ECLI:NL:RBSGR:2003:AM3093

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 augustus 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/16955
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een visumaanvraag op basis van onvoldoende middelen van bestaan

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 26 augustus 2003 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de afwijzing van een visumaanvraag door de Minister van Buitenlandse Zaken. Eiser, een Iraanse nationaliteit, had op 2 november 2002 een aanvraag ingediend voor een visum voor familiebezoek aan zijn zoon. De aanvraag werd op 10 december 2002 afgewezen, waarna eiser bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 18 februari 2003 ongegrond verklaard, wat leidde tot het indienen van beroep op 17 maart 2003.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 12 augustus 2003, waarbij de referent van eiser aanwezig was en de verweerder vertegenwoordigd was door een ambtenaar van het Ministerie van Justitie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de afwijzing van de visumaanvraag was gebaseerd op het ontbreken van duurzaam inkomen van de referent. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom het inkomen van de referent niet als duurzaam kon worden aangemerkt, vooral gezien het feit dat de referent een jaarcontract had en op het moment van de aanvraag over voldoende middelen van bestaan beschikte.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de bestreden beschikking niet berustte op een deugdelijke motivering en heeft deze vernietigd. Tevens heeft de rechtbank de verweerder opgedragen om een nieuwe beschikking te geven met inachtneming van deze uitspraak en heeft de Staat der Nederlanden aangewezen als rechtspersoon om het griffierecht aan eiser te voldoen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK te 's-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
sector vreemdelingenrecht
regnr.: Awb 03/16955
UITSPRAAK
inzake: A,
geboren op [...] 1933,
van Iraanse nationaliteit,
IND dossiernummer 9112.02.0122,
eiser;
tegen: DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
(Visadienst),
te 's-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. A. Wildeboer, ambtenaar bij het Ministerie van Justitie,
verweerder.
1 Procesverloop
1.1 Op 2 november 2002 heeft eiser een aanvraag om verlening van een visum voor familiebezoek aan zijn zoon, de heer drs. B (hierna referent), ingediend. Bij beschikking van 10 december 2002 heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd. Bij brief van 30 december 2002 is daartegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft dit bezwaar bij beschikking van 18 februari 2003 ongegrond verklaard. Bij brief van 17 maart 2003 is daartegen beroep ingesteld.
1.2 Het beroep is ter zitting van 12 augustus 2003 behandeld. Eisers referent is verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2 Toetsingskader
2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikking toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
3 Standpunten
3.1 Verweerder heeft het bezwaar ongegrond verklaard, omdat referent niet over duurzaam inkomen beschikt.
3.2 In beroep is gesteld dat op het moment dat referent eiser uitnodigde in september 2002 hij een jaarcontract was aangegaan. Op dat moment wist referent al dat hij met ingang van 1 maart 2003 een driejarig contract zou aangaan. Dit laatste contract is inmiddels ingegaan.
4 Overwegingen
4.1 Op grond van het Soeverein Besluit van 12 december 1813 is de Minister van Buitenlandse zaken bevoegd tot het verlenen van visa. In het kader van de in Schengenverband vastgestelde voorschriften zijn in hoofdstuk 2 van het Vreemdelingenbesluit 2000 en in hoofdstuk A2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) de volgende criteria vermeld, op grond waarvan een visumplichtige vreemdeling toegang kan worden verleend voor een verblijf van ten hoogste drie maanden.
1. De vreemdeling dient in het bezit te zijn van een geldig document voor grensoverschrijding;
2. De vreemdeling dient het doel van het voorgenomen verblijf en de verblijfsomstandigheden voldoende aannemelijk te maken;
3. Er dient vast te staan dat de vreemdeling over voldoende middelen van bestaan beschikt voor de kosten van levensonderhoud gedurende de bezoekperiode en over middelen voor de terugreis. Zijn de eigen financiële middelen ontoereikend dan kan het verblijf slechts worden toegestaan indien een hier te lande wonende solvabele derde zich schriftelijk garant heeft gesteld voor de kosten van levensonderhoud en van de terugreis.
4. Tegen het verblijf van de vreemdeling mag geen bezwaar bestaan uit hoofde van de openbare orde, de openbare rust of de nationale veiligheid.
4.2 De rechtbank stelt vast dat niet betwist wordt dat eiser over onvoldoende middelen van bestaan beschikte. Eisers referent heeft zich schriftelijk garant gesteld. In geschil is slechts de vraag of eisers referent voldoende solvabel is.
4.3 Verweerder heeft gesteld dat niet gebleken is dat referent duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikt. In de bestreden beschikking is aangegeven dat onder voldoende middelen van bestaan als bedoeld in de derde voorwaarde wordt verstaan een duurzaam netto maandinkomen dat ten tijde van de indiening van de visumaanvraag tenminste gelijk is aan het op dat moment volgens de Algemene bijstandswet geldende bestaansminimun voor de categorie echtparen/gezinnen, te weten € 1059,59 per maand. Van een duurzaam inkomen is sprake indien de garantsteller werkzaam is op een arbeidsovereenkomst voor tenminste één jaar en de inkomsten voor nog minimaal één jaar beschikbaar zijn. Aangezien referent op 11 september 2002 met C te D een dienstverband voor bepaalde tijd is aangegaan, dat eindigt op 10 september 2003, heeft verweerder het inkomen van referent niet als duurzaam aangemerkt.
4.4 Niet in geschil is dat het inkomen van referent tenminste gelijk is aan de door verweerder in de beschikking vermelde norm. De rechtbank dient derhalve enkel te beoordelen of verweerder in redelijkheid heeft kunnen stellen dat het inkomen van referent niet voldoende duurzaam is.
4.5 Verweerder heeft in het beleid op het punt van verlening van visa geen omschrijving gegeven van hetgeen onder solvabele derde moet worden verstaan. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat bij de beoordeling van de duurzaamheid van het inkomen van de referent aansluiting is gezocht bij de geldende bepalingen voor verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf, omdat de mogelijkheid bestaat dat een visum verlengd wordt.
In artikel 3.75, eerste lid, Vb 2000 is bepaald dat de in artikel 16, eerste lid, onder c, Vw 2000 bedoelde middelen van bestaan duurzaam zijn, indien zij nog één jaar beschikbaar zijn op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven.
4.6 De rechtbank overweegt dat uit paragraaf A2/7.5.3 Vc 2000 en paragraaf A2/7.6.1 Vc 2000 volgt dat een vreemdeling op basis van een - al dan niet verlengd - visum maximaal drie maanden in Nederland mag verblijven. Verlenging van een visum dat reeds voor drie maanden is verleend is niet mogelijk. Uit hoofdstuk B1 Vc 2000 volgt dat een vreemdeling die zich naar Nederland wil begeven voor een verblijf van langer dan drie maanden in beginsel in het bezit moet zijn van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf.
Hoewel de rechtbank begrijpt dat verweerder op enige wijze invulling wil geven aan het begrip solvabele derde, is de rechtbank van oordeel dat verweerder ter motivering van onderhavige afwijzing niet heeft kunnen volstaan met de mededeling dat aansluiting is gezocht bij de bepalingen voor verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat op basis van een visum een rechtmatig verblijf van maximaal drie maanden kan worden bewerkstelligd, terwijl een machtiging tot voorlopig verblijf enkel ziet op een verblijf in Nederland van langer dan drie maanden.
4.7 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de bestreden beschikking niet berust op een deugdelijke motivering. De bestreden beschikking dient dan ook te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 Awb.
4.8 Er bestaat aanleiding verweerder te veroordelen tot vergoeding van het betaalde griffierecht.
5 BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beschikking van 18 februari 2003;
- draagt verweerder op een nieuwe beschikking te geven met inachtneming van deze uitspraak;
- wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon om het griffierecht ad € 116,-- aan eiser te voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.R. Schimmel in tegenwoordigheid van mr. E.N.M. van de Beld als griffier en in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2003
Gelet op artikel 84, onder b, Vw 2000 staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden: 26 augustus 2003