Rechtbank 's-Gravenhage
nevenvestigingsplaats Haarlem
voorzieningenrechter
artikel 8:81 en 8:86 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 03 / 49697 BEPTDN H (voorlopige voorziening)
AWB 03 / 49696 BEPTDN H (beroep)
inzake: A, geboren op [...] 1986, van Liberiaanse nationaliteit, verblijvende in het Aanmeldcentrum te Schiphol, verzoekster,
gemachtigde: mr. S. Spans, advocaat te Utrecht,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. M. Meines, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te 's-Gravenhage.
1. GEGEVENS INZAKE HET GEDING
1.1 Bij besluit van 15 september 2003, (IND nr 0309.12.0279), is de door verzoekster op 12 september 2003 ingediende aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel afgewezen. Het besluit bevat tevens de ambtshalve weigering verzoekster een verblijfsvergunning regulier als alleenstaande minderjarige vreemdeling te verlenen. Tegen dit besluit heeft verzoekster op 16 september 2003 beroep ingesteld.
1.2 Bij verzoekschrift van 16 september 2003 heeft verzoekster de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht haar uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 23 september 2003. Daarbij hebben verzoekster en verweerder bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader uiteengezet. Voorts is verzoekster ter zitting gehoord.
2.1 Ingevolge artikel 8:81 Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Op grond van artikel 8:86 van de Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2.3 De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel is afgewezen in het kader van de zogenoemde aanmeldcentrumprocedure (verder te noemen ac-procedure). Een aanvraag kan in dat kader worden afgewezen, indien dit zonder schending van eisen van zorgvuldigheid binnen 48 proces-uren kan geschieden.
2.4 In dit geding dient te worden beoordeeld of de afwijzing van de aanvraag in rechte stand kan houden. Daartoe moet worden bezien of dit besluit de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2.5 Verzoekster heeft ter onderbouwing van haar aanvraag het volgende aangevoerd. Verzoekster is Liberiaanse. Vlak na haar geboorte is haar moeder overleden. Haar tante heeft haar toen, samen met haar broer, meegenomen naar B. Haar vader is in 1999 vermoord. Verzoekster heeft bij haar tante gewoond, totdat deze in 2001 is omgekomen bij een auto-ongeluk. Ook haar broer is daarbij omgekomen. Verzoekster is vervolgens opgenomen door Zuster C van de katholieke kerk. Omdat door de oorlog ook de mensen in de kerk gevaar liepen, heeft Zuster C verzoekster geholpen met vluchten.
2.6 Verweerder heeft het bestreden besluit, samengevat en voor zover relevant, doen steunen op de volgende overwegingen. Verzoekster heeft toerekenbaar geen reis- of identiteitspapieren overgelegd. Dat andere asielzoekers tevens geen documenten hebben overgelegd, kan er niet toe leiden dat van verzoekster geen documenten of anderszins aannemelijke verklaringen omtrent het ontbreken hiervan zou mogen worden verwacht. Nu het ongeloofwaardig is dat verzoekster de Liberiaanse nationaliteit heeft, worden ook haar verklaringen omtrent het ontbreken van documenten als ongeloofwaardig aangemerkt. Verzoekster heeft voorts onvoldoende meegewerkt aan het vaststellen van haar reisroute. Haar verklaringen dat zij nimmer documenten heeft gehad en begeleid werd door een mevrouw zijn ongeloofwaardig. De door verzoekster aangedragen asielmotieven zijn evenmin geloofwaardig, nu zij geen aannemelijke en geloofwaardige verklaringen heeft afgelegd omtrent het gestelde land van herkomst. Verzoekster heeft vele vragen over Liberia incompleet of niet beantwoord.
Voorts is verzoekster evident meerderjarig, zodat zij niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning als alleenstaande minderjarige vreemdeling. Dit is vastgesteld door de medewerkers die verzoekster hebben gehoord in samenspraak met beslismedewerkers, waaronder de coördinator van het primair proces. Verzoekster wordt optisch gezien, mede gelet op haar verklaringen en houding, meerderjarig geacht. Daarnaast heeft zij geen documenten overgelegd waaruit haar leeftijd blijkt en wordt, gezien de ongeloofwaardige verklaringen over haar identiteit en nationaliteit, aan haar algehele betrouwbaarheid getwijfeld.
2.7 In beroep is namens verzoekster aangevoerd dat haar verklaringen niet als ongeloofwaardig kunnen worden aangemerkt, nu het voor iemand van haar leeftijd die niet naar school is geweest en teruggetrokken heeft gewoond niet vreemd is dat zij zo weinig weet over haar land van herkomst. Voorts heeft verweerder zijn stelling dat verzoekster meerderjarig is alleen gebaseerd op de optische waarneming van medewerkers en heeft dit niet wetenschappelijk onderbouwd. Zij heeft een geringe lichaamslengte en komt in die zin niet zonder meer over als iemand die als volgroeide volwassene of meerderjarige moet worden aangemerkt. Verweerder heeft onterecht deze zaak in de ac-procedure afgedaan.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.8 Verzoekster heeft ter staving van haar aanvraag geen reis- of identiteitsdocumenten dan wel andere bescheiden overgelegd, die beoordeling van haar aanvraag mogelijk maken. Verweerder heeft in de door verzoekster gestelde feiten en omstandigheden geen grond hoeven vinden haar de gevolgen daarvan niet toe te rekenen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich derhalve op het standpunt mogen stellen dat de geloofwaardigheid van het relaas van verzoekster hiermee op voorhand is aangetast. Voorts biedt het relaas van verzoekster onvoldoende aanknopingspunten om te concluderen dat de door verweerder gemaakte gevolgtrekking dat verzoekster niet de Liberiaanse nationaliteit bezit onjuist zou zijn, nu zij bijna geen antwoorden heeft gegeven op meerdere basale vragen omtrent haar land van herkomst. De stelling van verzoekster dat zij deze vragen niet kon beantwoorden, omdat zij niet op school is geweest en gezien de oorlogssituatie weinig buiten de woning van haar tante en - later - de kerk kwam, is hiervoor geen afdoende verklaring. Van iemand die vanaf haar geboorte in Liberia heeft gewoond en tevens stage heeft gelopen als kapster mag immers verwacht worden dat zij in ieder geval vragen over specifieke Liberiaanse termen, de Liberiaanse manier van begroeten, de Liberiaanse aanduiding voor afstand of gewicht en de coupures van Liberiaanse bankbiljetten kan beantwoorden. De voorzieningenrechter is gezien het voorgaande van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het ongeloofwaardig is dat verzoekster de Liberiaanse nationaliteit bezit.
2.9 Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat verzoekster niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op één van de in artikel 29 Vw genoemde gronden.
2.10 Vervolgens is de vraag aan de orde of verweerder op goede gronden aan verzoekster een verblijfsvergunning regulier als alleenstaande minderjarige vreemdeling heeft onthouden, omdat zij als "evident meerderjarig" moet worden beschouwd. Dienaangaande overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
2.11 Verweerder heeft zijn beleid ten aanzien van alleenstaande minderjarige vreemdelingen - voor zover relevant - nader uitgewerkt in hoofdstuk C5/24 Vc. Bij de wijze van behandeling tijdens het eerste gehoor staat in onderdeel 4.1 vermeld:
"Indien de betrokken asielzoeker er niet in slaagt zijn leeftijd met documenten aan te tonen of anderszins aannemelijk te maken, dient de hoorambtenaar in overleg met tenminste een beslisambtenaar vast te stellen of er sprake is van evidente meerderjarigheid, dan wel een zodanige twijfel aan de opgegeven leeftijd dat de betrokkene in de gelegenheid moet worden gesteld zijn leeftijd alsnog aan te tonen middels een leeftijdsonderzoek."
Onderdeel 4.3, dat betrekking heeft op de handelswijze als vooraf twijfel bestaat aan de opgegeven leeftijd, bepaalt vervolgens - voor zover van belang - :
"Indien de betrokken asielzoeker zijn gestelde leeftijd niet met documenten aan kan tonen en er getwijfeld wordt aan deze leeftijd, kan hij zijn gestelde leeftijd alsnog aantonen door een leeftijdsonderzoek aan te vragen, tenzij:
a. er sprake is van evidente meerderjarigheid
b. de uitslag van het leeftijdsonderzoek geen verschil zou uitmaken voor de beslissing omtrent de aanspraken van betrokkene op verblijf of opvang.
ad a. Evidente meerderjarigheid:
Er is sprake van evidente meerderjarigheid, indien de medewerker die de vreemdeling hoort in samenspraak met een (andere) beslismedewerker aan de hand van de uiterlijke kenmerken of aan de hand van de verklaringen van de asielzoeker tot de conclusie komt dat de betrokkene evident achttien jaar of ouder moet zijn. De leeftijd wordt geschat aan de hand van optische waarneming. Tegenstrijdige of vage verklaringen over de opgegeven leeftijd, schoolperiode en dergelijke en het gedrag van de asielzoeker spelen een rol bij de beantwoording van de vraag of sprake is van evidente meerderjarigheid.
Indien sprake is van evidente meerderjarigheid, bestaat geen aanleiding om betrokkene in de gelegenheid te stellen zijn minderjarigheid alsnog aan te tonen door middel van een leeftijdsonderzoek."
2.12 De voorzieningenrechter stelt vast dat uit het bestreden besluit niet blijkt dat verzoekster wordt tegengeworpen dat zij tegenstrijdige of vage verklaringen heeft afgelegd over haar leeftijd dan wel over haar schoolperiode. Weliswaar wordt haar tegengeworpen dat zij ongeloofwaardige verklaringen heeft afgelegd over haar identiteit en nationaliteit ten gevolge waarvan aan haar algehele betrouwbaarheid wordt getwijfeld, doch in het bestreden besluit wordt ook bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van haar relaas niet naar tegenstrijdige, vage of onaannemelijke verklaringen omtrent haar leeftijd verwezen. De ongeloofwaardigheid van het asielrelaas is bovendien volgens het beleid geen onderdeel van de vaststelling dat het om een evident meerderjarige vreemdeling gaat. Ook de verwijzing in het besluit naar het ontbreken van documenten kan niet ter motivering van de evidente meerderjarigheid dienen. Zoals volgt uit de weergave van het beleid van verweerder onder 2.11 heeft dit beleid immers betrekking op gevallen, waarin geen documenten ter staving van de gestelde minderjarigheid kunnen worden overgelegd. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gevallen, waarin twijfel bestaat over de opgegeven (minderjarige) leeftijd en gevallen, waarin sprake is van evidente meerderjarigheid. In het geval van twijfel wordt in beginsel een leeftijdsonderzoek aangeboden, in het geval van een evidente meerderjarigheid niet. De beoordeling van evidente meerderjarigheid staat derhalve los van het (toerekenbaar) niet beschikken over documenten. Daarmee komt het in deze zaak aan op de vraag of verweerder uit optische waarneming de conclusie heeft kunnen trekken dat verzoekster evident meerderjarig is.
2.13 In het bestreden besluit is op geen enkele wijze onderbouwd op basis van welke (objectiveerbare) criteria optisch is vastgesteld dat verzoekster evident meerderjarig is. Niet is aangegeven welke gelaatstrekken of gedragingen aan het oordeel van verweerder ten grondslag zijn gelegd. Ook ter zitting heeft verweerder hieromtrent geen uitleg kunnen geven, doch gesteld dat de vaststelling als zodanig door de gehoormedewerkers in samenspraak met de beslismedewerkers gezien het uiterlijk en de gedragingen van verzoekster voldoende moeten worden geacht. De voorzieningenrechter volgt verweerder daarin niet. Daartoe is het volgende redengevend.
2.14 Allereerst stelt de voorzieningenrechter vast dat uit het dossier niet blijkt dat er overleg met beslismedewerkers heeft plaatsgevonden. Voorts veronderstelt het criterium "evidente meerderjarigheid" dat door optische waarneming met zekerheid kan worden vastgesteld dat een vreemdeling meerderjarig is. In het onderhavige geval is de voorzieningenrechter met de gemachtigde van verzoekster van oordeel dat verweerder aan de hand van optische kenmerken niet zondermeer heeft kunnen oordelen dat verzoekster evident meerderjarig is. In die situatie klemt het temeer dat verweerder zijn conclusie onderbouwt. Zonder die onderbouwing wordt immers aan verzoekster de mogelijkheid ontnomen zich op deugdelijke wijze tegen deze vaststelling te verweren, en wordt het besluit van verweerder dienaangaande aan rechterlijke toetsing onttrokken.
2.15 Het bestreden besluit is op dit punt dan ook onzorgvuldig tot stand gekomen en evenmin voorzien van een deugdelijke motivering en derhalve in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 Awb. Gezien het bovenstaande heeft verweerder verzoekster niet op juiste gronden ambtshalve een verblijfsvergunning regulier als alleenstaande minderjarige onthouden. Daaruit volgt tevens dat verweerder deze ambtshalve weigering ten onrechte in het kader van de ac-procedure heeft laten plaatsvinden. Het beroep tegen het afwijzende besluit zal dan ook op dit punt gegrond worden verklaard. Gegeven deze beslissing bestaat geen aanleiding meer voor toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening.
2.16 In dit geval is aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op € 644,-- in de voorlopige voorziening (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1) en op € 322,-- in de beroepszaak (1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van verzoekster een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
3.1 verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit van 15 september 2003 voor zover gericht tegen de ambtshalve weigering verzoekster een verblijfsvergunning regulier te verlenen;
3.2 draagt verweerder op een nieuw besluit op dit punt te nemen;
3.3 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 966,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenvestigingsplaats Haarlem, moet voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Putten, voorzieningenrechter en uitgesproken in het openbaar op 29 september 2003, in tegenwoordigheid van mr. C.J. ten Hoopen als griffier.
Afschrift verzonden op : 30 september 2003
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voorzover deze de hoofdzaak betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC, 's-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Van deze uitspraak staat, voorzover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.