ECLI:NL:RBSGR:2003:AM2876

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09/754074-02; 09/004021-03
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Timmermans
  • A. Joele
  • J. Schaffels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelneming aan een criminele organisatie en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 13 oktober 2003 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van deelname aan een criminele organisatie en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte was betrokken bij een organisatie die zich bezighield met de grootschalige import en handel in hasj. Gedurende een langere periode organiseerde de organisatie transporten van grote hoeveelheden softdrugs vanuit Marokko naar Nederland, waarbij de drugs verborgen werden tussen andere ladingen. De verdachte vervulde binnen deze organisatie de rol van beheerder van de voorraden hasj en verrichtte koerierswerkzaamheden, waarvoor hij financieel werd beloond.

De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van zes jaar, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan de feiten zoals ten laste gelegd in de dagvaardingen. De rechtbank achtte de bewezenverklaring van de feiten op basis van de ingebrachte bewijsmiddelen voldoende en verwierp het verweer van de verdediging dat er sprake was van een schending van de rechten van de verdachte. De rechtbank overwoog dat de verdachte een aanzienlijk aandeel had in de import en verspreiding van verdovende middelen, wat ernstige gevolgen heeft voor de volksgezondheid en de samenleving.

Bij de strafmaat hield de rechtbank rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank concludeerde dat een gevangenisstraf van drie jaar en zes maanden passend was, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De rechtbank sprak de verdachte vrij van andere ten laste gelegde feiten die niet bewezen waren verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummers 09/754074-02; 09/004021-03
rolnummers 0006;0005
's-Gravenhage, 13 oktober 2003.
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen),
wonende te [adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zuid West, De Dordtse Poorten te Dordrecht.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 9 juli 2003 en 29 september 2003.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr Harff, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr De Vries heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij
- aangepaste - dagvaarding met parketnummer 09/754074-02 (dagvaarding I) onder 1, 2 en 3 en het bij dagvaarding met parketnummer 09/004021-03 (dagvaarding II) telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De telastlegging.
Aan verdachte is telastgelegd - na aanpassing omschrijving van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaardingen, gemerkt A1 en A2.
De bewijsmiddelen.
P.M.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij
- aangepaste - dagvaarding met parketnummer 09/754074-02 onder 1, 2 en 3 vermelde feiten en het bij dagvaarding met parketnummer 09/004021-03 vermelde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastleggingen, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B1 en B2.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmaatverweer.
De raadsman betoogt dat bij de straftoemeting een rol dient te spelen dat de behandeling van het hoger beroep dat door zijn cliënt was ingesteld tegen de afwijzing van 29 januari j.l. van de rechtbank van het verzoek om de voorlopige hechtenis op te heffen of te schorsen volgens vaste jurisprudentie van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, veel te laat is behandeld. De raadsman stelt dat daarmee sprake is van een schending van de rechten van de verdachte, als bedoeld in artikel 6 van het EVRM, welke schending in casu zijn beslag moet krijgen in een beperking van de hoogte van de aan zijn cliënt op te leggen straf.
De raadsman stelt vervolgens dat de rechten van zijn cliënt eveneens zijn geschonden door het feit dat de vordering inbewaringstelling van de officier van justitie op 8 november 2002 door de rechter-commissaris is afgewezen en de officier van justitie vervolgens ter zake van exact dezelfde feiten en zonder dat er ter zake nieuwe bezwaren tegen cliënt waren gerezen, een nieuwe vordering inbewaringstelling heeft gedaan, welke laatste vordering door de rechter-commissaris op 11 november 2002 is gehonoreerd zonder dat door de officier van justitie de weg van artikel 446 van het Wetboek van Strafvordering is bewandeld.
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat een termijn van acht weken voor de behandeling van het door verdachte ingestelde beroep weliswaar onwenselijk lang is, doch niet dermate lang dat dit een zodanige schending van artikel 6 EVRM oplevert dat zulks in de strafmaat dient te worden verdisconteerd.
Door de officier van justitie is in de eerste vordering inbewaringstelling abusievelijk een verkeerde periode opgenomen, welke vordering door de rechter-commissaris dan ook is afgewezen. Vervolgens heeft de officier van justitie deze kennelijke schrijffout hersteld en heeft zij een nieuwe vordering inbewaringstelling ingediend. Nu de tweede vordering een andere periode betreft dan de eerste vordering, is geen sprake van een overlapping en is verdachte niet tweemaal voorgeleid voor dezelfde feiten. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen.
Verdachte heeft gedurende langere tijd actief deelgenomen aan een organisatie, die zich op grote schaal bezighield met de import van en handel in hasj. Zo werden er vele transporten georganiseerd waarbij grote hoeveelheden softdrugs, verborgen tussen dekladingen kurk en groente, vanuit Marokko naar Nederland werden vervoerd. De softdrugs werden vervolgens opgeslagen in door de organisatie gehuurde loodsen alwaar zij vervolgens werden verkocht en afgeleverd aan de afnemers. Verdachte vervulde binnen deze organisatie de rol van beheerder van de voorraden hasj en verrichtte tevens koerierswerkzaamheden, waarvoor hij ruim werd beloond.
De rechtbank rekent het verdachte ernstig aan dat hij aldus een aandeel heeft gehad in de import en verspreiding van verdovende middelen over Nederland en daarbij geen oog heeft gehad voor de risico's voor de volksgezondheid en de schade voor de samenleving die uit het gebruik van dergelijke middelen kan voortvloeien. Door aldus te handelen heeft verdachte bijgedragen aan een criminele activiteit die ook direct en indirect oorzaak is van vele andere vormen van criminaliteit en overlast. Door hier aan mee te werken, heeft verdachte zijn eigen belang, groot financieel gewin, voorop gesteld en heeft hij op geen enkele wijze rekening gehouden met de kwalijke gevolgen die verspreiding en handel van deze drugs met zich brengen, hetgeen de rechtbank verdachte ernstig aanrekent.
Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte blijkens een op zijn naam staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank een gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend en geboden.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 47, 57 en 140 van het Wetboek van Strafrecht;
- 3 (oud) en 11 van de Opiumwet, en de daarbij behorende Lijst II.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding I onder 1, 2, en 3 en het bij dagvaarding II telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
dagvaarding I:
feit 1:
Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
feit 2:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid, onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 3:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid, onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
dagvaarding II:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, eerste lid, onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar en zes maanden;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op : 5 november 2002,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 11 november 2002,
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Timmermans, voorzitter,
Joele en Schaffels, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs Van der Kleijn en Verburgt griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 oktober 2003.
mr Timmermans is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.