ECLI:NL:RBSGR:2003:AN1239

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/58809
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag Somalië en de uitvoering van eerdere rechterlijke uitspraken

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 17 september 2003 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Somalische vrouw, eiseres, die een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De rechtbank oordeelde dat de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (verweerder) niet correct had gehandeld door geen rekening te houden met een eerdere uitspraak van de rechtbank van 10 december 2001, waarin was geoordeeld dat eiseres recht had op een verblijfsvergunning. De rechtbank stelde vast dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom het hebben van een clanfamilierelatie met de noordelijke Dir-clan voldoende grond was om de aanvraag te weigeren. De rechtbank benadrukte dat een onherroepelijke uitspraak bindend is en dat partijen erop moeten kunnen vertrouwen dat aan deze uitspraak gevolg wordt gegeven. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond en vernietigde het besluit van verweerder, waarbij werd bepaald dat verweerder opnieuw op de aanvraag moest beslissen binnen zes weken na verzending van de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

De zaak benadrukt het belang van de goede procesorde en de noodzaak voor verweerders om eerdere rechterlijke uitspraken in acht te nemen bij het nemen van nieuwe besluiten. De rechtbank wees erop dat de bescherming door de eigen clan nog steeds een rol speelt in de beoordeling van asielaanvragen, en dat er geen substantiële wijziging in de situatie in Somalië was die de weigering van de verblijfsvergunning zou rechtvaardigen. De uitspraak onderstreept ook de noodzaak voor een zorgvuldige motivering van besluiten door de overheid, vooral in asielzaken waar de veiligheid en het welzijn van individuen op het spel staan.

Uitspraak

RECHTBANK te 's-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Almelo
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer
enkelvoudige kamer
regnr.: Awb 02/58809 BEPTDN/BE
UITSPRAAK
inzake: A,
geboren op [...] 1970,
van Somalische nationaliteit,
IND dossiernummer 0107.05.8054,
eiseres,
gemachtigde: mr. M.B. van den Toorn-Volkers, advocaat te Made;
tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. drs. J.P.M. Wuite, ambtenaar ten departemente.
1 Procesverloop
1.1 Op 5 juli 2001 heeft eiseres een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Op 7 juli 2001 heeft verweerder een kennisgeving van het voornemen tot afwijzing van de aanvraag bekend gemaakt. Bij besluit van 7 juli 2001 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Bij brief van 18 juli 2001, aangevuld bij schrijven van 21 augustus 2001 en 27 november 2001, is daartegen beroep ingesteld.
1.2 Bij uitspraak van 10 december 2001, Awb 01/34073 BEPTDN GZ heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle, het beroep gegrond verklaard, het besluit van verweerder vernietigd en bepaald dat verweerder opnieuw op de aanvraag dient te beslissen met inachtneming van de uitspraak.
1.3 Op 31 januari 2002 is eiseres aanvullend gehoord omtrent haar asielaanvraag. Op 11 juni 2002 heeft verweerder een kennisgeving van het voornemen tot afwijzing van de aanvraag bekend gemaakt. Bij besluit van 23 juli 2002 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Bij brief van 31 juli 2002, aangevuld bij schrijven van 2 september 2002, is daartegen beroep ingesteld.
1.4 Op 13 augustus 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
1.5 Het beroep is ter zitting van 5 september 2003 behandeld. Eiseres is niet verschenen. Ter zitting is eiseres vertegenwoordigd door mr. R. van den Toorn, kantoorgenoot van de gemachtigde van eiseres. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2 Toetsingskader
2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan. De rechtbank zal daarbij op grond van artikel 83 Vw 2000 rekening houden met feiten en omstandigheden die na het nemen van het bestreden besluit zijn opgekomen, tenzij de goede procesorde zich daartegen verzet of de afdoening van de zaak daardoor ontoelaatbaar wordt vertraagd.
3 Standpunten
3.1 Het asielrelaas van eiseres komt op het volgende neer. Eiseres is afkomstig uit Mogadishu en behoort tot de Biyamaal hoofdstam, Ismiin substam en Aw. Hussein subsubstam. Eiseres is opgegroeid bij een tante. Deze tante heeft eiseres uitgehuwelijkt aan een man waar eiseres niet mee wilde trouwen. Eiseres bleef echter contact houden met haar vriend van wie zij eind 2000 zwanger raakte. De echtgenoot van eiseres wilde de zwangerschap (laten) onderbreken en eiste zijn bruidschat terug. Daarnaast heeft hij de vriend van eiseres in zijn been geschoten. Op 29 juni 2001 heeft eiseres Somalië verlaten.
3.2 Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat niet aannemelijk is dat eiseres in Somalië gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Problemen in de familiesfeer zijn immers niet te herleiden tot één van de gronden van het Vluchtelingenverdrag. Voorts is niet aannemelijk dat eiseres bij terugkeer om enigerlei reden de bijzondere aandacht van de autoriteiten heeft te verwachten. Door eiseres zijn geen redenen van klemmende humanitaire aard aangevoerd die tot de conclusie leiden dat in alle redelijkheid niet van haar kan worden verlangd om naar Somalië terug te keren. Eiseres komt niet in aanmerking voor categoriale bescherming. Eiseres kan zich aan eventuele problemen onttrekken door zich elders in Somalië te vestigen. Verweerder verwijst daarbij naar een ambtsbericht van 16 februari 2000 van de Minister van Buitenlandse Zaken, waarin staat dat er een verblijfsalternatief is, ook voor alleenstaanden, in Puntland en Somaliland, alsmede naar een ambtsbericht van 12 juni 2001, waaruit blijkt dat de noodzaak van bescherming door de eigen (clan)familie, door de toenemende effectiviteit van de regionale besturen in het handhaven van de veiligheid, afneemt. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat mede gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 januari 2002, en ook overigens niet is gebleken dat verweerders beleid op dat punt onjuist is.
3.3 Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning, omdat zij geen vestigingsalternatief heeft in Somalië. Zij is alleenstaande vrouw en er is niemand die haar kan c.q. wil beschermen. Voorts verwijst eiseres naar onder meer de stukken in de procedure van haar zuster, B en naar de uitspraak van 10 december 2001, Awb 99/12263, van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle in het beroep van haar zuster. Ook doet eiseres een beroep op het gelijkheidsbeginsel, nu aan mevrouw C wel een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw 2000 is verleend. Eiseres stelt dat zij had dienen te worden gehoord.
3.4 In het verweerschrift merkt verweerder aanvullend op dat eiseres in het beroep ten aanzien van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b volstaat met een verwijzing naar hetgeen reeds eerder is aangevoerd in de procedure. Verweerder is op al deze punten ingegaan alsmede op de uitspraak van de rechtbank van 10 december 2001. Voorts stelt verweerder dat in casu geen sprake is van een individuele omstandigheid op grond waarvan een verblijfsvergunning om klemmende redenen van humanitaire aard dient te worden verleend. Ten aanzien van de aanvraag van de zuster van eiseres merkt verweerder op dat ook deze is afgewezen, nadat de rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle, een gelijkluidende uitspraak als in het onderhavige geval had gedaan. Eiseres' beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt, aangezien het categoriale beschermingsbeleid ten aanzien van Rahanwein, waartoe mevrouw C behoort, eerst op 24 september 2001 is beëindigd. Het categoriale beschermingsbeleid ten aanzien vreemdelingen die behoren tot de Biyamaal is beëindigd op 20 november 1998.
4 Overwegingen
4.1 De rechtbank overweegt allereerst dat eiseres in beroep geen nieuwe gronden heeft aangevoerd tegen verweerders besluit om haar geen verblijfsvergunning te verlenen op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b , dan wel c, Vw 2000. Ter zitting is van de zijde van eiseres bevestigd dat verweerders besluit op dit punt niet (langer) wordt betwist.
4.2 Eiseres betwist wel het besluit van verweerder voorzover daarin is bepaald dat zij niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw 2000. Dienaangaande heeft eiseres ter zitting onder meer verklaard dat verweerder bij het nemen van de nieuwe beslissing op bezwaar ten onrechte geen rekening heeft gehouden met hetgeen in de uitspraak van 10 december 2001, Awb 01/34073, door deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle, is bepaald. In reactie daarop heeft verweerder ter zitting verwezen naar hetgeen in het voornemen is overwogen. Voorts heeft verweerder zich nogmaals op het standpunt gesteld dat, mede gelet op de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, alle uit Somalië afkomstige vreemdelingen geacht worden een verblijfsalternatief in het relatief veilige gedeelte van Somalië te hebben.
Hoewel eiseres deze grond eerst ter zitting naar voren heeft gebracht, oordeelt de rechtbank ambtshalve dat het inbrengen hiervan in dat stadium niet in strijd is met de goede procesorde. Op geen enkele wijze is gebleken dat verweerder hiertegen bezwaar heeft gemaakt en verweerder is bovendien in de gelegenheid gesteld om tegen deze grond verweer te voeren, van welke gelegenheid verweerder daadwerkelijk gebruik heeft gemaakt. Niet gebleken is dat verweerder hierdoor in zijn belangen is geschaad. De rechtbank zal derhalve ook bij haar oordeel betrekken de stelling van eiseres dat in het bestreden besluit geen juiste uitvoering is gegeven aan de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle, van 10 december 2001.
4.3 In voormelde uitspraak van 10 december 2001 heeft de rechtbank in de rechtsoverwegingen 4.6 en (de daarop volgende rechtsoverweging) 2.15 als volgt geoordeeld:
"(...)
In de brief van verweerder aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal van 3 april 2001 heeft verweerder aangegeven dat leden van de Darod, Hawiye, Issaq en Dir clanfamilies zich in het algemeen veilig kunnen vestigen in het gehele woongebied van de eigen clanfamilie, tenzij sprake is van ernstige conflicten in het heden of recente verleden tussen clans die behoren tot dezelfde clanfamilie.
Niet in geschil is dat eiseres behoort tot de Dir clanfamilie, Bimal-clan. Uit diverse de rechtbank ambtshalve bekende bronnen valt af te leiden dat de Dir-Bimal, anders dan de andere Dir-clans die in het noorden zijn gebleven, zich reeds aan het einde van de 18e eeuw in het zuiden van Somalië gevestigd hebben, alwaar zij hun clan-autonomie goed hebben weten te handhaven.
Hoewel uit de verschillende ambtsberichten en andere de rechtbank bekende informatie niet blijkt dat de Dir-clans onderling met ernstige conflicten te maken hebben gehad, blijkt daaruit wel dat verschillende clans aan verschillende zijden hebben gevochten. Zo hebben de Dir-Bimal aan de zijde van de SSNM gevochten, de Dir-Esa (Isa) bij het USF en de Dir-Gadabursi bij het SDA. Het is niet ondenkbaar dat dat negatieve gevolgen heeft indien leden van verschillende Dir-clans met elkaar in contact komen dan wel met het oog op bescherming een beroep (geacht worden te) doen op elkaar. Daarbij komt dat niet gebleken is dat verweerder zich voldoende rekenschap heeft gegeven van het feit dat de Dir-Bimal sinds meer dan 200 jaar op een aanzienlijke afstand van de noordelijke Dir-clans hebben verbleven, waardoor twijfelachtig is of er aan beide zijden in relevante mate nog onderlinge clan-verwantschap gevoeld wordt en onderlinge contacten bestaan. Het lijkt voor de hand te liggen dat indien er geen clanverwantschap gevoeld wordt de gedachte dat de clanfamilie bescherming zal bieden aan clanfamiliegenoten illusoir is.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich niet zonder nadere motivering op het standpunt (kunnen - ontbreekt in de oorspronkelijke uitspraak, nevenzit.plaats Almelo) stellen dat in het onderhavige geval, waar het bovendien nog gaat om een alleenstaande vrouw, het hebben van een clanfamilierelatie met de noordelijke Dir voldoende grond is voor weigering van een vergunning tot verblijf asiel ex artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw 2000."
Deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle, heeft het beroep vervolgens gegrond verklaard en heeft bepaald dat verweerder opnieuw op de aanvraag zal beslissen met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank.
4.4 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het onderhavige besluit geen juiste uitvoering gegeven aan de uitspraak van 10 december 2001. Immers verweerder heeft niet nader gemotiveerd dat voor eiseres, een alleenstaande vrouw, het hebben van een clanfamilierelatie met de noordelijke Dir voldoende grond is om een verblijfsvergunning asiel ex artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw 2000 te weigeren. Voormelde uitspraak van 10 december 2001 is in kracht van gewijsde gegaan en is onherroepelijk geworden. Als zodanig was de uitspraak van 10 december 2001 voor beide partijen bindend op het moment van het nemen van het bestreden besluit. Partijen, alsmede de rechtbank zelf, dienen er vervolgens op te kunnen vertrouwen dat hetgeen in de uitspraak is bepaald ook daadwerkelijk als vaststaand wordt beschouwd. Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet zo zijn dat een partij die bij een onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak in het gelijk is gesteld, vervolgens in onzekerheid verkeert of aan de uitspraak geen gevolg wordt gegeven. Indien anders zou worden geoordeeld zou bovendien een situatie kunnen ontstaan waarin verweerder aan de onherroepelijk geworden uitspraak voorbij zou kunnen gaan door de opnieuw te nemen beslissing uit te stellen in afwachting van een eventuele wijziging van de omstandigheden. Een dergelijke situatie acht de rechtbank niet wenselijk.
4.5 Aan het voorgaande doet niet af dat verweerder bij het opnieuw nemen van een besluit gehouden is om ex-nunc te toetsen. In de eerste plaats gaat het in casu om een interpretatie van de feitelijke omstandigheden in het land van herkomst door verweerder, dan wel door een rechterlijke instantie in de vorm van jurisprudentie. Het voorgaande zou wellicht anders zijn geweest, indien tussen de uitspraak van 10 december 2001 en het opnieuw beslissen op de aanvraag een wijziging van het toepasselijke recht zou hebben plaatsgevonden. Daarvan is echter in casu geen sprake. In de tweede plaats is niet gebleken van omstandigheden, opgekomen na de uitspraak van 10 december 2001, waardoor de grond voor verlening, als bedoeld in artikel 29, Vw 2000 van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel is komen te vervallen. Daartoe overweegt de rechtbank dat verweerder in het bestreden besluit in eerste instantie verwijst naar informatie die tevens ten grondslag lag aan het vernietigde besluit van 7 juli 2001, te weten het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 16 februari 2000 (DPC/AM-668869). In zoverre ligt aan het nieuwe besluit dezelfde informatie ten grondslag. Verweerder heeft daarnaast nog verwezen naar het meer recente ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 12 juni 2001 (DPC/AM-676400). Hieruit komt naar voren dat de noodzaak van bescherming door de eigen (clan)familie door de toenemende effectiviteit van de regionale besturen in het handhaven van de veiligheid afneemt. Noch uit dit ambtsbericht, noch uit het meest recente ambtsbericht van 28 februari 2003 (DPV/AM-782174) inzake de algemene situatie in Somalië, blijkt echter van een substantiële wijziging in de situatie in Somalië ten aanzien van de mogelijke vestigingsgebieden voor clans en minderheidsgroeperingen ten opzichte van de situatie zoals die is beschreven in het ambtsbericht van 16 februari 2000. Zo komt uit het laatst genoemde ambtsbericht in paragraaf 4.2 onder meer het volgende naar voren.
"(...)
Na het wegvallen van de centrale overheid in Somalië en daarmee haar rol in het handhaven van de veiligheid, nam het belang van de clan(familie) in de bescherming van het individu toe. Na het uitbreken van de burgeroorlog zocht een groot aantal ontheemden bescherming in hun traditionele clangebied dan wel in het gebied van de clan waarmee de eigen groep een patroon/cliënt-relatie kent.
Met name in het relatief veilige gebied van Somalië is evenwel, met de toenemende effectiviteit van de regionale en lokale besturen in het handhaven van de veiligheid, de noodzaak van bescherming door de clan(familie) afgenomen en zijn de mogelijkheden om buiten de eigen traditionele clangebieden te leven, als 'gast' van de ter plekke dominante clan, toegenomen. Dit wil uiteraard niet zeggen dat de rol van de clan(familie) is verdwenen. Dit bleek bijvoorbeeld in de verslagperiode in Puntland waar clanaffiliatie weer belangrijker werd naarmate het regionale bestuur verzwakte.
(...)
In de meeste delen van Somalië zijn de lokale en regionale besturen in het algemeen in staat de openbare orde te handhaven (het 'relatief veilige gebied'). Leden van de Darod, Hawiye, Issaq en Dir clanfamilies (de nomadische clanfamilies) kunnen zich in het algemeen veilig vestigen in het gehele woongebied van de eigen clanfamilie in het relatief veilige deel van het land, tenzij sprake is van ernstige, gewapende conflicten (elders in Somalië) in het heden of recente verleden binnen de clanfamilie. Ook kunnen zij zich in het algemeen veilig vestigen in gebieden waar andere clanfamilies de meerderheid uitmaken of politiek overheersen, tenzij sprake is van ernstige, gewapende conflicten (elders in Somalië) in het heden of recente verleden tussen betrokken clanfamilies. Bescherming door de eigen clan(familie) is dus niet in alle gevallen noodzakelijk."
Uit voormelde informatie blijkt derhalve dat ook ten tijde van de totstandkoming van het ambtsbericht van 28 februari 2003 voor de vraag of een verblijfsalternatief voorhanden is, de bescherming door de eigen clanfamilie nog immer een rol speelt en dat niet is uitgesloten dat voor bepaalde (groepen) vreemdelingen geen verblijfsalternatief bestaat. Het is de rechtbank dan ook niet gebleken dat de door verweerder aangevoerde informatie de nadere motivering die de rechtbank in de uispraak van 10 december 2001 heeft verlangd ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, dan wel in de periode daarna niet meer actueel is.
De, eveneens aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde, uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 januari 2002 doet aan het voorgaande geen afbreuk. Immers daarin is niet anders overwogen dan dat er geen grond bestaat om te oordelen dat verweerder zich op basis van de ambtsberichten van 16 februari 2000 en 12 juni 2001 ten aanzien van minderheidsgroepen in het algemeen niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat terugkeer naar, dan wel verblijf in, het noorden van Somalië in verband met de algehele situatie aldaar niet van bijzondere hardheid is.
4.6 Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit een deugdelijke motivering ontbeert en derhalve in strijd is met het bepaalde in artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Hetgeen overigens is aangevoerd behoeft derhalve geen bespreking meer.
4.7 Het beroep wordt dientengevolge gegrond verklaard.
4.8 In dit geval bestaat aanleiding voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5 BESLISSING
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 23 juli 2002 voorzover daarbij is bepaald dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw 2000;
- bepaalt dat verweerder opnieuw op de aanvraag zal beslissen met inachtneming van deze uitspraak en wel binnen een termijn van zes weken te rekenen vanaf het moment van verzending van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten van 644 euro onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiseres dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.S. Kuipers en in tegenwoordigheid van mr. P.C.R.G. van de Rijt als griffier in het openbaar uitgesproken op 17 september 2003
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: 17 september 2003