
De rechtbank stelt vast dat het procesdossier een besluit op bezwaar bevat van 6 augustus 2003, verzonden op 6 augustus 2003 ter zake de ongewenstverklaring van eiser. Het procesdossier bevat voorts een besluit in primo van 8 augustus 2003, verzonden op 8 augustus 2003, waarin eisers aanvraag om een verblijfsvergunning regulier is afgewezen. Verweerder heeft eiser in beide besluiten een vertrektermijn van vier weken gegeven.
De rechtbank stelt vervolgens vast dat de bewaring is bevolen op 18 augustus 2003. Deze datum valt derhalve ruim binnen de vertrektermijn.
Dienaangaande oordeelt de rechtbank dat verweerder - ondanks de in de beschikkingen gegeven vertrektermijn van vier weken, waarvan de rechtbank overigens niet duidelijk is (geworden) waarom in casu niet de bij een ongewenst vreemdeling gebruikelijke standaardvertrektermijn van nul dagen is gegeven - eiser in vreemdelingenbewaring heeft kunnen stellen, nu eiser - onbetwist - tot ongewenst vreemdeling is verklaard en hij, gelet op artikel 67, derde lid, Vw 2000 in samenhang met art 8 Vw 2000, nimmer rechtmatig verblijf hier te lande kan hebben.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de omstandigheid dat eiser reeds twee maal eerder is uitgezet en niet is gebleken dat eiser voornemens is geweest de vertrektermijn te benutten om zijn vertrek naar Bosnië voor te bereiden. Verweerder heeft om vorengenoemde omstandigheden naar het oordeel van de rechtbank onttrekkingsgevaar kunnen aannemen en derhalve de bewaring kunnen bevelen.
De rechtbank acht mede van belang dat de inbewaringstelling plaats heeft gevonden nadat eiser wederom werd verdacht van het plegen van een misdrijf.
Dat eiser een partner (ten aanzien van wie een echtscheidingsprocedure aanhangig is) en kinderen hier te lande heeft en in dat verband praktische zaken te regelen had, doet aan het vorenstaande niet af. Niet valt immers in te zien waarom eiser niet vanuit de bewaring zaken kan regelen.
De rechtbank kan eisers stelling dat er geen ophouding had mogen plaatsvinden, niet volgen, nu artikel 50, tweede lid, Vw 2000, de bevoegdheid geeft een vreemdeling op te houden op een plaats voor verhoor indien de identiteit van de vreemdeling onmiddellijk kan worden vastgesteld en indien blijkt dat deze persoon geen rechtmatig verblijf geniet. Dat eiser zich reeds op een plaats, bestemd voor verhoor, bevond, doet hier niet aan af, nu niet is gebleken dat verweerder de ophouding niet heeft benut en voorts de maximale ophoudingstermijn niet is overschreden.
De rechtbank stelt vast dat eiser niet rechtmatig in Nederland verblijft, zodat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef, en onder a, Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen. De maatregel berust aldus op de juiste grondslag.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder weliswaar ten onrechte de grond opgevoerd dat eiser niet beschikt over een identiteitsdocument als bedoeld in artikel 4:21 Vb 2000, nu - door verweerder niet bestreden - uit de processtukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat eiser beschikt over een paspoort dat bij een vriend ligt en waarvan verweerder een afschrift heeft. Verweerder heeft evenwel terecht vastgesteld dat eiser geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en evenmin voldoende middelen van bestaan. Voorts is eiser tot ongewenst vreemdeling verklaard, en wordt hij verdacht van het plegen van een misdrijf. De rechtbank acht de hiervoren vermelde resterende gronden voldoende dragend voor de bewaring.
Het standpunt van verweerder dat er aldus vrees voor onttrekking aan de voorgenomen uitzetting bestaat, kan de rechterlijke toets doorstaan.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van voldoende zicht op uitzetting. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat uit de processtukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat eiser, die (onder meer) eerder op 17 september 1998 naar Sarajevo werd uitgezet, over een geldig nationaal paspoort zegt te beschikken dat bij een vriend ligt. De vreemdeling heeft tegenover de vreemdelingendienst - en herhaald ter zitting - verklaard dat hij zo spoedig mogelijk wil terugkeren naar Bosnie.
Op grond van het vorenstaande overweegt de rechtbank dat verweerder voldoende voortvarend aan de uitzetting werkt.
Voldoende is gebleken dat de gronden voor de bewaring nog steeds bestaan. Ook overigens zijn de rechtbank geen feiten of omstandigheden gebleken op grond waarvan de maatregel van bewaring onrechtmatig moet worden geacht.
Het bovenstaande brengt mee dat de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring niet in strijd zijn met de Vreemdelingenwet 2000 noch bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd zijn.
Gelet op het voorgaande moet de vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in artikel 59 Vw 2000 rechtmatig worden geoordeeld. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
Krachtens artikel 95, Vw 2000 staat tegen deze uitspraak voor zover het betreft het beroep tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel, voor partijen hoger beroep open. Het beroepschrift dient binnen één week na verzending van deze uitspraak te worden ingediend bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Bij de indiening van het beroepschrift dient tegelijkertijd een afschrift van de bestreden uitspraak te worden gevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.I. Klaassens, rechter, in tegenwoordigheid van drs. E. ten Houten als griffier en uitgesproken op 3 september 2003.
Afschrift verzonden: 10 september 2003