RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummers 09/754009-03 en 09/004020-03 (t.t.z. gev.)
rolnummers 0008; 0007
's-Gravenhage, 13 oktober 2003.
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Uganda),
wonende te [adres].
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 9 juli 2003 en 29 september 2003.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr Schadd, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr De Vries heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding met parketnummer 09/754009-03 (dagvaarding I) en het bij dagvaarding met parketnummer 09/004020-03 onder 1 en 2 (dagvaarding II) telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat het blijkens de Lijsten van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen - hierna te noemen Beslaglijsten, waarvan de fotokopieën, gemerkt C1 en C2, aan dit vonnis is gehecht - onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen zullen worden onttrokken aan het verkeer.
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaardingen, gemerkt A1 en A2.
Beroep op nietigheid van de dagvaarding.
De raadsman van verdachte heeft een beroep gedaan op de nietigheid van dagvaarding I. De raadsman stelt dat het daarop vermelde feit niet voldoende feitelijk is omschreven, zodat het voor de verdediging niet duidelijk is waarop het verwijt dat verdachte wordt gemaakt ,ziet.
De rechtbank verwerpt dit verweer. De rechtbank is van oordeel dat nu onder het telastgelegde wordt verwezen naar het zaaksdossier Z04 "SAM" de dagvaarding voldoende feitelijk en duidelijk is. Voorts hebben de raadsman en verdachte er op de terechtzittingen geen blijk van gegeven niet te weten tegen welke verweten gedragingen verdachte zich diende te verdedigen. De dagvaarding voldoet derhalve aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering en is derhalve naar het oordeel van de rechtbank geldig.
Beroep op niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie ten aanzien van dagvaarding II.
Door de raadsman is voorts betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard ten aanzien van het op dagvaarding I telastgelegde, nu het daarin vervatte verwijt aan verdachte het hem in dagvaarding II onder 1 en 2 telastgelegde omvat.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Het bij dagvaarding II telastgelegde heeft betrekking op levering van 14 kilo verdovende middelen aan [betrokkene] op 5 maart 2002 te Arnhem en het opzettelijk aanwezig hebben van 7 kilo hasj op dezelfde datum. Dagvaarding I heeft betrekking op leveringen in de periode van 1 januari 2001 tot en met 20 oktober 2002 van in totaal 2133 kilo hasj. Derhalve is naar het oordeel van de rechtbank van overlapping geen sprake.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding I en bij dagvaarding II onder 1 en 2 vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastleggingen, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B1 en B2.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen.
Verdachte heeft gedurende een langere periode grote hoeveelheden softdrugs verhandeld. Door aldus te handelen heeft verdachte uitsluitend oog gehad voor zijn eigen financiële gewin en is hij daarbij volstrekt voorbij gegaan aan het feit dat soft drugs niet alleen een bedreiging kunnen vormen voor de volksgezondheid, maar ook direct en indirect oorzaak zijn van vele vormen van criminaliteit.
De rechtbank rekent het verdachte daarbij aan dat hij vrijwel direct na zijn vrijlating door de politie te Arnhem in maart 2002 zijn drugshandel heeft voortgezet.
Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte blijkens een op zijn naam staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank zal een deel van de overwogen gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen als stok achter de deur, teneinde verdachte ervan te weerhouden zich wederom schuldig te maken aan strafbare feiten.
Inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank zal de blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 1 tot en met 4 (dagvaarding I) en de voorwerpen genummerd 3a tot en met 3f en 4, 5 en 6 (dagvaarding II) onttrekken aan het verkeer, zijnde deze voorwerpen voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen de bewezenverklaarde feiten zijn begaan en/of deze aan de dader of verdachte toebehorende voorwerpen bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit, dan wel het feit waarvan hij wordt verdacht, zijn aangetroffen, terwijl deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke misdrijven en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en met het algemeen belang.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 3 (oud) en 11 van de Opiumwet, en de daarbij behorende Lijst II.
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding I en de bij dagvaarding II onder 1 en 2 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 6 maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op : 21 januari 2003,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 24 januari 2003,
welke voorlopige hechtenis werd geschorst met ingang van :10 juli 2003,
heft op de schorsing voorlopige hechtenis;
in verzekering gesteld op : 6 maart 2002
in vrijheid gesteld op : 12 maart 2002
verklaart onttrokken aan het verkeer de blijkens de aan dit vonnis gehechte Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 1 tot en met 4 (dagvaarding I) en 3a tot en met 3f, 4, 5, en 6 (dagvaarding II);
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Timmermans, voorzitter,
Joele en Schaffels, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs Van der Kleijn, Verburgt griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 oktober 2003.
mr Timmermans is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.