RECHTBANK te 's-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Almelo
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer
meervoudige kamer
regnr.: Awb 02/39814 OVERIO/BE
inzake: A,
geboren op [...] 1976,
Burger van Rusland,
IND dossiernummer 0008.28.2031,
eiser,
gemachtigde: mr. L.F. Portier, advocaat te Eindhoven;
tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
vertegenwoordigd door Mr. drs. A.R. Roose , ambtenaar ten departemente.
1.1 Op 30 augustus 2000 heeft eiser een aanvraag om toelating als vluchteling ingediend. Bij besluit van 29 november 2000 heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd en ambtshalve beslist geen vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard te verlenen. Bij brief van 8 januari 2001 is daartegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft dit bezwaar bij besluit van 25 april 2002 ongegrond verklaard. Bij brief van 23 mei 2002 is daartegen beroep ingesteld.
1.2 Het beroep is ter zitting van 28 juli 2003 behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2.2 Op 1 april 2001 is de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in werking getreden en is de Vreemdelingenwet (Vw) ingetrokken. Bij gebreke van andersluidend overgangsrecht is het nieuwe materiële recht van toepassing. Ten aanzien van het procesrecht geldt het volgende. Artikel 119 Vw 2000 beperkt de toepassing van het procesrecht dat gold vóór invoering van deze wet tot de mogelijkheid om beroep in te stellen, het griffierecht en de schorsende werking, zodat voor het overige het nieuwe procesrecht van toepassing is. De rechtbank zal daarom bij de beoordeling van het beroep toepassing geven aan artikel 83 Vw 2000 en rekening houden met feiten en omstandigheden die na het nemen van het bestreden besluit zijn opgekomen, tenzij de goede procesorde zich daartegen verzet of de afdoening van de zaak daardoor ontoelaatbaar wordt vertraagd.
3.1 Het asielrelaas van eiser komt op het volgende neer. Eiser is een etnisch Tsjetsjeen uit Grozny. Op 7 juli 1999 is zijn broer ontvoerd. De betaling van losgeld is misgelopen. Eiser had hier een tussenpersoon bij betrokken, die werkzaam was voor de Veiligheidsgarde van de sharia. In plaats van eiser is de tussenpersoon met zijn eigen mensen gaan posten in het dorp waar eiser zijn broer tegen betaling van losgeld zou kunnen ophalen. Er heeft een schietincident plaatsgevonden waarbij gewonden en doden gevallen zijn. Eisers broer is niet gevonden. Op 14 augustus 1999 is eiser naar B gegaan om zijn grootvader in te lichten. Bij terugkeer hoorde eiser van zijn moeder, die hem stond op te wachten, dat de flat doorzocht was door gewapende mannen die bloedwraak hadden aangekondigd. Eiser is teruggegaan naar zijn grootvader. Een oom heeft dezelfde avond nog getracht zijn moeder en zus op te halen, doch zij wilden in Grozny blijven. Na de bombardementen eind september 1999 is eiser teruggekeerd naar Grozny om zijn moeder en zus op te halen. Eiser hoorde van een buurman dat zij naar Ingoesjetië waren vertrokken. Eiser is teruggekeerd naar zijn grootvader en vervolgens op 17 november 1999 naar Ingoesjetië vertrokken. Bij de grens werd hij aangehouden door soldaten van het federale Russische leger. Zij hebben zijn paspoort en rijbewijs ingenomen. Eiser werd gecontroleerd op drugs- en wapenbezit. Toen hij niets in zijn auto bleek te hebben, heeft een soldaat twee granaten op de zitting van zijn auto gelegd. Eiser wilde ze teruggeven, waarna hij met een bajonet gestoken werd in arm en hoofd. Eiser heeft vervolgens het bewustzijn verloren. Toen hij bijkwam bleek hij zich in een cel met Tsjetsjenen te bevinden in een infiltratiekamp. Hier heeft hij zo'n 28 dagen vastgezeten. Eiser is tijdens zijn gevangenschap veelvuldig mishandeld. Hij is vrijgekomen met de hulp van een vriend, nadat een oude medegevangene uit B die vrijgelaten werd zijn verblijfplaats heeft doorgegeven aan zijn opa. Eiser heeft vervolgens gezocht naar een mogelijkheid om Tsjetsjenië te verlaten. Hij heeft, voordat deze mogelijkheid zich voordeed, in verschillende dorpen verbleven en kwam uiteindelijk medio juli 2000 in een nederzetting bij de grens met Georgië terecht. Op 6 augustus 2000 is eiser naar Georgië vertrokken omdat de soldaten steeds dichterbij kwamen. Vervolgens is hij per vrachtwagen naar Nederland gereisd.
3.2 Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiser geen gedetailleerde, coherente en verifieerbare verklaringen omtrent reisroute en vervoermiddel heeft kunnen geven en mede op grond daarvan twijfel bestaat aan de geloofwaardigheid van zijn relaas. Voor zover het relaas toch geloofwaardig geacht moet worden, is niet aannemelijk dat betrokkene persoonlijk te vrezen had voor vervolging door de Russische militairen. Met betrekking tot de problemen die eiser vreest van de zijde van de gewapende mannen die zijn broer ontvoerd hebben, berust zijn vrees slechts op vermoedens en kan eiser bovendien de bescherming van de autoriteiten van zijn land van herkomst inroepen.
Verweerder heeft in bezwaar daaraan toegevoegd, dat eiser zich aan de geweldsituatie in Tsjetsjenië kan onttrekken door zich in een ander gebied van de Russische Federatie te vestigen. Hoewel er blijkens het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 30 maart 2001 sprake is van discriminatie kan dit niet leiden tot de conclusie dat het leven van personen afkomstig uit Tsjetsjenië buiten de deelrepubliek onhoudbaar zou zijn. Aangezien uit zijn verklaringen niet blijkt dat hij in de Russische Federatie heeft verbleven valt niet in te zien dat hij daadwerkelijk zal worden blootgesteld aan discriminatie. De door eiser gevreesde bloedwraak biedt, nog daargelaten dat deze onvoldoende is geconcretiseerd, geen aanknopingspunten met de gronden van het Vluchtelingenverdrag. De gestelde mishandeling tijdens zijn aanhouding en detentie valt niet onder de voorwaarden van het traumatabeleid zoals beschreven in C1/1.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). Bovendien heeft eiser eerst na 8 maanden aanleiding gezien Tsjetsjenië te verlaten.
3.3 Eiser stelt zich op het standpunt dat hij nu juist niet de mogelijkheid had om zich buiten Tsjetsjenië te begeven, nu hij op weg naar Ingoesjetië is opgepakt door het Russische leger, zeer ernstig is mishandeld en voor onbepaalde tijd zonder enige vorm van proces gedetineerd is. Slechts door omkoping heeft hij weten te ontkomen. Tsjetsjenen worden buiten Tsjetsjenië in de Russische Federatie zeer ernstig gediscrimineerd. Eiser is zelf zeer ernstig gewond geraakt en de omstandigheden waaronder hij gevangen is gehouden waren mensonterend. Gevangenen werden geëxecuteerd naar willekeur. Slechts met geluk kon eiser worden vrijgekocht. Eiser is van dorp naar dorp gevlucht wegens bombardementen en de jacht van Russische militairen op de Tsjetsjeense bevolking. Eiser heeft derhalve wel degelijk reden om te vrezen voor vervolging door de Russische overheersers en de bevolking die op bloedwraak uit is. Bij terugkeer naar Tsjetsjenië kan eiser niet anders verwachten dan onmiddellijk opnieuw te worden gearresteerd, aangezien hij uit gevangenschap ontsnapt is. Hij vreest daarbij opnieuw ernstige mishandeling. Eiser wordt door de ontvoerders van zijn broer gezocht wegens de dood van een aantal van hen. Zij waren daadwerkelijk naar hem op zoek. Eiser kan geen bescherming krijgen tegen deze dreigende schending van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eiser is bovendien ernstig getraumatiseerd door wat hem in Tsjetsjenië overkomen is.
4.1 Op grond van artikel 1 (A) Vluchtelingenverdrag kunnen vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waarin zij gegronde reden hebben te vrezen voor vervolging wegens hun godsdienstige of politieke overtuiging of hun nationaliteit, dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of een bepaalde sociale groep, als vluchteling worden toegelaten.
4.2 Niet is gebleken dat de politieke en mensenrechtensituatie in de Russische Federatie zodanig is dat asielzoekers uit dat land zonder meer als vluchteling behoren te worden aangemerkt. Het zal daarom aannemelijk moeten zijn dat met betrekking tot eiser persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan op grond waarvan een verblijfsvergunning dient te worden verleend.
4.3 De rechtbank is van oordeel dat verweerder geacht moet worden om zijn standpunt dat eiser verwijtbaar niet beschikt over reis- en identiteitsdocumenten niet langer te hebben gehandhaafd. Hij heeft immers in de beslissing op bezwaar dit standpunt niet herhaald terwijl dit wel op zijn weg had gelegen nu eiser in zijn bezwaarschrift een uitvoerige verklaring heeft gegeven voor het niet aanwezig hebben van reis- en identiteitsdocumenten. Een enkele algemene verwijzing in de beslissing op bezwaar naar de beslissing in primo is onvoldoende. Eiser mocht er daarom op vertrouwen dat dit standpunt door verweerder niet langer gehandhaafd werd. Het hernieuwd naar voren brengen van dit standpunt bij verweerschrift is te laat en kan niet als onderdeel van de beslissing op bezwaar worden aangemerkt.
4.4 Het asielrelaas van eiser wordt door verweerder niet ongeloofwaardig geacht. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder terecht heeft geoordeeld dat het asielrelaas onvoldoende zwaarwegend is om te concluderen dat eiser te vrezen heeft voor vervolging. Zij is met verweerder van oordeel dat zulks het geval is. Zij heeft in haar beoordeling met name betrokken dat de omstandigheid dat eiser is aangehouden door Russische soldaten, waarbij hij is opgepakt en geplaatst in een infiltratiekamp meer de kenmerken heeft van een willekeurige daad dan een op de persoon van eiser gerichte daad van vervolging, te meer nu eiser zelf geen in zijn persoon gelegen aanleiding voor de aanhouding heeft aangedragen. Eiser kan daarom niet worden aangemerkt als een vluchteling in de zin van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag.
4.5 Het is echter niet bij voorbaat onaannemelijk dat eiser gegronde redenen heeft aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt te worden onderworpen aan folteringen dan wel aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen. Verweerder bestrijdt niet dat eiser is ontsnapt uit het infiltratiekamp door middel van omkoping en dat hij daar slecht behandeld werd. Zo zat hij met vijftig medegevangenen in een cel die bedoeld was voor ongeveer 8 à 9 man, moest hij als hij naar het toilet wilde, door een cordon van soldaten lopen die hem sloegen met de kolf van hun geweer of met een knuppel en kreeg hij onvoldoende voedsel. Meer in het bijzonder heeft hij ervaren dat medegevangenen naar willekeur werden geëxecuteerd. Tijdens zijn ontsnapping werd er ook op hem geschoten. Deze behandeling constitueert naar het oordeel van de rechtbank een behandeling als verboden bij artikel 3 EVRM en artikel 3 van het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (Antifolterverdrag). Verweerder heeft zich bij beslissing op bezwaar geen rekenschap gegeven van de vraag wat er gaat gebeuren als eiser zou worden uitgezet naar de Russische Federatie. Zo is onduidelijk in hoeverre het feit dat hij ontsnapt is uit het infiltratiekamp tot gevolg kan hebben dat eiser bij terugkeer opnieuw gedetineerd zal worden in een infiltratiekamp of een instelling met een soortgelijk regime. De rechtbank acht dit onzorgvuldig.
4.6 Eiser heeft geen gronden gericht in zijn beroepschrift tegen het in de beslissing op bezwaar geformuleerde oordeel dat niet is gebleken van zodanig klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van vertrek uit het land van herkomst dat niet verlangd kan worden dat eiser terugkeert naar het land van herkomst. Het beroep hierop ter zitting is te laat gedaan en dient als zodanig te worden verworpen.
4.7 Tussen partijen is in confesso dat de situatie in Tsjetsjenië in beginsel zodanig slecht is dat deze het voeren van een categoriaal beschermingsbeleid zou rechtvaardigen. Verweerder voert een dergelijk beleid niet, omdat Tsjetsjenen in zijn visie een verblijfsalternatief hebben in de andere deelstaten van de Russische Federatie. Met eiser is de rechtbank van oordeel dat verweerder zonder nadere motivering in redelijkheid niet een dergelijk verblijfsalternatief kan tegenwerpen. Zij is van oordeel dat verweerder in zijn brief aan de Tweede Kamer van 27 juni 2003 de situatie in de Russische Federatie voor Tsjetsjenen zoals geschetst in het ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse zaken van mei 2003 ten aanzien van Tsjetsjenië en in eerdere ambtsberichten ten aanzien van Tsjetsjenië en de Russische Federatie onvolledig weergeeft en dat zonder nadere motivering niet begrijpelijk is waarom niet een categoriaal beschermingsbeleid ten aanzien van (ongedocumenteerde) Tsjetsjenen gevoerd wordt.
Zij neemt daarbij het volgende in aanmerking.
Eiser is ongedocumenteerd, omdat zijn binnenlands paspoort is ingenomen tijdens zijn aanhouding. Hij behoort daarmee tot een grote groep ongedocumenteerde Tsjetsjenen.
Uit het ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van 14 augustus 2002 betreffende de Russische Federatie blijkt het volgende.
In de vroegere Sovjet Unie konden burgers zich niet vrij vestigen. Zij dienden toestemming te vragen om te mogen verhuizen en hiervoor golden strenge eisen. Bewijs van de toestemming was de zogenaamde propiska, een soort vestigingsvergunning in de vorm van een stempel in het binnenlandspaspoort. Dit propiskasysteem is weliswaar officieel afgeschaft in de Russische Federatie in 1993, maar feitelijk is de situatie niet veranderd. In de Grondwet van de Russische Federatie is opgenomen dat burgers zich vrij kunnen vestigen. Bij vestiging dient echter nog steeds een stempel van de nieuwe vestigingsplaats in het (binnenlands) paspoort te worden geplaatst. Veel lokale wetgeving stelt gelijkwaardige en in sommige gevallen zelfs strengere eisen aan vestiging dan onder het propiskasysteem van de oude Sovjet Unie. Burgers die niet beschikken over een dergelijke vestigingsstempel hebben in de plaats van vestiging geen toegang tot de meeste economische en sociale voorzieningen, zoals bijvoorbeeld medische voorzieningen, onderwijs, pensioenen, kinderbijslag, uitkeringen. Daarnaast wordt in vrijwel alle contacten met onder meer de autoriteiten, werkgevers, reisbureaus, huisbazen naar het (binnenlands) paspoort gevraagd, met daarin de vestigingsregistratie. Het is derhalve niet goed mogelijk om zonder vestigingsregistratie op normale wijze deel te nemen aan het maatschappelijk leven. Zaken als onder meer legaal werken en wonen, stemrecht, scholing voor de kinderen, huwen, scheiden, aangifte van de geboorte van een kind, aansluiten van een telefoonlijn, verkrijgen van een rijbewijs, het laten registreren van de geboorte van kinderen zijn in principe niet mogelijk zonder het tonen van het binnenlands paspoort met daarin de vestigingsregistratie. Indien men niet geregistreerd is loopt men het risico een boete opgelegd te krijgen. Zonder geld en connecties is het onmogelijk om deel te nemen aan het maatschappelijke leven. Voor de registratie dient men te beschikken over een binnenlands paspoort. Een binnenlands paspoort kan slechts worden aangevraagd in de woonplaats waar men geregistreerd staat.
Daar komt bij dat eiser een vertaling van een intern staatsdocument heeft overgelegd, waaruit onder meer blijkt dat de Minister van buitenlandse zaken beveelt dat het leven van mensen van Tsjetsjeense afkomst zo moeilijk mogelijk gemaakt moet worden binnen de Russische Federatie. Verweerder heeft de echtheid van genoemd document en de inhoud daarvan niet betwist. Het een en ander wordt ook bevestigd in de bevindingen in het meest recente ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse zaken met betrekking tot Tsjetsjenië van mei 2003, waarin staat dat (ongeregistreerde)Tsjetsjenen, naast de hiervoor genoemde algemene problemen voor ongeregistreerden, de volgende problemen ervaren:
De -uiterlijk goed herkenbare - Tsjetsjenen worden regelmatig aangehouden door de politie voor een identiteitscontrole. Met name ongeregistreerde mannen kunnen vervolgens meegenomen worden naar het politiebureau voor nader verhoor. In die gevallen is vaak sprake van mishandeling en soms van gefalsificeerd bewijsmateriaal.
Voorts staat daarin vermeld dat sinds het gijzelingsdrama in oktober 2002 de situatie van etnisch Tsjetsjenen in alle opzichten is verslechterd, met name in Moskou.
Uit het meergenoemde ambtsbericht van mei 2003 blijkt eveneens dat het grootste gedeelte van de Tsjetsjeense ontheemden in Ingoesjetië verblijft.
Sinds begin 2002 heeft Ingoesjetië een nieuwe president die gesteund wordt door Moskou. Het beleid van Ingoesjetië is nu gericht op terugkeer van de Tsjetsjenen naar Tsjetsjenië. Voorts blijkt dat de situatie voor de ontheemden met name na het gijzelingsdrama in Moskou moeilijk is geworden. Zo wordt het verlengen van de tijdelijke registratie bemoeilijkt en wordt het de internationale hulporganisaties steeds moeilijker gemaakt om hulp te verstrekken. Hen werd verboden om in de opvangkampen tenten die kapot waren gegaan te vervangen. Ook worden de internationale hulporganisaties gedwongen hun werkterrein te verleggen naar Tsjetsjenië om te bevorderen dat steeds meer Tsjetsjenen terugkeren naar Tsjetsjenië.
Tevens blijkt dat in nederzettingen en opvangkampen in Ingoesjetië waar ontheemden uit Tsjetsjenië verblijven door federale troepen enkele 'screeningoperaties' zijn uitgevoerd. Daarbij werd een onbekend aantal personen gearresteerd dat verdacht werd van lidmaatschap van Tsjetsjeense strijdgroepen. Ook buiten de kampen worden regelmatig identiteitscontroles uitgevoerd, waarbij het niet kunnen tonen van de juiste papieren kan leiden tot arrestatie en detentie.
Verder is een van de opvangkampen gesloten. De autoriteiten boden de ontheemden huisvesting aan in Tijdelijke Accommodatie Centra in Tsjetsjenië en Ingoesjetië. De NGO 'Human Rights Watch' heeft deze alternatieven onderzocht. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat van de twaalf genoemde TAC's tien niet bestonden of onbewoonbaar of reeds bezet waren. Slechts ongeveer de helft van de bewoners zou daadwerkelijk zijn teruggekeerd naar Tsjetsjenië, de rest zou zich hebben gevestigd in spontane nederzettingen, zonder water, gas en elektriciteit. Mensenrechtenorganisaties geven aan dat het niet aannemelijk is dat inwoners van Aki-Yurt het kamp vrijwillig hebben verlaten.
De brief van verweerder aan de Tweede Kamer van 27 juni 2003 lijkt aan deze laatste ontwikkelingen geen dan wel onvoldoende aandacht te schenken. Evenmin wordt daaruit duidelijk hoe met het niet voeren van een categoriaal beschermingsbeleid te rijmen is dat van personen als eiser verwacht wordt dat zij ofwel terugkeren naar Tsjetsjenië om een paspoort te verkrijgen, hetgeen in verband met de onveilige situatie in Tsjetsjenië niet tot de mogelijkheden behoort, dan wel trachten onder de hierboven geschetste omstandigheden illegaal een bestaan op te bouwen elders in de Russische Federatie.
4.8 De rechtbank is van oordeel dat verweerder gelet op het vorenstaande bij het nemen van zijn beslissing op bezwaar niet de vereiste zorgvuldigheid, als bedoeld in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in acht heeft genomen. Het beroep is derhalve gegrond.
4.9 Nu het beroep gegrond is bestaat aanleiding voor veroordeling van verweerder in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke worden begroot op € 644,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het toelichten van het beroep ter zitting).
4.10 Op grond van het bepaalde in artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb, kan de rechtbank een voorlopige voorziening treffen. Aangezien het beroep, voor zover gericht tegen de weigering om eiser een vergunning tot verblijf voor bepaalde tijd asiel te verlenen gegrond is verklaard, ziet de rechtbank aanleiding om de gevraagde voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich dient te onthouden van iedere maatregel tot verwijdering of uitzetting buiten het grondgebied van Nederland van eiser en van voorbereidingen van zodanige maatregelen, tot vier weken nadat opnieuw is beslist op het bezwaarschrift van eiser.
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder opnieuw op het bezwaarschrift beslist met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- gebiedt verweerder zich te onthouden van iedere maatregel tot verwijdering of uitzetting buiten het grondgebied van Nederland van eiser en van voorbereidingen van zodanige maatregelen, tot vier weken zijn verstreken nadat op het bezwaarschrift is beslist;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, welke begroot worden op € 644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiser dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mrs. H.W.H. Oude Aarninkhof, voorzitter, A.M.S. Kuipers en F.C. Berg en in tegenwoordigheid van mr. S. Rhebergen als griffier in het openbaar uitgesproken op 8 september 2003
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden: 8 september 2003