ECLI:NL:RBSGR:2003:AL8292

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 augustus 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/57150
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de meldplicht en asielaanvraag van een Somalische vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 22 augustus 2003 uitspraak gedaan in een asielzaak van eiseres, een Somalische vrouw van de Tunni-bevolkingsgroep. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op basis van artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De rechtbank oordeelde dat het niet voldoen aan de meldplicht, zoals vastgelegd in de Vw 2000 en het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), op zich niet voldoende is om te concluderen dat eiseres geen prijs meer stelt op toelating in Nederland. De rechtbank benadrukte dat het bestreden besluit van de verweerder, de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, betrekking had op de verlening van een status aan eiseres, en dat haar belang bij dit besluit in beginsel altijd aanwezig is, tenzij zij uitdrukkelijk aangeeft dat zij geen prijs meer stelt op een rechterlijk oordeel.

De rechtbank oordeelde verder dat de verweerder onvoldoende had gemotiveerd dat eiseres niet in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning asiel. Eiseres had tijdens het nader gehoor verklaard dat zij in de periode van 1994 tot 2001 constant was mishandeld en beroofd door leden van rivaliserende clans in Somalië. De rechtbank concludeerde dat de verweerder niet had aangetoond dat er een vlucht- of vestigingsalternatief voor eiseres bestond, en dat de situatie in haar land van herkomst niet veilig was. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de verweerder op om opnieuw te beslissen met inachtneming van de uitspraak.

De rechtbank oordeelde ook dat eiseres recht had op vergoeding van de proceskosten, vastgesteld op € 322,00. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van asielaanvragen, vooral in het licht van de persoonlijke omstandigheden van de aanvrager en de situatie in het land van herkomst.

Uitspraak

Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 02/57150 BEPTDN
inzake: A, geboren op [...] 1983, van Somalische nationaliteit, zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande, eiseres,
gemachtigde: mr. S.D. Lugt, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. B.M.H.C. de Croon, advocaat te ’s-Gravenhage.
I. PROCESVERLOOP
1. Op 24 december 2001 heeft eiseres een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000. Op 15 mei 2002 heeft verweerder aan eiseres schriftelijk mededeling gedaan van het voornemen de aanvraag af te wijzen. Bij brief van 12 juni 2002 heeft eiseres haar zienswijze op dit voornemen naar voren gebracht. Bij besluit van 1 juli 2002 heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
2. Bij beroepschrift van 24 juli 2002 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Op 17 oktober 2002 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. Bij verweerschrift van 18 juli 2003 heeft verweerder geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 augustus 2003. Eiseres noch haar gemachtigde is aldaar verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
II . ASIELRELAAS
Eiseres is afkomstig uit Mogadishu, Somalië. Eiseres behoort tot de Tunni-bevolkingsgroep, subgroep Goyal. In de periode 1994 tot en met 2001 heeft eiseres constant blootgestaan aan mishandelingen en berovingen door leden van de Habar Gedir- en de Abgal-subtstam. Dit vond drie à vier keer per week plaats. Voorts is het huis waarin eiseres woonde in 1994 getroffen door een granaat. Eiseres is in 1996 geraakt door een kogel. De oudste broer van eiseres is eind 1997 verlamd geraakt als gevolg van mishandelingen. Een oom van eiseres is vermoord op 27 augustus 2001 toen hij in het huis van de familie van eiseres verbleef. Op 2 oktober 2001 is eiseres per vliegtuig uit Somalië vertrokken. Op 23 december 2001 is eiseres per vliegtuig in Nederland aangekomen.
III. STANDPUNTEN PARTIJEN
1. Eiseres legt aan het beroep ten grondslag dat zij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000. Eiseres behoort tot een minderheidsgroep en heeft vrijwel dagelijks te maken gehad met mishandelingen en berovingen door leden van de Habar Gedir en de Abgal. Eiseres heeft geen vlucht- dan wel vestigingsalternatief nu zij afkomstig is uit Mogadishu, niet zijnde een veilig gebied. Voorts komt eiseres in aanmerking voor een vergunning op grond van klemmende redenen van humanitaire aard. Eveneens komt eiseres in aanmerking voor categoriale bescherming. Ten slotte had verweerder eiseres dienen te horen.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit als volgt gemotiveerd. De gebeurtenissen die eiseres en haar familie hebben meegemaakt moeten worden bezien tegen de achtergrond van de algemene onstabiele situatie in het land van herkomst. Dit kan niet worden gezien als op de persoon gerichte vervolging door de autoriteiten of derden. Hierbij acht verweerder van belang dat eiseres zich aan moeilijkheden kan ontrekken door zich te vestigen in het relatief veilige deel van Somalië. Dit blijkt uit het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken inzake Somalië van 21 juni 2001. Voorts kan eiseres geen geslaagd beroep doen op artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000. Tot slot valt eiseres niet onder een categoriaal beschermingsbeleid. Verweerder verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) van 14 januari 2002 (200105382/1).
3. Verweerder heeft bij verweerschrift gesteld dat in redelijkheid kan worden aangenomen dat eiseres er kennelijk geen prijs meer op stelt in Nederland te worden toegelaten, zij derhalve geen rechtens te beschermen belang meer heeft bij de beoordeling van het bestreden besluit en het beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
IV. OVERWEGINGEN
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
2. Eiseres heeft zich, blijkens het zogenaamde model M100, sedert 16 juli 2002 onttrokken aan toezicht en is door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers afgemeld. Het bestreden besluit is gedateerd 1 juli 2002. Dat betekent dat het gestelde in artikel 55, eerste lid, van de Vw 2000 niet van toepassing is. Ingevolge dat artikel dient een vreemdeling zich, in verband met het onderzoek naar de inwilligbaarheid van de aanvraag om een verblijfsvergunning, beschikbaar te houden op een door de minister aangewezen plaats. Gevraagd naar een onderbouwing van het standpunt van verweerder heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting gewezen op het gestelde in artikel 54, eerste lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 juncto artikel 4.51, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000.
3. Ingevolge artikel 54, eerste lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 kan bij algemene maatregel van bestuur ten aanzien van vreemdelingen worden voorzien in een verplichting tot periodieke aanmelding.
In artikel 4.51, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vb 2000 is bepaald dat de vreemdeling die rechtmatig verblijft als bedoeld in artikel 8, onder f, g of h, van de Vw 2000, verplicht is tot periodieke aanmelding bij de korpschef van het regionale politiekorps waarin de gemeente van verblijf is gelegen.
In het tweede lid van artikel 4.51 van het Vb 2000 is bepaald dat de vreemdeling, bedoeld in het eerste lid, zich wekelijks meldt, tenzij Onze Minister een andere termijn stelt, dan wel ontheffing verleent.
4. De rechtbank is van oordeel dat het niet meer voldoen aan de meldplicht als bedoeld in artikel 54, eerste lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 juncto artikel 4.51, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vb 2000 op zich niet voldoende is voor de conclusie dat eiseres er geen prijs meer op stelt in Nederland te worden toegelaten. In de Vw 2000 noch in het Vb 2000 is het voldoen aan deze meldplicht geformuleerd als voorwaarde voor een ontvankelijk beroep. Van belang is dat het bestreden besluit ziet op de beslissing omtrent de verlening van een status aan de persoon van eiseres. Daaruit volgt dat haar belang in beginsel steeds rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken is. Dit is naar het oordeel van de rechtbank slechts anders indien eiseres zelf uitdrukkelijk aangeeft dat zij geen prijs (meer) stelt op (een rechterlijk oordeel over) een beslissing van verweerder dan wel indien anderszins onmiskenbaar blijkt dat van zo’n situatie sprake is. Uit de door verweerder gebruikte bewoordingen als „in redelijkheid“ en „kennelijk“ volgt dat ook verweerder van oordeel is dat er geen sprake is van onmiskenbaarheid als voornoemd.
5. Ook de omstandigheid dat de gemachtigde van eiseres geen contact meer heeft met eiseres en het gegeven dat eiseres niet ter zitting is verschenen, leiden niet tot het oordeel dat daaruit onmiskenbaar blijkt dat geen prijs meer wordt gesteld op een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Te minder nu de Awb, behoudens oproeping waarvan hier geen sprake is, noch de Vw 2000 een verschijningsplicht kent voor partijen.
6. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat niet vast staat dat eiseres geen prijs stelt op een beoordeling van haar beroep. Het beroep is derhalve ontvankelijk.
7. Ingevolge artikel 13 van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts ingewilligd indien met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel indien internationale verplichtingen of klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen.
8. Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 kan -voor zover hier van belang- een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst;
d. voor wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van Onze Minister van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar.
9. Artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 bepaalt dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 wordt afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Ingevolge het tweede lid van genoemd artikel worden bij het onderzoek naar de aanvraag de daar genoemde omstandigheden betrokken.
10. De rechtbank stelt voorop dat de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiseres niet in het geding is. De rechtbank is vervolgens van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat het relaas van eiseres onvoldoende zwaarwegend is voor een geslaagd beroep op vluchtelingschap. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
11. Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van op haar persoon gerichte daden van vervolging die verband houden met haar Tunni-afkomst. Eiseres heeft tijdens het nader gehoor verklaard dat zij in de periode vanaf 1994 tot aan haar vertrek in oktober 2001 constant is mishandeld en beroofd door leden van de Habar Gedir- en Abgal-substam. Dit gebeurde drie tot vier keer per week. Voorts is het huis waar eiseres in woonde getroffen door een granaat, is eiseres getroffen door een kogel, is de broer van eiseres verlamd geraakt na mishandelingen en is de oom van eiseres vermoord.
Gelet op de aard en het aantal incidenten en het gegeven dat eiseres lid is van een minderheidsgroep is de rechtbank van oordeel dat verweerders standpunt dat dit dient te worden bezien in het licht van de algemene onstabiele situatie in Somalië niet kan worden gevolgd. Te minder gelet op hetgeen in de ambtsberichten over Somalië is opgenomen over de Benadiri-clans. Eiseres kan worden gerekend tot de Benadiri-clans. Ten aanzien van personen die tot deze minderheidsgroep behoren, dient naar oordeel van de rechtbank dezelfde maatstaf te worden gehanteerd die ingevolge de uitspraak van de Rechtseenheidkamer van deze rechtbank van 14 juli 2000 (JV 2000/190) ten aanzien van de Reer Hamar wordt aangelegd. Immers uit de ambtsberichten blijkt dat de term Reer Hamar zowel in enge als brede zin wordt gebruikt. In enge zin doelt te term op de Benadiri die in Mogadishu wonen of uit Mogadishu afkomstig zijn. Eiseres woont in Mogadishu. In brede zin wordt de term Reer Hamar gebruikt als synoniem voor de Benadiri.
12. Voorts is niet gebleken dat verweerder onderzoek heeft gepleegd naar een vlucht- en/of vestigingsalternatief voor eiseres zoals beschreven in het Tussentijds bericht vreemdelingencirculaire 2001/35. Hierin is bepaald dat voor groepen die volgens het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 12 juni 2001, hun traditionele woongebied niet in de relatief veilige gebieden of het overgangsgebied hebben, of daar niet in substantiële aantallen verblijven, in beginsel geen vlucht- of vestigingsalternatief bestaat in het relatief veilige gebied of overgangsgebied van Somalië. Eiseres is afkomstig uit Mogadishu, welk gebied niet behoort tot de relatief veilige gebieden of het overgangsgebied. Voorts is niet gebleken dat verweerder heeft onderzocht waar de Tunni-bevolkingsgroep haar traditionele woongebied heeft.
13. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het standpunt van verweerder dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw 2000 onvoldoende is gemotiveerd.
14. De rechtbank overweegt dat het beroep van eiseres op artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 niet slaagt. Eiseres voldoet niet aan de voorwaarden zoals neergelegd in paragraaf C1/4.4 van de Vreemdelingencirculaire. Eiseres wordt niet aangemerkt als alleenstaand, omdat zij in Somalië in een gezinsverband leefde. Voorts is de dood van haar oom geen trauma als bedoeld in voornoemd beleid. Het gaat hier niet om naaste familie en niet is gebleken dat eiseres een hechte band had met haar oom.
15. Het categoriale beschermingsbeleid voor alle vreemdelingen afkomstig uit Somalië is per 24 september 2001 beëindigd. Dit beleid is bij uitspraken van de ABRS van 14 januari 2002, 31 januari 2002 en 24 juni 2003 gesanctioneerd. De ABRS heeft in het algemeen beslist dat er geen grond bestaat voor het oordeel dat de minister ten aanzien van minderheidsgroepen niet in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat terugkeer naar het relatief veilige deel van Somalië in verband met de algehele situatie aldaar in zijn algemeenheid niet van bijzondere hardheid is. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, van de Vw 2000.
16. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft afgezien van het horen van eiseres. Het is de keuze van de wetgever geweest om bij het tot stand komen van de Vw 2000 de hoorplicht niet op te nemen in deze wet.
17. Het voorgaande betekent dat het beroep gegrond wordt verklaard en het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met het gestelde in de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. Verweerder zal met inachtneming van het voorgaande opnieuw op het bezwaar dienen te beslissen.
18. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 322 ,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
V. BESLISSING
De rechtbank
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 322 ,-- (zegge: driehonderd en twee en twintig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier.
Gewezen door mr. J.H.M. van de Ven, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A. de Haan, griffier en openbaar gemaakt op 22 augustus 2003.
De griffier,
De voorzitter,
Afschrift verzonden op: 22 augustus 2003
Conc: AdH/KV
Coll:
Bp: -
D: B
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.