ECLI:NL:RBSGR:2003:AM2616

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/40508
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid Nederland voor asielaanvraag van gezinslid met verblijfsvergunning

In deze zaak heeft eiser, een Afghaanse nationaliteit, een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op 3 juli 2002. De aanvraag werd op 26 juni 2003 door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie afgewezen, met het argument dat Oostenrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. G. Tuenter. De rechtbank heeft de zaak op 19 september 2003 behandeld.

De rechtbank oordeelt dat het beleid zoals neergelegd in artikel 3, vierde lid, van de Overeenkomst van Dublin (OvD) van toepassing is op de situatie van eiser, omdat zijn vrouw en kinderen in Nederland verblijfsvergunningen asiel voor onbepaalde tijd hebben. De rechtbank stelt vast dat het gezinslid van eiser, dat voorafgaand aan de verlening van de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd asiel in het bezit was van een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, b, c of d van de Vreemdelingenwet 2000, recht heeft op behandeling van de asielaanvraag in Nederland.

De rechtbank vernietigt de beschikking van 26 juni 2003 en verklaart het beroep gegrond. De rechtbank draagt de verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak opnieuw te beslissen op de aanvraag van eiser. Tevens wordt de verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 966. De uitspraak is openbaar gedaan op 26 september 2003 door mr. G. Eelsing, met mr. M.C. Korevaar als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
sector vreemdelingenrecht
regnr.: Awb 03/40508
UITSPRAAK
inzake: A,
geboren op [...] 1965,
van Afghaanse nationaliteit,
IND dossiernummer 0207.03.8066,
gemachtigde: mr. G. Tuenter, advocaat te Apeldoorn,
eiser;
tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. drs. A.T. Roose, ambtenaar ten departemente,
verweerder.
1 Procesverloop
1.1 Op 3 juli 2002 heeft eiser een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij beschikking van 26 juni 2003 heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
1.2 Bij brief van 24 juli 2003 heeft eiser beroep ingesteld tegen deze beschikking. Het beroep is ter zitting van 19 september 2003 behandeld. Eiser is daarbij verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2 Toetsingskader
2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikking toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
De rechtbank zal daarom bij de beoordeling van het beroep toepassing geven aan artikel 83 Vw 2000 en rekening houden met feiten en omstandigheden die na het nemen van de bestreden beschikking zijn opgekomen, tenzij de goede procesorde zich daartegen verzet of de afdoening van de zaak daardoor ontoelaatbaar wordt vertraagd.
3 Overwegingen
3.1 Een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 wordt afgewezen indien een ander land partij bij het Vluchtelingenverdrag ingevolge een verdrag of een dit land en Nederland bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag (artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000).
3.2 Onbetwist is dat eiser Nederland is binnengereisd via Oostenrijk. Oostenrijk heeft de door verweerder gelegde claim op grond van artikel 8 Overeenkomst van Dublin (OvD) geaccepteerd. Oostenrijk is daarom in beginsel verantwoordelijk voor de behandeling van het asielverzoek.
3.3 Eiser heeft aangevoerd dat Nederland ook zijn asielaanvraag moet behandelen omdat zijn echtgenote en kinderen hier te lande in het bezit zijn van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Er wordt voldaan aan het bepaalde in paragraaf C1/2.2.3.5 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc2000), nu zij in het bezit zijn gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en in het beleid niet de beperking is opgenomen dat deze vergunning niet nadien mag zijn omgezet in een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd.
3.4 In de bestreden beschikking heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het beleid zoals opgenomen in Vc2000, C1/2.2.3.5 alleen van toepassing is wanneer het desbetreffende gezinslid in het bezit is gesteld van een asielvergunning voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder b tot en met d, Vw2000. Nu de echtgenote en kinderen van eiser inmiddels in het bezit zijn gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd kan een beroep op bovengenoemd beleid niet slagen.
De echtgenote van eiser is Nederland op 25 augustus 1998 binnengereisd, terwijl eiser pas op 26 juni 2002 is binnengekomen.
Het staat eiser voorts vrij een aanvraag voor een vergunning voor bepaalde tijd regulier in te dienen.
3.5 De rechtbank oordeelt als volgt.
Artikel 4 OvD bepaalt dat wanneer een gezinslid van de asielzoeker als vluchteling is toegelaten in de zin van het Verdrag van Genève, zoals gewijzigd bij het Protocol van New York, in een Lid-Staat is erkend en legaal in deze Lid-Staat verblijft, is deze Staat verantwoordelijk voor de behandeling van het asielverzoek, mits de betrokkenen zulks wensen. Het betrokken gezinslid mag slechts zijn de echtgenoot van de asielzoeker, diens ongehuwde kind beneden de 18 jaar, of, indien de asielzoeker zelf een ongehuwd kind beneden de 18 jaar is, diens vader of moeder.
Op grond van het bepaalde in paragraaf C1/2.2.3.5 Vc2000 trekt Nederland, in aanvulling op de verplichting voortvloeiend uit artikel 4 OvD, onder bepaalde voorwaarden de behandeling van de asielaanvraag tevens (onverplicht) aan zich indien de asielzoeker een gezinslid is van een vreemdeling die een asielvergunning voor bepaalde tijd heeft gekregen op grond van artikel 29, eerste lid, onder b tot en met d, Vw2000. Nederland maakt in dergelijke gevallen gebruik van de discretionaire bevoegdheid van Lidstaten om de behandeling van een asielverzoek onverplicht aan zich te trekken, als neergelegd in artikel 3, vierde lid, OvD.
De rechtbank is van oordeel dat dit beleid zo dient te worden uitgelegd dat het van toepassing is op gevallen als het onderhavige, waarin het gezinslid direct voorafgaand aan de verlening van de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd asiel in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, b, c of d, Vw2000 en derhalve op enig moment een dergelijke vergunning voor bepaalde tijd heeft gekregen. Uit de bewoordingen van het beleid blijkt immers niet dat de op enig moment verkregen verblijfsvergunning asiel na ommekomst van de geldigheidsduur van de vergunning voor bepaalde tijd niet mag zijn verleend voor onbepaalde tijd. Een andere uitleg van dit beleid zou bovendien niet stroken met het bepaalde in artikel 4 OvD, nu in deze bepaling geen beperking is opgenomen met betrekking tot de duur van het toegestane verblijf als vluchteling. Nu verweerder in het beleid een gelijkstelling heeft beoogd van de gronden voor verlening van een verblijfsvergunning asiel, brengt dit naar het oordeel van de rechtbank met zich mee dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek, ook indien het gezinslid inmiddels een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33 Vw2000 bezit. De rechtbank acht ten slotte van belang dat verweerder, met de verlening van de vergunning asiel voor onbepaalde tijd, van oordeel is geweest dat op dat moment de rechtsgrond voor verlening van de vergunning voor bepaalde tijd zich nog steeds voordeed, omdat de aanvraag om verlening van de vergunning voor onbepaalde tijd anders zou zijn afgewezen op grond van artikel 34 Vw2000.
3.6 Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond en wordt de bestreden beschikking vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 Algemene wet bestuursrecht.
3.6 Er bestaat aanleiding voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
4 BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beschikking van 26 juni 2003;
- draagt verweerder op met inachtneming van deze uitspraak opnieuw te beslissen op de aanvraag;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de door eiser gemaakte proceskosten ad € 966 onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Eelsing en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.C. Korevaar als griffier op 26 september 2003.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: 29 september 2003