ECLI:NL:RBSGR:2003:AM2709

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09/754089-02
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Timmermans
  • A. Joele
  • J. Schaffels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan criminele organisatie voor de import en handel in hasj

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 13 oktober 2003 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met de import en handel in hasj. De verdachte heeft gedurende langere tijd actief deelgenomen aan deze organisatie, waarbij hij een logistieke rol vervulde. Hij organiseerde transporten van grote hoeveelheden softdrugs vanuit Marokko naar Nederland, waarbij de drugs verborgen werden tussen andere ladingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte hiervoor aanzienlijke financiële beloningen ontving.

De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van vier jaar geëist, terwijl de verdediging betoogde dat bewijs dat op 4 juli 2002 in beslag was genomen, uitgesloten moest worden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het bewijs rechtmatig was verkregen en dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de hem ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft de conclusies van de politie-onderzoeker over de aangetroffen substanties overgenomen en geen aanvullend onderzoek noodzakelijk geacht.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de in beslag genomen hashish aan het verkeer zal worden onttrokken. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte binnen de organisatie en zijn eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 36b, 36c, 47, 57 en 140 van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummers 09/754089-02
rolnummer 0011
's-Gravenhage, 13 oktober 2003.
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rijnmond, Huis van Bewaring De IJssel, te Krimpen aan den IJssel.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 9 juli 2003 en 9 september 2003.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr Boetje, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr De Vries heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij
- aangepaste - dagvaarding onder 1, 2 primair, 3 primair, en 4 primair telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de blijkens de Lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen - hierna te noemen Beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C, aan dit vonnis is gehecht - onder verdachte inbeslaggenomen hashish zal worden onttrokken aan het verkeer.
De telastlegging.
Aan verdachte is telastgelegd - na aanpassing omschrijving van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
De bewijsmiddelen.
P.M.
Beroep op bewijsuitsluiting.
De raadsman betoogt dat van het bewijs dient te worden uitgesloten al hetgeen op 4 juli 2002 in de Shurgard loods in Rotterdam in beslag is genomen.
Ter adstructie hiervan voert de raadsman aan dat het onderzoek ìn de dozen die in de auto van medeverdachte [medeverdachte] werden aangetroffen onrechtmatig moet worden geacht, nu de bevoegdheid ingevolge artikel 83 lid 2 van de Wet op de Accijnzen zich slechts uitstrekt tot onderzoek in de auto van [medeverdachte] en niet tot onderzoek in de dozen die zich daarin bevonden. Hiervoor had medeverdachte [medeverdachte] zijn toestemming moeten geven, hetgeen hij naar eigen zeggen niet heeft gedaan. De douanebeambten hadden hierdoor ook geen bevoegdheid om binnen te treden in de Shurgardloods.
Uit het proces-verbaal van aanhouding van 4 juli 2002 is naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk dat de auto van medeverdachte [medeverdachte] bij een controleactie is onderzocht op basis van artikel 83 lid 2 van de Wet op de Accijnzen. Blijkens het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van aanhouding (blz. V4-A-4) is met goedvinden van de chauffeur, zijnde medeverdachte [medeverdachte], de bagageruimte van de auto onderzocht. In deze bagageruimte stonden vier dozen. Op verzoek van verbalisanten heeft medeverdachte [medeverdachte] de dozen geopend en heeft hij op de vraag wat hij vervoerde geantwoord: "Ik zal het maar meteen vertellen, er zit hasj in". Nu zulks op ambtseed door vier verbalisanten is gerelateerd, heeft de rechtbank geen reden te twijfelen aan het waarheidsgehalte daarvan, zodat het bewijs uit de goederen die in de auto van medeverdachte [medeverdachte] zijn aangetroffen niet op onrechtmatige wijze zijn verkregen. Mitsdien verwerpt de rechtbank dit verweer.
Gelet op de door voornoemde douanebeambten aangetroffen verdovende middelen in de auto van medeverdachte [medeverdachte], die even daarvoor uit de Shurgardloods was gekomen, waarvan de sleutel in diens auto werd aangetroffen, bestond naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs het vermoeden dat sprake was van een overtreding van de Opiumwet waardoor deze douanebeambten op grond van artikel 9 lid 1 sub b van de Opiumwet bevoegd waren tot het betreden van die loods.
Voorts wordt door de raadsman aangevoerd dat uit slechts drie van de dozen die op 4 juli 2002 zijn aangetroffen, zowel in de auto van medeverdachte [medeverdachte] als die in de Shurgard loods, pakjes zijn geopend waarop in totaal (slechts) vijf testen zijn uitgevoerd. Deze testen vonden plaats met een Reagens 8 Duquenois- reagens. Door een dergelijke test staat echter geenszins vast dat de onderzochte goederen ook daadwerkelijk THC, zijnde het actieve bestanddeel van hennep, bevatten. Nu de monsters niet zijn onderzocht door het Nederlands Forensisch Instituut kan niet met zekerheid gezegd worden dat het in casu om hasj, hennep en/of marihuana gaat.
De rechtbank overweegt te dien aanzien als volgt.
Blijkens het door M.J.C. Holleman, brigadier van politie, opgemaakte proces-verbaal gaven de door hem uitgevoerde testen op de aangetroffen pakjes met een bruine substantie, te weten met een Reagens 8 Duquenois-reagens, een positief resultaat te zien, hetgeen volgens hem wil zeggen dat de grijsblauwe naar violetblauwe verkleuring erop duidde dat er THC, zijnde het actieve bestanddeel van hennep, hashish en/of marihuana aanwezig was. De brigadier concludeert dat na het uitvoeren van voormelde test daar waar gesproken wordt over een bruine substantie, gesteld kan worden dat er zonder meer sprake is van hennep als bedoeld in Lijst II onderdeel B van de Opiumwet.
De rechtbank neemt deze conclusie van Holleman over en maakt deze tot de hare. De rechtbank acht nader onderzoek naar de aangetroffen pakjes dan ook niet noodzakelijk.
Vervolgens stelt de raadsman dat ook het aantal monsters dat onderzocht is volstrekt niet representatief moet worden geacht voor de gehele partij van 1862 kilogram die in circa 1200 pakketten waren verpakt. In geval niet vast komt te staan dat de aangetroffen goederen THC bevatten, dient cliënt van alle feiten te worden vrijgesproken vanwege gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
De rechtbank verwerpt dit verweer. In geval van het aantreffen van een zeer grote partij op hasj gelijkende voorwerpen, zijnde een groot aantal pakjes, welke in cellofaan gewikkelde geperste plakken met een bruine substantie bevatten, welke in uiterlijk en geur op hasj gelijken, kan naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid worden volstaan met het steekproefsgewijs testen van delen daarvan.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij
- aangepaste - dagvaarding onder 1, 2 primair, 3 primair, en 4 primair vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen.
Verdachte heeft gedurende langere tijd actief deelgenomen aan een organisatie, die zich op grote schaal bezighield met de import van en handel in hasj. Zo werden er vele transporten georganiseerd waarbij grote hoeveelheden softdrugs, verborgen tussen dekladingen kurk en groente, vanuit Marokko naar Nederland werden vervoerd. De softdrugs werden vervolgens opgeslagen in de door de organisatie gehuurde loodsen alwaar zij vervolgens werden verkocht en afgeleverd aan de afnemers. Verdachte vervulde daarbij een logistieke rol door zijn bedrijfsnamen, locaties en auto's ten dienste van de criminele organisatie te stellen. Verdachte werd hiervoor ruim beloond.
De rechtbank rekent het verdachte ernstig aan dat hij aldus een aandeel heeft gehad in de import en verspreiding van verdovende middelen over Nederland en daarbij geen oog heeft gehad voor de risico's voor de volksgezondheid en de schade voor de samenleving die uit het gebruik van dergelijke middelen kan voortvloeien. Door aldus te handelen heeft verdachte bijgedragen aan een criminele activiteit die ook direct en indirect oorzaak is van vele andere vormen van criminaliteit en overlast. Door hier aan mee te werken, heeft verdachte zijn eigen belang, groot financieel gewin, voorop gesteld en heeft hij op geen enkele wijze rekening gehouden met de kwalijke gevolgen die verspreiding en handel van deze drugs met zich brengen, hetgeen de rechtbank verdachte ernstig aanrekent.
De rechtbank heeft kennis genomen van het rapport van dr B.A. Blansjaar, psychiater te Leiden, d.d. 18 mei 2003, inhoudende dat niet is gebleken dat verdachte ten tijde van de hem telastgelegde feiten leed aan een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens.
Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met een op naam van verdachte staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Uit die veroordeling heeft hij kennelijk geen lering getrokken.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank een gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend en geboden.
Inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank zal het blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp genummerd 1 onttrekken aan het verkeer, zijnde dit voorwerp voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien met betrekking tot dit voorwerp de bewezenverklaarde feiten zijn begaan of voorbereid.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 36b, 36c, 47, 57 en 140 van het Wetboek van Strafrecht;
- 3 (oud) en 11 van de Opiumwet, en de daarbij behorende Lijst II.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij
- aangepaste - dagvaarding onder 1, 2 primair, 3 primair, en 4 primair telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
feit 1:
Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
feit 2 primair:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, eerste lid, onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 3 primair:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid, onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 4 primair:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid, onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op : 5 november 2002,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 8 november 2002,
verklaart onttrokken aan het verkeer het blijkens de aan dit vonnis gehechte Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp, genummerd 1, te weten 2.00 STK hashish;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Timmermans, voorzitter,
Joele en Schaffels, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs Van der Kleijn en Verburgt griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 oktober 2003.
mr Timmermans is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.