Rechtbank 's-Gravenhage
Nevenzittingsplaats Arnhem
Vreemdelingenkamer
Registratienummer: 02/14855
Datum uitspraak: 10 oktober 2003
ingevolge artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
A,
van Togolese nationaliteit,
eiser,
gemachtigde mr. drs. J.N.M. Sluijsmans,
DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE,
(voorheen: de Staatssecretaris van Justitie),
Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder,
gemachtigde mr. A.W. van Leeuwen.
Bij besluit van 24 januari 2002 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 2 december 1999 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen.
Op 20 februari 2002 heeft eiser beroep ingesteld tegen dit besluit.
De eerste openbare behandeling door de meervoudige kamer van deze rechtbank heeft plaatsgevonden ter zitting van 10 februari 2003. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. M.H.M. de Rooij.
Bij brief van 6 maart 2003 heeft de rechtbank het onderzoek heropend. Bij brief van 26 maart 2003 is prof. dr. J.G. Blickman (hierna: Blickman) als deskundige benoemd.
Op 23 april 2003, ontvangen 25 april 2003, heeft Blickman verslag uitgebracht.
Op 16 juni 2003, respectievelijk 17 juni 2003 zijn de zienswijzen van partijen op het verslag van Blickman ontvangen. Deze zienswijzen zijn bij brief van 19 juni 2003 aan Blickman voorgelegd. Op 7 juli 2003, ontvangen 24 juli 2003, heeft Blickman een nadere toelichting op zijn verslag van 23 april 2003 gegeven. Op 15 augustus 2003 respectievelijk op 18 augustus 2003 hebben partijen schriftelijk gereageerd op de nadere toelichting.
De tweede openbare behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 29 augustus 2003. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
Ter zitting waren voorts aanwezig de volgende, door verweerder meegebrachte deskundigen:
Prof. dr. K. Verstraete, verbonden aan de Universiteit van Gent (hierna: Verstraete);
Prof. dr. G.J.R. Maat, verbonden aan het Leids Medisch Centrum, (hierna: Maat);
Drs. H. Th. Van der Pas, verbonden aan de Universiteit van Tilburg (hierna: Van der Pas).
1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb, dient de rechtbank het bestreden besluit — de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen — te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden.
2. Ter onderbouwing van zijn asielverzoek heeft eiser kort samengevat als volgt verklaard. Eiser is afkomstig uit Lomé in Togo. De moeder van eiser is door een ongeluk overleden toen eiser vijf jaar oud was. De vader van eiser is in augustus 1999 door militairen in bijzijn van eiser dood geslagen. Vanaf dat moment moest eiser in zijn eigen levensonderhoud voorzien. Eiser is bagage gaan dragen op een busstation. Bij het busstation is eiser nadat hij een portemonnee had gevonden en teruggegeven, weggejaagd. Eiser is vervolgens naar huis teruggekeerd. De volgende dag liep eiser op straat te huilen toen een blanke man hem aansprak en hem nog dezelfde dag per boot naar Nederland heeft laten reizen omdat ze hem daar wel zouden helpen. Bij binnenkomst in Nederland op 21 november 1999 stelde eiser 16 jaar te zijn.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiser ter staving van zijn aanvraag toerekenbaar geen reis- of identiteitsdocumenten dan wel andere bescheiden heeft overgelegd, vage niet verifieerbare verklaringen over zijn reisroute heeft afgelegd en uit een leeftijdsonderzoek is gebleken dat eiser in weerwil van zijn verklaringen meerderjarig zou zijn. Deze omstandigheden doen afbreuk aan de geloofwaardigheid van eisers relaas. Voorts acht verweerder het niet aannemelijk dat eiser gegronde redenen heeft te vrezen voor vervolging of bij terugkeer naar Togo een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het (Europees) Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden dan wel anderszins voor toelating in Nederland in aanmerking dient te komen. Evenmin heeft verweerder aanknopingspunten gezien om eiser in het kader van het traumatabeleid toe te laten in Nederland.
4. Eiser stelt zich in beroep op het standpunt dat het onderzoek naar zijn aanvraag onzorgvuldig heeft plaatsgevonden omdat hij is gehoord in de Franse taal en hij deze taal onvoldoende beheerst. Verweerder had eiser in zijn moedertaal, het Moba/Mazager, moeten horen. Nu eiser in het Frans gehoord is heeft hij zijn asielmotieven onvoldoende naar voren kunnen brengen. Voorts heeft eiser gesteld dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven omdat het besluit is genomen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel ex artikel 3:2 van de Awb en omdat het besluit onvoldoende is gemotiveerd als bedoeld in artikel 3:46 van de Awb. Het relaas van eiser is consistent en er wordt hem ten onrechte tegengeworpen niet over documenten te beschikken. Eiser betwist uitdrukkelijk en gemotiveerd de betrouwbaarheid en daarmede de resultaten van het leeftijdonderzoek. De methode is onbetrouwbaar en de uitvoering van het onderzoek door drs. H. Th. Van der Pas mist elke wetenschappelijke basis. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt omtrent de betrouwbaarheid van het leeftijdsonderzoek onder meer de volgende stukken aangehaald en/of overgelegd: Het rapport van de Nationale ombudsman van 17 december 2002 (2002/386); “Kritiek op het IND-leeftijdsonderzoek in vogelvlucht” van 7 november 2002 van Stichting Medisch Advies Kollektief; “Bepaling van de skeletleeftijd door middel van conventionele röntgenfoto’s van het sleutelbeen” van januari 2003 van dr. S.G.F. Robben, kinderradioloog; “Weerlegging van de radiologische kritiek op het gebruik van conventionele röntgenfoto’s van sleutelbeenderen bij leeftijdsonderzoek” van 24 februari 2003 van drs. H.Th. van der Pas; De brief van de nationale ombudsman van 23 april 2003; Brief van 13 maart 2003 van Vluchtelingenwerk aan de hoofddirecteur van de IND, drs. P. Veld; Brief van 10 juli 2000 van twee klinisch epidemiologen van de Rijksuniversiteit Utrecht.
Voorts stelt eiser zich op het standpunt dat hij in aanmerking dient te komen voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid aanhef en onder c, van de Vw 2000. Eiser is getuige geweest van de moord op zijn vader en is daardoor zodanig getraumatiseerd dat niet van hem verlangd kan worden terug te keren naar zijn land van herkomst.
5. Gezien de gronden van het beroep heeft de rechtsstrijd betrekking op de in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b en c, van de Vw 2000 genoemde inwilligingsgrond.
6. Ten aanzien van eisers stelling dat het onderzoek naar de aanvraag van eiser onzorgvuldig heeft plaatsgevonden omdat eiser is gehoord in de Frans taal overweegt de rechtbank als volgt.
7. Ingevolge artikel 38 van de Vw 2000, voor zover thans van belang, wordt de vreemdeling, indien deze in de gelegenheid wordt gesteld zich omtrent de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning te doen horen, gehoord in een taal waarvan redelijkerwijze kan worden aangenomen dat hij die kan verstaan.
Onderdeel C3/10.7 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000) vermeldt, voor zover thans van belang, dat hieronder in ieder geval wordt verstaan:
“a. de officiële taal of één van de officiële talen van het aangegeven land van herkomst; of
(…)
d. een voertaal of lingua franca (handelstaal), die in het aangegeven land van herkomst op nationaal of regionaal niveau feitelijk tussen sprekers van verschillende talen wordt gebruikt.”
8. Volgens het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 6 oktober 2000 inzake Togo is het Frans de officiële taal van het land. Uit de na deze datum verschenen ambtsberichten volgt dit eveneens. Dat verweerder eiser in de Franse taal heeft doen horen is dan ook in overeenstemming met het hiervoor uiteengezette beleid.
Blijkens het verslag van het eerste gehoor heeft eiser weliswaar een voorkeur voor het Mazager uitgesproken maar tevens aangegeven er geen bezwaar tegen te hebben gehoord te worden in het Frans. Desgevraagd heeft eiser blijkens het verslag van het nader gehoor verder verklaard de tolk goed te hebben verstaan en begrepen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat deze stelling geen kans van slagen heeft.
9. Op grond van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 wordt bij de beoordeling van de aanvraag (onder andere) betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- en of identiteitsdocumenten dan wel andere documenten heeft, tenzij het ontbreken daarvan niet aan hem is toe te rekenen. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het aan eiser is toe te rekenen dat hij niet beschikt over documenten ter staving van zijn identiteit, nationaliteit en reisroute. Immers, dat eiser nimmer over enig document zou hebben beschikt, zoals eiser stelt, kan niet afdoen aan zijn eigen verantwoordelijkheid voor de onderbouwing, waar mogelijk, van zijn asielrelaas. Dit geldt te meer nu eiser evenmin gedetailleerde, coherente en verifieerbare verklaringen over zijn reis heeft kunnen afleggen. Deze omstandigheid kan derhalve worden betrokken bij de beoordeling van de aanvraag van eiser.
10. Blijkens de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: de Afdeling) van 27 januari 2003 (JV 2003/103) brengt het toerekenbaar ontbreken van documenten mee dat op voorhand afbreuk is gedaan aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas. Waar verweerder in beginsel het relaas en de daarin gestelde feiten voor waar pleegt aan te nemen, indien de asielzoeker alle hem gestelde vragen zo volledig mogelijk heeft beantwoord en het relaas op hoofdlijnen innerlijk consistent en niet onaannemelijk is en strookt met wat over de algemene situatie in het land van herkomst bekend is, geldt indien zich een van de omstandigheden als opgesomd in artikel 31, tweede lid, onder a tot en met f, van de Vw 2000 voordoet, een extra voorwaarde. Blijkens de evenvermelde uitspraak van de Afdeling mogen in dat geval in het relaas geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen; van het asielrelaas moet dan een positieve overtuigingskracht uitgaan.
11. Nu verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat het asielrelaas positieve overtuigingskracht ontbeert en dit mede heeft gebaseerd op de uitkomst van het leeftijdsonderzoek ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of het leeftijdsonderzoek zoals dit door verweerder wordt uitgevoerd voldoende betrouwbaar is. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
12. Het leeftijdsonderzoek kan worden aangemerkt als een deskundigenadvies aan de minister ten behoeve van de uitoefening van diens bevoegdheden. Daartoe dient het leeftijdonderzoek op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze informatie te verschaffen, onder aanduiding - voor zover mogelijk en verantwoord - van de bronnen, waaraan deze is ontleend. Indien aan deze eisen is voldaan, mag de minister bij de besluitvorming op asielaanvragen van de juistheid van die informatie uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan.
13. Gezien de stukken, waaronder het rapport van dr. S.G.F. Robben, het verhandelde op beide zittingen en het verslag van 23 april 2003 van Blickman, ziet de rechtbank geen grond om te twijfelen aan de conclusie die verbonden wordt aan een complete epifysairschijf-sluiting, namelijk dat de betreffende persoon tenminste 20 jaar oud is. De door de Stichting Medisch Advies Kollectief namens eiser opgeworpen vraag of de conclusies van deze studies in het algemeen gelden voor alle alleenstaande minderjarige vreemdelingen, omdat niet duidelijk is geworden of vroege rijping niet wordt beïnvloed door ras of andere factoren waaraan de vreemdeling in zijn land van herkomst gemiddeld meer zal zijn blootgesteld dan de onderzochte gevallen, biedt geen aanknopingspunten voor twijfel aan deze conclusie. Immers diverse wereldwijde studies onder verschillende bevolkingsgroepen hebben uitgewezen dat de groep 21-jarigen waarbij het sleutelbeen al volledig was uitgerijpt bijzonder klein is. Blickman vermeldt in zijn verslag van 7 juli 2003 in dit verband: ‘De leeftijd waarop de groeischijf in ieder geval is gesloten, wordt in de literatuur gesteld op 20 jaar. Deze literatuur omvat onderzoek van verschillende bevolkingsgroepen. De overeenkomst van de verschillende studies bij diverse bevolkingsgroepen, maken aannemelijk dat niet onderzochte bevolkingsgroepen zeer waarschijnlijk een zelfde patroon zullen geven’. Voorts schrijft Blickman in zijn verslag: ‘Algemeen kan worden gesteld dat ziekten en/of ondervoeding leiden tot een latere sluiting van de groeischijf. De kalenderleeftijd zal in dat geval hoger zijn dan de skeletleeftijd’.
Het toekennen van een leeftijd van tenminste 20 jaar in geval van een volledig uitgerijpt sleutelbeen acht de rechtbank derhalve voldoende wetenschappelijk verantwoord.
Vorenstaande betekent dat verweerder op het moment dat bij een vreemdeling wordt geconstateerd dat het sleutelbeen volledig is uitgerijpt, er redelijkerwijs van uit mag gaan dat de vreemdeling ten tijde van dat onderzoek tenminste 20 jaar oud is.
14. Vervolgens komt de rechtbank toe aan de vraag of de door verweerder gehanteerde claviculamethode - het door middel van een conventioneel röntgenonderzoek vaststellen of het sleutelbeen volledig is uitgerijpt - voldoende betrouwbaar is.
15. Naast de door eiser overgelegde stukken en de verslagen van de door de rechtbank ingeschakelde deskundige hebben een drietal door verweerder meegebrachte deskundigen ter zitting een nadere toelichting gegeven op de gebruikte methode en de wijze waarop de röntgenfoto’s worden beoordeeld.
16. De rechtbank begrijpt de door verweerder gehanteerde methode aldus. Er worden met toestemming van de vreemdeling in het Regionaal Diagnostisch Centrum te Eindhoven de benodigde (tenminste drie) röntgenfoto’s gemaakt van het hand/polsgewricht en van het sleutelbeen. Deze röntgenfoto’s worden beoordeeld door twee onafhankelijk van elkaar opererende radiologen. De uitkomsten van deze beoordelingen worden dan aan Van der Pas gestuurd die vervolgens de conclusies van de radiologen aan verweerder rapporteert. Van der Pas is bekend met de namen van de radiologen die de röntgenfoto’s hebben beoordeeld.
17. Uit de stukken en de toelichtingen ter zitting door Verstraete en Maat volgt dat de vaststelling of het sleutelbeen volledig is uitgerijpt kan worden gebaseerd op meerdere op de röntgenfoto’s zichtbare factoren, te weten: de rijpingsfase van het hand/polsgewricht, het wel of niet zichtbaar zijn van los weefsel, de afronding van de hoeken van het sleutelbeenbot (bij fase 1 is het uiteinde van het sleutelbeen hol met scherpe randen en in fase 4 is het sleutelbeenbot glad en rond), de afstand tussen de steel en het botstuk (in fase 1 is de afstand 5 mm terwijl steel en botstuk in fase 4 aan elkaar zijn vastgegroeid), de demarcatie/dichtheid van het uiteinde van het sleutelbeen (de densiteit wordt weergegeven door grijstinten: bij fase 1 is de densiteit (donker) grijs en bij fase 4 is de densiteit wit of lichtgrijs omdat er kalk in zit) en de vraag of er op de hoekpunten van de dwarsuitsteeksels los epifyse te zien is. Tenslotte wordt ter controle het uiteinde van de wervel beoordeeld omdat ook hieraan kan worden gezien of er sprake is van volledige uitrijping.
18. De rechtbank is van oordeel dat nu de vaststelling dat het sleutelbeen volledig is uitgerijpt is gebaseerd op verschillende op de röntgenfoto’s zichtbare factoren niet bij voorbaat gesteld kan worden dat de claviculamethode niet geschikt zou zijn omdat het niet mogelijk zou zijn om betrouwbare röntgenfoto’s te maken. Dit geldt te meer nu uit de verslagen van de door de rechtbank ingeschakelde deskundige evenmin blijkt dat de vaststelling van het gesloten zijn van de epifyairschijf aan de hand van röntgenfoto’s onmogelijk zou zijn. Zo stelt Blickman in zijn verslag van 23 april 2003 dat men in principe met alle ons ter beschikking staande afbeeldingstechnieken, waaronder de conventionele röntgenfoto’s de groeischijf kan afbeelden. Aangezien slechts beoordeeld hoeft te worden of de groeischijf is verbeend c.q. volledig is uitgerijpt en uit de voorgaande rechtsoverweging volgt dat hierbij diverse factoren kunnen worden betrokken valt niet in te zien dat conventionele röntgenfoto’s deze beoordelingsmogelijkheid niet bieden.
De verslagen van Blickman bieden onvoldoende aanknopingspunten om tot de conclusie te komen dat de door verweerder gehanteerde claviculamethode met behulp van conventionele röntgenfoto’s onvoldoende betrouwbaar is. Dat eiser meent uit uitlatingen van Blickman in de pers iets anders te mogen afleiden, kan hier niet aan afdoen.
19. Radiologisch onderzoek produceert ioniserende straling die schadelijk kan zijn voor de gezondheid van de persoon die het onderzoek ondergaat. Ter zitting hebben de deskundigen verklaard dat de stralingsbelasting van het leeftijdsonderzoek ruim onder de toegestane Europese norm blijft. Nu ook anderszins niet is gebleken of door eiser aannemelijk is gemaakt dat bij de door verweerder gehanteerde methode sprake is van een onaanvaardbare hoge stralingsbelasting leidt dit niet tot oordeel dat de methode om die reden ongeschikt zou zijn.
20. Ten aanzien van de door eiser naar voren gebrachte medisch- ethische aspecten overweegt de rechtbank dat dergelijke aspecten eerst dan tot de conclusie kunnen leiden dat de onderzoeksmethode onzorgvuldig is indien evident is dat de wijze waarop het onderzoek plaatsvindt medisch-ethisch ontoelaatbaar is. Hiervan is bij het leeftijdsonderzoek niet gebleken. Het door eiser gestelde dat er (nog) geen medisch-ethische commissie bestaat doet aan het voorgaande niet af en staat overigens ook niet ter beoordeling van de vreemdelingenrechter.
21. De van de zijde van eiser naar voren gebrachte argumenten met betrekking tot (on)mogelijke beoordeling van een partiële sluiting van de epifysairschijf spelen in deze procedure geen rol, immers bij eiser is slechts beoordeeld of de epifysairschijf al dan niet volledig was gesloten ten tijde van het onderzoek. Daar komt nog bij dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat de rijpingsfase van de epifysairschijf niet (langer) wordt beoordeeld. Verweerder beoordeelt slechts of het sleutelbeen al dan niet is gesloten en verbindt daar zijn conclusies aan. Tussenfasen in het rijpingsproces van de groeischijf worden derhalve niet meer beoordeeld voor de vaststelling van de minder- c.q. meerderjarigheid.
22. Het door eiser gestelde dat de door verweerder ingeschakelde antropoloog Van der Pas onvoldoende deskundig is, maakt niet dat het door verweerder uitgevoerde leeftijdsonderzoek niet betrouwbaar is. Evenals in de brief van 23 april 2003 van de Nationale Ombudsman valt te lezen acht de rechtbank de rol van Van der Pas bij het leeftijdsonderzoek van ondergeschikt belang aangezien Van der Pas de röntgenfoto’s maakt noch beoordeelt. De rol van Van der Pas lijkt inmiddels zelfs overbodig nu ter zitting is gebleken dat hij inmiddels de uitkomst van de beoordeling door de radiologen slechts rapporteert aan verweerder en hier zelf geen conclusies (meer) aan verbindt.
23. De enkele stellingen van eiser dat de benodigde informed consent zou ontbreken en dat de anonimiteit van de röntgenologen maakt dat het leeftijdsonderzoek niet betrouwbaar is, kunnen in deze procedure evenmin een rol spelen. Hier zijn andere, niet vreemdelingrechtelijke procedures voor, die eiser niet heeft gevoerd.
24. Gezien het voorgaande bieden de door eiser naar voren gebrachte stellingen en argumenten onvoldoende aanknopingspunten om aan de juistheid, volledigheid of betrouwbaarheid van het leeftijdsonderzoek te twijfelen. Hierbij is tevens in aanmerking genomen dat voor de vreemdeling altijd de mogelijkheid bestaat tot het vragen van een contra-expertise, zodat ook de betrouwbaarheid van de uitkomst van het leeftijdsonderzoek met voldoende waarborgen is omkleed. Dat eiser geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om een contra-expertise te vragen is voor risico van eiser en kan niet aan verweerder worden tegengeworpen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook de uitkomst van het leeftijdsonderzoek in de besluitvorming mogen betrekken.
25. Gezien het voorgaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het asielrelaas positieve overtuigingskracht ontbeert. Immers, eiser heeft toerekenbaar geen documenten overgelegd en het leeftijdsonderzoek, dat wordt aangemerkt als deskundigenadvies, heeft uitgewezen dat eiser in weerwil van zijn verklaringen meerderjarig is. Deze omstandigheden doen afbreuk aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas.
26. Verweerder heeft derhalve geen grond voor verlening van een verblijfsvergunning op de voet van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw 2000 aanwezig hoeven achten. Ook overigens is niet is gebleken van omstandigheden die aanleiding geven om eiser in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
27. Met betrekking tot het beroep van eiser op het traumatabeleid, overweegt de rechtbank dat, nu verweerder in redelijkheid het relaas van eiser niet geloofwaardig heeft kunnen achten, hij evenmin grond voor verlening van een verblijfsvergunning op de voet van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 aanwezig heeft hoeven achten.
28. Voorts brengt het vooroverwogene mee dat het besluit op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat verweerder in het besluit, gelezen in samenhang met het voornemen, voldoende heeft gemotiveerd dat en waarom het asielrelaas van eiser positieve overtuigingskracht ontbeert.
Van een schending van het zorgvuldigheidsvereiste (artikel 3:2 van de Awb) en/of het motiveringsvereiste (artikel 3:46 van de Awb) zoals door eiser gesteld in de gronden van beroep is derhalve geen sprake.
29. Het beroep is derhalve ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Lely - van Goch, mr. W.P.C.G. Derksen en mr. P.E.M. Messer-Dinnissen, en in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2003 in tegenwoordigheid van mr. J.A.P. Bakker als griffier.
de griffier de voorzitter
w.g. Bakker w.g. Lely-van Goch
Rechtsmiddel: Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de verzending van een afschrift hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Een afschrift van de uitspraak dient overgelegd te worden.