ECLI:NL:RBSGR:2003:AM2878

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09/754019-02
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Timmermans
  • J. Joele
  • A. Schaffels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan een criminele organisatie voor de import en handel in verdovende middelen

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 13 oktober 2003 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met de import en handel van hasj. De verdachte, geboren in Marokko en thans gedetineerd in Amsterdam, had een leidinggevende rol binnen de organisatie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte gedurende een langere periode actief betrokken was bij het organiseren van transporten van grote hoeveelheden softdrugs vanuit Marokko naar Nederland, waarbij de drugs verborgen werden tussen andere ladingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opdrachten gaf aan andere leden van de organisatie en dat deze leden verantwoording aan hem aflegden.

De officier van justitie had een gevangenisstraf van zes jaar geëist, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De rechtbank oordeelde dat de inzet van bijzondere opsporingsmethoden, zoals het opnemen van telecommunicatie, gerechtvaardigd was gezien de professionele wijze waarop de verdachte en zijn medeverdachten hun activiteiten afschermden. De rechtbank achtte de bewijsvoering voldoende en oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de hem ten laste gelegde feiten.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar en heeft de inbeslaggenomen voorwerpen, die gebruikt zijn voor de bewezenverklaarde feiten, verbeurd verklaard. De rechtbank heeft ook overwogen dat de verdachte eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld, wat meegewogen is in de strafmaat. De uitspraak is gedaan in het openbaar en is ondertekend door de rechters, met uitzondering van de voorzitter die niet in staat was om te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/754019-02;
rolnummer 0010
's-Gravenhage, 13 oktober 2003.
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Marokko),
wonende te [adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Amsterdam, Huis van Bewaring Het Schouw te Amsterdam.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 9 juli 2003 en 29 september 2003.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr Verploegh, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr De Vries heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij
- aangepaste - dagvaarding onder 1, 2, 3, en 4 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat het blijkens de Lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen - hierna te noemen Beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C, aan dit vonnis is gehecht - onder verdachte inbeslaggenomen voowerpen, genummerd 1 tot en met 13 zullen worden verbeurdverklaard.
De telastlegging.
Aan verdachte is telastgelegd - na aanpassing omschrijving van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
De bewijsmiddelen.
P.M.
Beroep op bewijsuitsluiting.
De raadsman betoogt met betrekking tot de afgegeven bevelen tot tappen - kort samengevat en zakelijk weergegeven - het volgende:
1) Het eerste bevel tot tappen is niet naar de eisen die de wet daaraan stelt omkleed nu uit het bevel niet blijkt welke concrete strafbare feiten zouden zijn gepleegd en het ook in het midden laat wanneer die feiten gepleegd zouden zijn. Ook het proces-verbaal van [betrokkene 1] waar in het bevel naar wordt verwezen geeft hierover geen uitsluitsel. Volgens de raadsman blijkt uit dit proces-verbaal juist dat het doel van het onderzoek is, onderzoek verrichten naar de wijze waarop de verdachten met of vanuit Marokko handel wilden gaan drijven. De inzet van bijzondere opsporingsmethoden van titel IV A van het Eerste Boek van het Wetboek van Strafvordering kan slechts gebruikt worden met het doel opsporen van reeds gepleegde strafbare feiten. Gezien vorenstaande acht de raadsman de inzet van dit middel onrechtmatig.
2) De inzet van dit middel is ook onrechtmatig nu in het bevel onvoldoende de dringende noodzakelijkheid in het belang van het onderzoek voor de inzet van dit middel wordt verantwoord. Er worden in het bevel geen feiten en omstandigheden genoemd waaruit deze dringende noodzakelijkheid zou blijken en ook het proces-verbaal van [betrokkene 1] dat aan het bevel ten grondslag ligt vermeldt geen feiten en omstandigheden die een dergelijke conclusie rechtvaardigen. Wel wordt in het bevel het artikel 3, eerste lid onder B van de opiumwet genoemd. Hieruit valt af te leiden dat het middel is ingezet met enkel en alleen het doel van het oplossen van handel in softdrugs in Nederland. Nu de samenleving softdrugs steeds meer heeft aanvaard kan niet worden volgehouden dat de verdenking van handel hierin een verdenking is van een misdrijf dat gezien zijn aard een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert. Bovendien blijkt nergens uit dat andere lichtere opsporingsmethoden onvoldoende resultaat opleverden waardoor het onderzoek het dringend vorderde dat getapt zou moeten worden en dat maakt dat te lichtvaardig en onvoldoende gemotiveerd naar een te zwaar middel tot opsporing is gegrepen.
3) Voorts is niet voldaan aan de eis dat een keuze moet worden gemaakt welke wettelijke voorwaarde is vervuld. Of het gaat om een feit dat gezien de aard, óf de samenhang met andere door verdachte begane misdrijven, een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert, wordt in het bevel in het midden gelaten. Door deze keuze niet te maken voldoet het bevel niet aan de eisen van de wet en dient de inzet van het opsporingsmiddel op basis van dergelijke bevelen als onrechtmatig te worden bestempeld.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat in het proces-verbaal van [betrokkene 1] dat aan het bevel ten grondslag ligt voldoende is gemotiveerd en geconcretiseerd om welke omstandigheden en strafbare feiten het gaat. Dit wordt verduidelijkt door de CIE-informatie, die is opgenomen in het proces-verbaal van [betrokkene 2] d.d. 7 januari 2002 waar het proces-verbaal van [betrokkene 1] naar verwijst. Uit de CIE-infomatie blijkt immers dat verdachte ervan wordt verdacht dat hij met anderen werkzaam is in de internationale handel c.q. smokkel van hard- en softdrugs.
Tevens blijkt uit deze informatie dat het wel degelijk gaat om reeds gepleegde feiten en niet om toekomstige feiten.
Gezien de CIE-informatie en het proces-verbaal van [betrokkene 1] is de vermelding in het bevel van artikel 3, eerste lid onder B een kennelijke schrijffout en dient hier te worden gelezen "onder A". Het binnen of buiten het grondgebeid van Nederland brengen van verdovende middelen is een misdrijf dat gezien zijn aard een inbreuk maakt op de rechtsorde en verantwoordt de dringende noodzakelijkheid in belang van het onderzoek tot het inzetten van bijzondere opsporingsmethoden. Nu bleek dat verdachte en zijn medeverdachten hun werkzaamheden op zeer professionele wijze wisten af te schermen, aangezien het berichtenverkeer dat kennelijk te maken had met handel in en/of import van verdovende middelen plaatsvond middels meerdere GSM- aansluitingen, is de rechtbank van oordeel dat een andere opsporingsmethode dan het opnemen van telecommunicatie onvoldoende resultaat zou hebben opgeleverd. Derhalve was het in het belang van het onderzoek dringend noodzakelijk dat niet eerst een lichtere opsporingsmethode werd ingesteld, maar dat direct gebruik werd gemaakt van de bevoegdheid tot het opnemen van telecommunicatie.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat volgens de wet, zie artikel 126m lid 3 in samenhang met lid 1 van het Wetboek van Strafvordering, niet is vereist dat in het bevel tot het opnemen van telecommunicatie een keuze moet worden gemaakt tussen de aard van het misdrijf en de samenhang van het misdrijf met andere door verdachte begane misdrijven.
Gezien het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het bevel voldoet aan de eisen die de wet daaraan stelt. De rechtbank acht derhalve de inzet van de bijzondere opsporingsbevoegdheid tot het opnemen van telecommunicatie niet onrechtmatig, zodat de onderzoeksresultaten die direct of indirect het gevolg zijn geweest van de taps als bewijs gebezigd kunnen worden.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij
- aangepaste - dagvaarding onder 1, 2, 3, en 4 vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen.
Verdachte heeft gedurende langere tijd actief deelgenomen aan een organisatie, die zich op grote schaal bezighield met de import en handel van hasj. Zo werden er vele transporten georganiseerd waarbij grote hoeveelheden softdrugs, verborgen tussen dekladingen kurk en groente, vanuit Marokko naar Nederland werden vervoerd. De softdrugs werden vervolgens opgeslagen in de door de organisatie gehuurde loodsen alwaar zij vervolgens werden verkocht en afgeleverd aan de afnemers. Verdachte had binnen deze organisatie een leidinggevende en coördinerende rol. Verdachten gaf aan de andere leden van de organisatie opdrachten en deze leden legden verantwoording aan hem af.
De rechtbank rekent het verdachte ernstig aan dat hij aldus een aandeel heeft gehad in de import en verspreiding van verdovende middelen over Nederland en daarbij geen oog heeft gehad voor de risico's voor de volksgezondheid en de schade voor de samenleving die uit het gebruik van dergelijke middelen kan voortvloeien. Door aldus te handelen heeft verdachte bijgedragen aan een criminele activiteit die ook direct en indirect oorzaak is van vele andere vormen van criminaliteit en overlast. Door hier aan mee te werken, heeft verdachte zijn eigen belang, groot financieel gewin, voorop gesteld en heeft hij op geen enkele wijze rekening gehouden met de kwalijke gevolgen die verspreiding en handel van deze drugs met zich brengen, hetgeen de rechtbank verdachte ernstig aanrekent.
Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met een op naam van verdachte staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Uit die veroordelingen heeft hij kennelijk geen lering getrokken.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden.
Inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank zal de blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 1 tot en met 13 verbeurdverklaren, zijnde deze voorwerpen voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien
met behulp van deze aan verdachte toebehorende voorwerpen de bewezenverklaarde feiten zijn voorbereid dan wel begaan.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 33, 33a, 47, 57 en 140, van het Wetboek van Strafrecht;
- 3 (oud) en 11 van de Opiumwet, en de daarbij behorende Lijst II.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij
- aangepaste - dagvaarding onder 1, 2, 3, en 4 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
feit 1:
Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
feit 2:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, eerste lid, onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 3:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid, onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 4:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid, onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op : 21 oktober 2002,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 24 oktober 2002,
verklaart verbeurd de blijkens de aan dit vonnis gehechte Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 1 tot en met 13;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Timmermans, voorzitter,
Joele en Schaffels, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs Van der Kleijn en Verburgt griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 oktober 2003.
mr Timmermans is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.