Rechtbank 's-Gravenhage
nevenvestigingsplaats Haarlem
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
U I T S P R A A K
ex artikel 96 en 106 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 03 / 44105 VRONTN F
inzake: A, geboren op [...] 1979, van Somalische nationaliteit, verblijvende in het Grenshospitium (locatie Tafelbergweg) te Amsterdam, hierna te noemen: de vreemdeling,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder.
Zitting: 1 september 2003.
De vreemdeling is vertegenwoordigd door mr. P.J. Schüller, advocaat te Amsterdam.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde, mr. Y. Ong, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), gevestigd te 's-Gravenhage.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Op 9 mei 2003 is de vreemdeling ex artikel 3 Vw op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van de vreemdeling is op diezelfde dag de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, Vw toegepast.
1.2 Laatstelijk bij uitspraak van 16 juli 2003 met kenmerk AWB 03/34989 VRONTN F heeft deze rechtbank en nevenvestigingsplaats een eerder beroep tegen de maatregel ex artikel 6 Vw ongegrond verklaard.
1.3 Bij kennisgeving ex artikel 96 Vw van 13 augustus 2003, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op diezelfde dag, heeft verweerder de rechtbank in kennis gesteld van het voortduren van de vrijheidsontneming zonder dat de vreemdeling beroep tegen de maatregel heeft ingesteld. De vreemdeling het beroep aangevuld met een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
2.1 In dit geding staat ter beoordeling of voortduring van de jegens de vreemdeling op grond van artikel 6 Vw ten uitvoer gelegde vrijheidsontnemende maatregel na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is.
2.2 Namens de vreemdeling is, onder verwijzing naar jurisprudentie, het volgende aangevoerd.
Verweerder handelt onzorgvuldig door een voortgangsrapportage te overleggen die summier is. Uit de voortgangsrapportage blijkt immers niet wat de reden is geweest voor het niet doorgaan van het vertrek van de vreemdeling op 27 juli 2003, noch of er daadwerkelijk een vlucht was geboekt. Aan onvolledige inlichtingen dient de rechtbank consequenties te verbinden.
Verweerder heeft onvoldoende voortvarend gehandeld. Er zijn inmiddels vijf weken verstreken sinds 27 juli 2003. Verweerder heeft sindsdien geen externe handelingen verricht. Het gebrek aan voortvarend handelen dient te leiden tot opheffing van de maatregel.
Onduidelijk is hoe lang de afwezigheid van de Immigration Liason Officer (ILO) in Dubai zal duren. Nu de ILO een IND-ambtenaar is dient de afwezigheid van deze ambtenaar en de daarmee gepaard gaande vertraging in het vertrek van de vreemdeling voor rekening van verweerder te komen. Ook om deze reden bepleit de gemachtigde de opheffing van de maatregel.
Tevens is de gemachtigde van mening dat het bij uitzetting van de vreemdeling naar Puntland niet is uitgesloten dat hij onderworpen zal worden aan strafrechtelijke vervolging. Niet uit te sluiten valt dat uitzetting naar Puntland zal leiden tot een behandeling in strijd met art. 3 EVRM. De gemachtigde verwijst naar twee documenten inzake zijn cliënt B.
De Internationale Organisatie voor Migratie (het IOM) bemiddelt slechts bij Somaliërs die in het bezit zijn van documenten. Daar de vreemdeling geen documenten heeft en daaraan ook niet kan komen, is het onredelijk onverkort vast te houden aan de wettelijke vertrekplicht.
Verzocht wordt om toekenning van schadevergoeding voor de periode dat de vrijheidsontnemende maatregel onrechtmatig wordt geacht.
De rechtbank oordeelt als volgt.
2.3 Ter zitting is door verweerder verwezen naar de eerder door verweerder gegeven antwoorden op door deze rechtbank en nevenvestigingsplaats gestelde vragen. Deze antwoorden zijn betrokken bij de hiernavolgende uitspraken van deze rechtbank en nevenvestigingsplaats.
2.4 In de uitspraak van deze rechtbank en nevenvestigingsplaats van 21 maart 2003, AWB 03/10227 (eveneens een artikel 6 zaak) wordt overwogen, dat uit de door verweerder gegeven antwoorden d.d. 25 februari 2003 en d.d. 11 maart 2003 op de door de rechtbank gestelde vragen blijkt, dat op 6 november 2002 een Memorandum of Understanding is gesloten met de Dubai Naturalization and Residency Department. Op basis hiervan is het voor uitgeprocedeerde Somalische vreemdelingen, die niet zelfstandig aan reisdocumenten kunnen komen en die hebben aangegeven vrijwillig te willen terugkeren naar hun land van herkomst, mogelijk om via de luchthaven van Dubai met behulp van een door de Nederlandse overheid verstrekt EU-laissez-passer, Somalië in te reizen. Dit EU-laissez-passer wordt verstrekt aan Somaliërs van wie vast staat dat zij niet zelf aan Somalische documenten kunnen komen.
2.5 In de uitspraak van deze rechtbank en nevenvestigingsplaats van 4 juli 2003, AWB 03/10227 (een artikel 6 zaak betreffende), wordt op basis van antwoorden van verweerder naar aanleiding van schriftelijk door de rechtbank gestelde vragen overwogen dat Somalische vreemdelingen, die niet zelfstandig aan reisdocumenten kunnen komen en die hebben aangegeven vrijwillig te willen terugkeren naar hun land van herkomst, met behulp van een door de Nederlandse overheid verstrekt EU-document via de luchthaven van Dubai naar Somalië kunnen reizen. In deze uitspraak wordt overwogen dat niet in geschil is dat tot nu toe geen enkele vreemdeling vrijwillig met behulp van een EU-document via dit Dubai-traject is teruggekeerd. De rechtbank heeft dan ook vastgesteld dat de mogelijkheid om vrijwillig via Dubai terug te keren louter theoretisch is. Verweerder heeft vervolgens aangegeven dat via hetzelfde traject gedwongen terugkeer mogelijk is, aangezien over enkele weken terugkeer op deze wijze zal worden hervat. Ten slotte is er ook de mogelijkheid van gedwongen terugkeer van de vreemdeling naar Somalië via het Nairobi-traject. Volgens verweerder zijn er in 2003, nadat de gedwongen uitzettingen via het Dubai-traject wegens de oorlog in Irak waren stopgezet, dertien vreemdelingen via Nairobi naar Somalië teruggekeerd. Voor de rechtbank is er op dat moment onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat deze informatie niet juist is. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat verweerder tegen die achtergrond alles in het werk zal stellen om de vreemdeling te begeleiden om via het Nairobi-traject, of mogelijk via het weer te hervatten Dubai-traject, te vertrekken.
2.6 In de uitspraak van deze rechtbank en nevenvestigingsplaats van 16 juli 2003, AWB 03/34989, in een eerder beroep van deze vreemdeling, wordt mede op basis van antwoorden van verweerder naar aanleiding van door de rechtbank gestelde vragen, overwogen dat gedwongen uitzetting van Somalische vreemdelingen naar Somalië plaatsvindt via Dubai of Nairobi. Verwezen wordt naar de informatie die verweerder heeft gegeven in de onder 2.5 genoemde zaak. Verder heeft verweerder ter zitting toegelicht dat vanwege de Irak-crisis het Dubai-traject enige tijd buiten gebruik is geweest maar dat deze route thans weer wordt opgestart. Daarbij heeft verweerder desgevraagd aangegeven dat voor uitzettingen via het Nairobi-traject vooralsnog prioriteit wordt gegeven aan de groep ongewenstverklaarde Somalische vreemdelingen en Somalische vreemdelingen met criminele antecedenten.
2.7 Uit de voortgangsgegevens en de uitspraak in het vorige beroep van deze vreemdeling blijkt het volgende. De ILO in Dubai is op 4 juni 2003 benaderd door de IND Unit Facilitering Terugkeer (UFT) om het Dubai-traject weer op te starten. Op 11 juni en 18 juni 2003 was er nog geen bericht van de ILO in Dubai. Op 30 juni 2003 wordt desalniettemin aan de Kmar verzocht een vlucht naar Dubai te boeken. De voorlopige vluchtdatum is 27 juli 2003. Op 26 juli 2003 is de vlucht van 27 juli 2003 geannuleerd in verband met logistieke problemen. Op 30 juli 2003 zijn de vertrekmogelijkheden voor de vreemdeling besproken. De ILO in Dubai blijkt tijdelijk afwezig, waardoor het niet mogelijk is een definitieve vertrekdatum vast te stellen. Op 10 augustus 2003 is de vreemdeling verzocht medewerking te verlenen aan zijn vertrek en is onder voorbehoud een vlucht geboekt via Dubai naar het Noorden van Somalië. Op 13 augustus 2003 heeft de vreemdeling laten weten dat het te gevaarlijk voor hem is terug te keren naar Somalië en dat hij niet over zijn geboorteakte kan beschikken.
Uit deze voortgangsrapportage blijkt derhalve dat voor uitzettingen via het Dubai-traject de aanwezigheid van een zogenaamde ILO is vereist. Zonder deze ILO lijkt het niet mogelijk een definitieve vertrekdatum vast te stellen. Verweerder heeft ter zitting medegedeeld dat de op 10 augustus 2003 geboekte vlucht onder voorbehoud, waarvan in de voortgangsrapportage sprake is, is gepland op 17 september 2003. Verwacht wordt dat de ILO op 13 september 2003 weer aanwezig is. Dan is een definitieve boeking mogelijk. Verweerder is het antwoord schuldig gebleven op de door de rechtbank ter zitting gestelde vraag waarom met de onder verweerder ressorterende IND-ambtenaar in Dubai zo moeilijk in contact kan worden gekomen en waarom verweerder niet op de hoogte is van diens afwezigheid aldaar.
Verweerder heeft desgevraagd ter zitting medegedeeld dat het Nairobi-traject niet wordt gevolgd wanneer het vreemdelingen betreft aan wie op grond van artikel 6 Vw een vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd. Deze route is ook in het onderhavige geval geen optie. Tenslotte heeft verweerder gewezen op de mogelijkheid van vrijwillige terugkeer van de vreemdeling via het IOM.
2.8 Op basis van de hiervoor beschreven gang van zaken concludeert de rechtbank dat verweerder de rechtbank niet steeds volledig informeert over de terugkeermogelijkheden naar Somalië.
Aanvankelijk was het Dubai-traject bestemd voor vreemdelingen die vrijwillig wilden terugkeren naar Somalië (uitspraak 21 maart 2003). In de uitspraak van 4 juli 2003 wordt overwogen dat vrijwillige terugkeer via het Dubai-traject louter theoretisch is, maar dat ook gedwongen terugkeer via dit traject mogelijk is.
In de antwoorden op de vragen ten behoeve van de uitspraak van 4 juli 2003 voert verweerder het Nairobi-traject als tweede traject van verwijderingsmogelijkheid op, zonder daarbij te vermelden dat voor het volgen van deze route prioriteit wordt gegeven aan vreemdelingen met criminele antecedenten. Uit de uitspraak van 4 juli 2003 blijkt dat de mogelijkheid van verwijdering via dit Nairobi-traject in de belangenafweging een rol heeft gespeeld. Dat voor het volgen van het Nairobi-traject prioriteit wordt gegeven aan vreemdelingen met criminele antecedenten wordt door verweerder eerst medegedeeld in het antwoord op de vragen van de rechtbank ten behoeve van de uitspraak van 16 juli 2003. Ook in deze uitspraak speelt de mogelijkheid de vreemdeling via Nairobi uit te zetten een rol in de belangenafweging, nu verweerder dat niet heeft uitgesloten. Thans heeft verweerder ter zitting medegedeeld dat verwijdering via Nairobi in de onderhavige zaak geen optie is.
Voorts is in het antwoord van verweerder van 18 juni 2003, resulterende in eerdergenoemde uitspraak van de rechtbank van 4 juli 2003, sprake van hervatting van het Dubai-traject binnen enkele weken en gaat de rechtbank er in de uitspraak van 16 juli 2003 op basis van de voortgangsrapportage vanuit dat het Dubai-traject kennelijk weer is opgestart. Thans blijkt dat uitzettingen via het Dubai-traject niet kunnen worden hervat totdat de ILO weer ter plaatse aanwezig is. Zonder de ILO blijkt geen definitieve vluchtdatum te kunnen worden geboekt. In de voortgangsrapportage in de onderhavige zaak wordt het niet doorgaan van de vlucht op 27 juli 2003 geweten aan logistieke problemen. Ter zitting heeft verweerder uitgelegd dat hiermee wordt bedoeld dat er geen ticket beschikbaar was. Het is de rechtbank niet duidelijk geworden of het niet doorgaan van dit vertrek ook iets te maken had met de afwezigheid van de ILO in Dubai. Ter zitting is voorts medegedeeld dat de ILO op 13 september 2003 wordt terug verwacht en dat uit dien hoofde voor de vreemdeling een vlucht onder voorbehoud is geboekt op 17 september 2003. Of deze vlucht daadwerkelijk doorgang kan vinden is afhankelijk van (de aanwezigheid van) de ILO.
2.9 Nu het Dubai-traject sinds het uitbreken van de Irak-oorlog niet wordt gevolgd en -ook na de recente informatie over de verwachte terugkeer van de ILO- onduidelijk blijft of en wanneer dit traject wordt opgestart, het Nairobi-traject voor de vreemdeling geen optie is en vrijwillige terugkeer via Dubai theoretisch is blijkens de uitspraak van de rechtbank van 4 juli 2003, gaat de rechtbank er thans vanuit dat de vreemdeling niet binnen afzienbare tijd aan zijn vertrekplicht kan voldoen. Het belang van de vreemdeling bij opheffing van de maatregel dient te prevaleren boven het belang van verweerder bij daadwerkelijke handhaving van de toegangsweigering
2.10 Nu het beroep op grond van vorenstaande gegrond zal worden verklaard, behoeven de overige grieven geen bespreking meer. De rechtbank zal de opheffing van de maatregel bevelen met ingang van de datum van verzending van deze uitspraak.
2.11 De rechtbank ziet geen aanleiding de maatregel onrechtmatig te achten op een eerdere datum dan de datum waarop de opheffing zal worden bevolen. Er is derhalve geen aanleiding de vreemdeling schadevergoeding toe te kennen.
3.1 verklaart het beroep gegrond en beveelt de opheffing van de maatregel met ingang van de dag van verzending van deze uitspraak;
3.2 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en in het openbaar uitgesproken op 8 september 2003, in tegenwoordigheid van mr. A.A. van der Meijden als griffier.
Afschrift verzonden op: 8 september 2003
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.