ECLI:NL:RBSGR:2003:AL8273

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/2647
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift inzake een tewerkstellingsvergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 15 juli 2003 uitspraak gedaan in een geschil over de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift inzake een tewerkstellingsvergunning. Eiser, A, had een aanvraag ingediend voor een tewerkstellingsvergunning via zijn werkgever, B, voor het verrichten van arbeid als bakker. De aanvraag werd op 5 februari 2002 afgewezen, waarna eiser bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 17 december 2002 ongegrond verklaard, waarna eiser beroep instelde bij de rechtbank op 9 januari 2003. De rechtbank oordeelde dat eiser niet als belanghebbende kon worden aangemerkt, omdat de werkgever geen bezwaar of beroep had ingediend tegen de eerdere besluiten. De rechtbank baseerde zich op de jurisprudentie die stelt dat alleen degenen met een rechtstreeks belang bij een besluit als belanghebbende kunnen worden beschouwd. Aangezien de werkgever niet had gereageerd op de besluiten, werd eiser niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar. De rechtbank kwam terug op een eerdere uitspraak uit 1996 waarin was geoordeeld dat ook de werknemer als belanghebbende kon worden aangemerkt. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en verklaarde het bezwaarschrift niet-ontvankelijk. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 644, en werd het onterecht geheven griffierecht van € 109 teruggestort aan eiser. De uitspraak benadrukt het belang van de rol van de oorspronkelijke aanvrager in bestuursrechtelijke procedures en de voorwaarden voor ontvankelijkheid van bezwaarschriften.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr : AWB 03/2647 WAV
Inzake : A, eiser, woonplaats kiezende ten kantore van zijn gemachtigde, mr. J.P.H. Thissen, advocaat te Wassenaar
tegen : de Raad van Bestuur van de Centrale Organisatie Werk en Inkomen, verweerder, gemachtigde mr. R.L.N. Ibrahim en dhr. J.J.M. van den Boogaard.
I. PROCESVERLOOP
1. B, eigenaar van Bakkerij C (hierna: de werkgever), heeft op 2 oktober 2001 een tewerkstellingsvergunning (twv) krachtens de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) aangevraagd voor A (hierna: eiser), geboren op [...] 1980 en van Turkse nationaliteit, ten behoeve van het verrichten van arbeid als bakker. Bij besluit van 5 februari 2002 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Eiser heeft tegen dit besluit bij schrijven van 11 februari 2002 een bezwaarschrift ingediend. Op 17 december 2002 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij schrijven van 9 januari 2003 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
3. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 24 juni 2003. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is B, de werkgever, ter zitting verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. In dit geding dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit in het licht van de daartegen aangedragen beroepsgronden de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2. Eiser stelt dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte zijn oordeel, dat de werkgever niet in aanmerking komt voor een tewerkstellingsvergunning, heeft gehandhaafd. Daartoe heeft eiser onder meer aangevoerd dat hij jarenlang in Turkije in bakkerijen heeft gewerkt en daar vaardigheden heeft opgedaan die noodzakelijk zijn voor de functie van bakker. Volgens eiser valt derhalve niet in te zien dat iedere werkzoekende met een lage of zonder opleiding in een traditionele Turkse bakkerij de desbetreffende functie kan vervullen. Verweerder heeft slechts gesteld dat er prioriteitgenietend aanbod op de arbeidsmarkt beschikbaar is maar heeft deze stelling niet onderbouwd. Voorts is het verschil in salaris zoals dit is aangeboden door de werkgever en zoals verweerder dit eist, minimaal. Hierbij is van belang dat de werkgever bereid is het salaris aan te passen bij de werkelijke arbeidsovereenkomst. Tenslotte is eiser van mening dat verweerder niet kan worden gevolgd in zijn stelling dat het concept van de arbeidsovereenkomst niet door beide partijen is ondertekend aangezien verweerder vervolgens heeft vastgesteld dat de daadwerkelijke arbeidsovereenkomst door beide partijen is ondertekend.
3. Verweerder heeft aan de handhaving van de afwijzing de bepalingen van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a en artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wav ten grondslag gelegd.
4. De rechtbank overweegt het volgende.
Ingevolge artikel 1:2 Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge bestendige bestuursrechtelijke jurisprudentie geldt als hoofdregel dat degene die slechts via een (toekomstige) contractuele relatie enig belang heeft bij het bestreden besluit, niet ontvankelijk wordt geacht als de oorspronkelijke aanvrager geen bezwaar of beroep heeft ingediend. Het komt immers minder aanvaardbaar voor de aanvrager die zich heeft neergelegd bij een negatief besluit alsnog een positief besluit op te dringen.
In onderhavig geval heeft de werkgever op 2 oktober 2001 een aanvraag ingediend om verlening van een twv ten behoeve van eiser. Tegen de niet-inwilligende beschikking van 5 februari 2002 is namens eiser een bezwaarschrift ingediend. Tegen de beschikking van 17 december 2002, waarbij het bezwaar van eiser ongegrond is verklaard, is namens eiser bij schrijven van 9 januari 2003 een beroepschrift ingediend. Niet is gebleken dat de werkgever tegen vorenvermelde besluiten bezwaar of beroep heeft ingediend. Het feit dat de werkgever in de bezwaarfase door verweerder is gehoord is onvoldoende om anders te concluderen.
Op grond van vorenstaande is eiser niet als belanghebbende bij het primaire besluit van 5 februari 2002 te beschouwen. Verweerder had het bezwaarschrift van eiser van 11 februari 2002 niet-ontvankelijk dienen te verklaren. Hieruit volgt dat de rechtbank terugkomt van haar uitspraak van 30 mei 1996 (RV 1996, 79) waarbij impliciet is geoordeeld dat ook degene voor wie een werkgever een aanvraag om een twv heeft gedaan is aan te merken als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 juncto artikel 8:1 Awb.
5. Het beroep is gegrond. Op grond van vorenstaande dient het bestreden besluit te worden vernietigd.
6. Nu er naar het oordeel van de rechtbank rechtens geen andere beslissing mogelijk is, ziet de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, Awb aanleiding zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat het bezwaarschrift van 11 februari 2002 niet-ontvankelijk is.
7. De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb de betaling aan de griffier te geschieden.
8. Gebleken is dat een onjuist griffierecht is geheven. Het door eiser te veel betaalde griffierecht zal worden teruggestort.
III. BESLISSING
De rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit van 17 december 2002;
3. verklaart het bezwaarschrift van 11 februari 2002 niet-ontvankelijk;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644, onder aanwijzing van de Centrale organisatie Werk en Inkomen (Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) als rechtspersoon die deze kosten dient te vergoeden en aan de griffier dient te betalen;
5. gelast dat de griffier het onverschuldigde griffierecht ad € 109 terugstort aan eiser;
6. gelast dat de Centrale Organisatie Werk en Inkomen (Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) als rechtspersoon het door eiser betaalde griffierecht ad € 109 vergoedt.
Aldus gedaan door mr. M. van Nooijen en in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2003, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Meijers, griffier.
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na de verzending van de uitspraak door de griffier.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet worden geadresseerd aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage.
afschrift verzonden op: 31 juli 2003