RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Assen
Vreemdelingenkamer
Regnr.: AWB 03/27035 VRONTN S4
uitspraak: 21 mei 2003
op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
A,
geboren op [...] 1970
van Ghanese nationaliteit,
IND-dossiernummer: 0303.20.0079,
alias A,
eiseres,
gemachtigde: mr. M. Dorgelo, advocaat te Amsterdam;
DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: dhr. P. Mulder, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Bij besluit van 18 maart 2003 is eiseres op de voet van artikel 59, eerste lid aanhef, onder a, Vw 2000 in bewaring gesteld.
Naar aanleiding van een eerder ingediende kennisgeving heeft de rechtbank bij uitspraak van 3 april 2003 het voortduren of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring niet onrechtmatig beoordeeld.
Namens eiseres heeft mr. M. Dorgelo op 7 mei 2003 beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring, opgelegd bij besluit van 18 maart 2003 en verzocht om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de brieven van de gemachtigde van eiseres van 9 mei 2003 en 13 mei 2003.
De maatregel van bewaring is bij besluit van 13 mei 2003 opgeheven.
Eiseres noch haar raadsvrouwe zijn op 14 mei 2003 ter zitting verschenen.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
Nu de maatregel van bewaring op 13 mei 2003 door verweerder is opgeheven, heeft de rechtbank ingevolge artikel 106, Vw 2000 slechts nog te beslissen op het verzoek om schadevergoeding.
Niet in geschil is dat verweerder in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in artikel 96, eerste lid, Vw2000. Voorts is alleen nog in geschil welke consequenties hieraan moeten worden verbonden.
Namens eiseres is aangevoerd dat nu verweerder niet op 1 mei 2003 een kennisgeving als bedoeld in artikel 96, Vw 2000 heeft gedaan van het voortduren van de maatregel van bewaring, de bewaring met ingang van 2 mei 2003 onrechtmatig is geworden. Om die reden is verzocht eiseres een schadevergoeding toe te kennen vanaf 2 mei 2003.
Verweerder is van mening dat het niet tijdig doen van een kennisgeving van het voortduren van de maatregel van bewaring een formeel gebrek is en dat onrechtmatigheid van de bewaring pas ontstaat op het moment dat de rechtbank het beroep zou hebben behandeld, indien wel een tijdige kennisgeving was gedaan. Nu verweerder de maatregel van bewaring reeds voor dit tijdstip heeft opgeheven, is er geen reden om toekenning van schadevergoeding om materiële redenen. Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat op grond van vorenstaande het verzoek om schadevergoeding dient te worden afgewezen. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat er wel redenen zijn om een schadevergoeding toe te kennen, is verweerder van mening dat om redenen van billijkheid de schade gematigd moet worden tot nihil.
De rechtbank overweegt als volgt.
Niet is voldaan aan het voorschrift van artikel 96, eerste lid, Vw 2000 dat verweerder, indien de bewaring voortduurt, nadat de rechtbank het beroep als bedoeld in artikel 94, Vw 2000 ongegrond heeft verklaard, uiterlijk vier weken na de ongegrondverklaring de rechtbank in kennis stelt van de voortduring van de bewaring, tenzij de vreemdeling voordien zelf beroep heeft ingesteld. Dit voorschrift behoort tot de strikte waarborgen, waarmee de bewaring is omkleed. Niet-inachtneming daarvan leidt -behoudens uitzonderlijke omstandigheden- tot onrechtmatigheid van de bewaring. Niet is gebleken van uitzonderlijke omstandigheden.
Verweerder had de rechtbank uiterlijk op 1 mei 2003 in kennis moeten stellen van het voortduren van de maatregel van bewaring. Nu verweerder dit heeft nagelaten is de maatregel met ingang van 2 mei 2003 onrechtmatig geworden. De stelling van verweerder dat in casu alleen sprake is van een formeel gebrek volgt de rechtbank niet. De rechtbank wijst erop dat ook verweerder voornoemd gebrek wel dermate ernstig heeft gevonden dat hij de maatregel van bewaring op 13 mei 2003 heeft opgeheven.
De rechtbank ziet aanleiding de vreemdeling ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 Vw 2000 toe te kennen. Nu de vreemdelingenrechtelijke vrijheidsbeneming met ingang van 2 mei 2003 onrechtmatig is geworden, komt de vreemdeling een bedrag toe van 11 x EUR 70 voor de ten onrechte in het huis van bewaring doorgebrachte dagen. In totaal wordt een bedrag van 770,00 EUR toegekend. De rechtbank ziet geen reden voor matiging van het bedrag aan schadevergoeding.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard bestaat aanleiding verweerder te veroordelen tot vergoeding van de door de vreemdeling gemaakte proceskosten, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet vergoeden.
- verklaart het beroep gegrond;
- kent aan eiseres ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding toe van 770,00 EUR (zegge: zevenhonderdzeventig euro);
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van 322,00 EUR onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet vergoeden.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.I. Klaassens, rechter, in tegenwoordigheid van A.P. Kuiters als griffier en uitgesproken op 21 mei 2003.
Afschrift verzonden: 26 mei 2003