ECLI:NL:RBSGR:2003:AM2616
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verantwoordelijkheid Nederland voor asielaanvraag van gezinslid met verblijfsvergunning
In deze zaak heeft eiser, een Afghaanse nationaliteit, een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op 3 juli 2002. De aanvraag werd op 26 juni 2003 door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie afgewezen, met het argument dat Oostenrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. G. Tuenter. De rechtbank heeft de zaak op 19 september 2003 behandeld.
De rechtbank oordeelt dat het beleid zoals neergelegd in artikel 3, vierde lid, van de Overeenkomst van Dublin (OvD) van toepassing is op de situatie van eiser, omdat zijn vrouw en kinderen in Nederland verblijfsvergunningen asiel voor onbepaalde tijd hebben. De rechtbank stelt vast dat het gezinslid van eiser, dat voorafgaand aan de verlening van de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd asiel in het bezit was van een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, b, c of d van de Vreemdelingenwet 2000, recht heeft op behandeling van de asielaanvraag in Nederland.
De rechtbank vernietigt de beschikking van 26 juni 2003 en verklaart het beroep gegrond. De rechtbank draagt de verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak opnieuw te beslissen op de aanvraag van eiser. Tevens wordt de verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 966. De uitspraak is openbaar gedaan op 26 september 2003 door mr. G. Eelsing, met mr. M.C. Korevaar als griffier.