ECLI:NL:RBSGR:2003:AN7305

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 juni 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/32459, 03/32720
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en onttrekking aan uitzetting van vreemdeling zonder identiteitsdocument

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 23 juni 2003 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een vreemdeling, die zich niet kon identificeren. De eiser, geboren in 1983 en van Chinese nationaliteit, was op 28 mei 2002 aangehouden als verdachte van mensensmokkel en werd in voorarrest gesteld. Na zijn vrijlating op 6 juni 2003 werd hij in vreemdelingenrechtelijke bewaring gesteld. De rechtbank moest beoordelen of de bewaring rechtmatig was, gezien de omstandigheden van de eiser, die geen identiteitsdocument had en geen vaste woon- of verblijfplaats kon aantonen. De rechtbank oordeelde dat de verweerder terecht had vastgesteld dat er vrees bestond voor onttrekking aan de voorgenomen uitzetting, aangezien de eiser niet beschikte over een in zijn paspoort aangetekend visum en er voldoende zicht op uitzetting was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt de noodzaak van identificatie en de wettelijke gronden voor bewaring van vreemdelingen die zich niet kunnen identificeren en verdacht worden van misdrijven.

Uitspraak

RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Assen
Vreemdelingenkamer
Regnr.: Awb 03/32459 VRONTN A S4 en Awb 03/32720 VRONTN A S4
uitspraak: 23 juni 2003
U I T S P R A A K
op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
A,
geboren op [...] 1983
van Chinese nationaliteit,
IND-dossiernummer: 9912.11.8005,
alias A,
geboren op [...] 1970,
alias A,
geboren op [...] 1975,
thans verblijvende in een cel van het bureau van politie te Zwolle,
eiser,
gemachtigde: mr. A.C. Bosch, advocaat te Rotterdam,
tegen
DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: dhr. N. van Mourik, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
PROCESVERLOOP
Bij besluit van 7 juni 2003 is eiser op de voet van artikel 59, eerste lid en onder a, Vw 2000 in bewaring gesteld.
Naar aanleiding van de door eiser op 7 juni 2003 ingediende aanvraag asiel voor bepaalde tijd is de maatregel van bewaring bij besluit van 7 juni 2003 voortgezet op grond van artikel 59, eerste lid en onder b, Vw 2000.
Namens eiser is op 7 juni 2003 beroep ingesteld tegen het voornoemde besluit waarbij is verzocht om schadevergoeding.
Namens verweerder is de rechtbank op 10 juni 2003 op grond van artikel 94, eerste lid, Vw 2000 in kennis gesteld van dit besluit.
Op 11 juni 2003 heeft eiser zijn aanvraag van 7 juni 2003 waaraan hij rechtmatig verblijf ontleende, ingetrokken. De bewaring is vervolgens bij besluit van 11 juni 2003 voortgezet op de voet van artikel 59, eerste lid aanhef en onder a, Vw 2000.
Eiser is, bijgestaan door mr. E.R. Woolderink, kantoorgenote van zijn gemachtigde, op 16 juni 2003 ter zitting gehoord.
Ter zitting was een tolk in de Chinese taal aanwezig.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
OVERWEGINGEN
Eiser is op 28 mei 2002 aangehouden als verdachte van mensensmokkel en als verdachte van dit strafbaar feit in voorarrest gesteld. Op de terechtzitting van 6 juni 2003 is eiser in vrijheid gesteld omdat de geëiste effectieve vrijheidsstraf de periode die eiser in voorarrest had doorgebracht oversteeg. Aansluitend is eiser in vreemdelingenrechtelijke bewaring gesteld.
Aangezien verweerder de rechtbank op 10 juni 2003 ingevolge artikel 94, eerste lid, Vw 2000 in kennis heeft gesteld van zijn aan eiser gerichte besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel, als bedoeld in artikel 59 Vw 2000, nadat het beroepschrift van 7 juni 2003 is ingediend, is de rechtbank van oordeel dat eiser geen procesbelang heeft bij de beoordeling van de kennisgeving. Deze met een eerste beroep gelijk te stellen kennisgeving zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
Met betrekking tot het beroep van 7 juni 2003 overweegt de rechtbank als volgt.
Beoordeeld dient te worden of de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de wet dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd zijn.
De procedure leidend tot het besluit tot oplegging van de maatregel is in overeenstemming met de wettelijke vereisten. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
De rechtbank stelt vast dat eiser niet rechtmatig in Nederland verblijft, zodat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid en onder a, Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen. De laatstelijk toepasselijke maatregel berust aldus op de juiste grondslag.
Verweerder heeft terecht vastgesteld dat eiser niet beschikt over een identiteitsdocument als bedoeld in artikel 4.21 Vreemdelingenbesluit 2000. Eiser beschikte immers niet over een in zijn paspoort aangetekend visum dat voor grensoverschrijding is vereist. Voorts heeft eiser geen vaste woon of verblijfplaats en wordt hij verdacht van het plegen van een misdrijf.
Anders dan namens eiser ter zitting is aangevoerd, kan het standpunt van verweerder
dat er aldus vrees voor onttrekking aan de voorgenomen uitzetting bestaat, de rechterlijke toets doorstaan.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat sprake is van voldoende zicht op uitzetting. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verweerder heeft aangegeven dat voor eiser op 23 juni aanstaande een vlucht naar China is geregeld en dat eiser stelt op korte termijn naar dat land terug te willen keren.
Op grond van het vorenstaande overweegt de rechtbank dat verweerder voldoende voortvarend aan de uitzetting werkt.
Voldoende is gebleken dat de gronden voor de bewaring nog steeds bestaan. Ook overigens zijn de rechtbank geen feiten of omstandigheden gebleken op grond waarvan de maatregel van bewaring onrechtmatig moet worden geacht.
Het bovenstaande brengt mee dat de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring niet in strijd zijn met de Vreemdelingenwet 2000 noch bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd zijn.
Gelet op het voorgaande moet de vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in artikel 59 Vw 2000 rechtmatig worden geoordeeld. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
Het namens eiser gedane verzoek om schadevergoeding dient derhalve te worden afgewezen.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Krachtens artikel 95, Vw 2000 staat tegen deze uitspraak voor zover het betreft het beroep tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel, voor partijen hoger beroep open. Het beroepschrift dient binnen één week na verzending van deze uitspraak te worden ingediend bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Bij de indiening van het beroepschrift dient tegelijkertijd een afschrift van de bestreden uitspraak te worden gevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Dragtsma, rechter, in tegenwoordigheid van mr. H.J. de Groot als griffier en uitgesproken op 23 juni 2003.
Afschrift verzonden: 25 juni 2003