ECLI:NL:RBSGR:2003:AN7311

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/39078
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing en hernieuwde inbewaringstelling van een vreemdeling in het kader van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 30 juli 2003 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de opheffing van een maatregel van bewaring van een vreemdeling, eiseres, die op 4 juli 2003 in bewaring was gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De rechtbank oordeelde dat de opheffing van de maatregel op 14 juli 2003, omdat eiseres niet tijdig was gehoord, niet betekende dat de vreemdeling niet opnieuw in bewaring kon worden gesteld. Eiseres werd opnieuw staandegehouden en in bewaring gesteld op basis van artikel 50, derde lid, Vw 2000, nadat de noodzakelijke documenten voor haar terugkeer naar Azerbeidzjan beschikbaar waren gekomen. De rechtbank overwoog dat de procedure tot oplegging van de maatregel in overeenstemming was met de wettelijke vereisten en dat de gronden voor de bewaring nog steeds bestonden. De rechtbank concludeerde dat de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring niet in strijd waren met de Vreemdelingenwet 2000 en dat de belangenafweging in dit geval gerechtvaardigd was. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en de rechtbank benadrukte dat er mogelijkheden voor hoger beroep openstonden voor partijen.

Uitspraak

RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Assen
Vreemdelingenkamer
Regnr.: AWB 03/39078 VRONTN S4
uitspraak: 30 juli 2003
U I T S P R A A K
op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdelinge genaamd althans zich noemende:
A,
geboren op [...] 1968
van Azerbeidjaanse nationaliteit,
IND-dossiernummer: 0002.04.2033,
thans verblijvende in het huis van bewaring te Zwolle,
eiseres,
gemachtigde: mr. R. Roelofsen, medewerker van de Stichting Rechtsbijstand Asiel te Groningen,
tegen
DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mw. K. Postel, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
PROCESVERLOOP
Bij besluit van 14 juli 2003 is eiseres op de voet van artikel 59, eerste lid en onder a, Vw 2000 in samenhang met artikel 59, tweede lid, Vw 2000 in bewaring gesteld.
Namens verweerder is de rechtbank op 16 juli 2003 op grond van artikel 94, eerste lid, Vw 2000 in kennis gesteld van dit besluit, tegen welk besluit eiseres geen beroep heeft ingesteld. Deze kennisgeving moet worden gelijkgesteld met een eerste door eiseres ingesteld beroep tegen de maatregel van bewaring.
Eiseres is, bijgestaan door haar gemachtigde, op 23 juli 2003 ter zitting gehoord.
Ter zitting was een tolk in de Russische taal aanwezig.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
OVERWEGINGEN
Eiseres is op 4 juli 2003 op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, Vw 2000 in bewaring gesteld. Bij uitspraak van 14 juli 2003 heeft de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Assen, de opheffing van deze maatregel van bewaring bevolen omdat eiseres niet tijdig was gehoord. Verweerder heeft de maatregel op 14 juli 2003 om 16.30 uur opgeheven. Eiseres is vervolgens opnieuw staandegehouden en op grond van artikel 50, derde lid, Vw 2000 opgehouden op een plaats bestemd voor gehoor. Aansluitend is eiseres wederom in bewaring gesteld.
Beoordeeld dient te worden of de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de wet dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd zijn.
De rechtbank overweegt als volgt.
De procedure leidend tot het besluit tot oplegging van de maatregel is in overeenstemming met de wettelijke vereisten. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
De rechtbank stelt vast dat eiseres niet rechtmatig in Nederland verblijft, zodat eiseres valt onder de in artikel 59, eerste lid en onder a, Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen. De rechtbank is voorts van oordeel dat de openbare orde, ingevolge artikel 59, tweede lid, Vw 2000, de inbewaringstelling vordert, nu de voor terugkeer van eiseres noodzakelijke bescheiden op korte termijn voorhanden zullen zijn.
De rechtbank overweegt hiertoe dat de zoon van eiseres op 14 juli 2003 met een laissez-passer naar Azerbeidzjan is uitgezet. Verweerder heeft ter zitting aangeven dat de laissez-passer eerst na een uitgebreid onderzoek in Azerbeidjan door de Azerbeidjaanse autoriteiten is afgegeven, waarbij ook de familierelatie met eiseres duidelijk is geworden. Gelet op deze samenhang met de uitzetting van de zoon van eiseres verwacht verweerder dat er snel een laissez-passer door de autoriteiten van Azerbeidzjan zal worden afgeven en een presentatie van eiseres bij de Azerbeidjaanse autoriteiten niet nodig zal zijn. Daar komt nog bij dat eiseres een geboorteakte en een scheidingsakte heeft, die bij de aanvraag tot afgifte van een laissez-passer zijn overgelegd aan de Azerbeidjaanse autoriteiten.
De rechtbank overweegt voorts dat ten tijde van de eerdere inbewaringstelling van eiseres op 4 juli 2003 niet duidelijk was, dat op korte termijn de voor terugkeer van eiseres noodzakelijke bescheiden beschikbaar zouden zijn. Dit werd eerst duidelijk nadat na de inbewaringstelling ten behoeve van de zoon van eiseres een laissez-passer werd afgeven en de zoon naar Azerbeidzjan werd uitgezet.
Gelet op het voorgaande overweegt de rechtbank - onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van State van 4 februari 2003 (nr. 200205755/1) - dat de omstandigheid dat de opheffing van de eerdere inbewaringstelling is bevolen onverlet laat dat eiseres, nu daartoe gronden bestaan, krachtens een andere bepaling in bewaring kon worden gesteld.
Voldoende is gebleken dat de gronden voor de bewaring nog steeds bestaan. In de persoonlijke omstandigheden van eiseres, zoals deze ter zitting naar voren zijn gekomen, zijn geen redenen gelegen de bewaring op te heffen.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de uitzetting met voldoende voortvarendheid voorbereidt. De rechtbank overweegt hiertoe dat verweerder op 4 juli 2003 een aanvraag tot afgifte van laissez-passer heeft ingediend bij de Azerbeidjaanse autoriteiten en hierbij een geboorteakte en een scheidingsakte van eiseres heeft overgelegd.
Het bovenstaande brengt mee dat de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring niet in strijd zijn met de Vreemdelingenwet 2000 noch bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd zijn.
Gelet op het voorgaande moet de vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in artikel 59 Vw 2000 rechtmatig worden geoordeeld. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Krachtens artikel 95, Vw 2000 staat tegen deze uitspraak voor zover het betreft het beroep tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel, voor partijen hoger beroep open. Het beroepschrift dient binnen één week na verzending van deze uitspraak te worden ingediend bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Bij de indiening van het beroepschrift dient tegelijkertijd een afschrift van de bestreden uitspraak te worden gevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Dragtsma, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. C.T. Hofman als griffier en uitgesproken op 30 juli 2003.
Afschrift verzonden: 5 augustus 2003