ECLI:NL:RBSGR:2003:AL8270

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
11 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/93342
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep tegen afwijzing tewerkstellingsvergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 11 juli 2003 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een tewerkstellingsvergunning voor eiser, die door zijn werkgever was aangevraagd. De werkgever had op 28 mei 2001 een aanvraag ingediend, maar deze werd op 5 februari 2002 afgewezen. Tegen deze afwijzing werd een bezwaarschrift ingediend, maar de rechtbank constateerde dat noch de werkgever, noch de gemachtigde van eiser, mr. J.P.H. Thissen, ter hoorzitting was verschenen. Dit leidde tot de conclusie dat eiser niet had voldaan aan de vereisten om beroep in te stellen, zoals vastgelegd in artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat eiser redelijkerwijs niet verweten kon worden dat hij geen bezwaar had ingesteld tegen de afwijzing van de tewerkstellingsvergunning. Hierdoor werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank benadrukte dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift vier weken bedraagt na de verzending van de uitspraak door de griffier. Eiser had in dit geval niet tijdig bezwaar gemaakt, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van zijn beroep. De rechtbank oordeelde verder dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling, maar dat er wel een onjuist griffierecht was geheven. Het teveel betaalde griffierecht van € 109 zou aan eiser worden teruggestort. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. M.M. Meijers, en partijen werd gewezen op de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr : AWB 02/93342 WAV
Inzake : A, eiser, woonplaats kiezende ten kantore van zijn gemachtigde, dhr. H. Yurdusen, juridisch adviseur te Arnhem,
tegen : de Raad van Bestuur van de Centrale Organisatie Werk en Inkomen, verweerder, gemachtigde dhr. J.J.M. van den Boogaard.
I. PROCESVERLOOP
1. B, h.o.d.n. C bakkerij te D (verder: de werkgever) heeft op 28 mei 2001 een tewerkstellingsvergunning (twv) krachtens de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) aangevraagd voor eiser ten behoeve van het verrichten van arbeid in de functie van brood- en banketbakker. Bij besluit van 5 februari 2002 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. B heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Op 20 november 2002 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij schrijven van 11 december 2002 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
3. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 24 juni 2003. Eiser noch zijn gemachtigde zijn ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
1. In dit geding dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit in het licht van de daartegen aangedragen beroepsgronden de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2. Eiser stelt dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte zijn oordeel, dat de werkgever niet in aanmerking komt voor de gevraagde tewerkstellingsvergunning, heeft gehandhaafd. Daartoe heeft hij onder meer aangevoerd dat hij op jonge leeftijd bij een bakker is gaan werken en door de jaren heen het vak heeft geleerd. Hij is niet in het bezit van diploma's dan wel getuigschriften. Verweerder houdt volgens eiser te star vast aan het bestaan van schriftelijke bewijsstukken nu dit in deze branche minder van belang is en meer waarde dient te worden gehecht aan praktijkervaring. Voorts wordt door verweerder ten onrechte grote betekenis toegekend aan het feit dat eiser een inkomen in het vooruitzicht is gesteld dat beneden het wettelijk minimumloon zou liggen. Immers, het betreft hier een concept arbeidsovereenkomst dat op eenvoudige wijze kan worden bijgesteld. Bovendien is het verschil tussen het loon dat hem is aangeboden en het wettelijk minimumloon minimaal. De veronderstelling van verweerder dat er prioriteitgenietend aanbod voorhanden zou zijn of dat de werkgever onvoldoende inspanningen zou hebben verricht dit na te gaan, berust enkel op vermoedens. Werknemers met een lange praktijkervaring zijn moeilijk te krijgen. Voorts heeft de werkgever wervingsactiviteiten ondernomen in de vorm van het plaatsen van advertenties, een vacaturemelding bij verweerder en via mond-op-mond reclame. Deze laatste vorm van werving is door verweerder geheel buiten beschouwing gelaten. Dat de werkgever nog immer geen geschikt personeel heeft gevonden vormt een indicatie dat dit aanbod er dus niet is.
3. Verweerder heeft aan de handhaving van de afwijzing de bepalingen van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a en d, en artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, b en h, van de Wav ten grondslag gelegd.
4. De rechtbank overweegt het volgende.
Ingevolge artikel 6:13 Awb kan geen beroep worden ingesteld tegen een op bezwaar of in administratief beroep genomen besluit door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten geen bezwaar te hebben gemaakt of administratief beroep te hebben ingesteld tegen het oorspronkelijke besluit.
In onderhavig geval is gebleken dat bij schrijven van 27 februari 2002 namens de werkgever een bezwaarschrift is ingediend tegen de niet-inwilligende beschikking van verweerder van 5 februari 2002. Uit de gronden van het bezwaar, die bij schrijven van 1 juni 2002 door mr. J.P.H. Thissen zijn ingediend, valt niet eenduidig af te leiden namens welke persoon deze zijn ingediend. Voorts is van belang dat uit de stukken is gebleken dat noch mr. Thissen noch de werkgever en eiser ter hoorzitting van 6 september 2002 zijn verschenen. Het beroepschrift d.d. 11 december 2002, gericht tegen de beschikking van 20 november 2002 waarbij het bezwaar ongegrond is verklaard, is ingediend namens eiser.
Derhalve is, gelet op voornoemde bepaling, niet gebleken dat eiser gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om bezwaar in te stellen tegen de niet-inwilligende beschikking van 5 februari 2002. Voorts is niet gebleken dat eiser redelijkerwijs niet verweten kan worden geen bezwaar te hebben ingesteld tegen voornoemde beschikking.
5. Het beroep is derhalve niet-ontvankelijk.
6. De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
7. Gebleken is dat een onjuist griffierecht is geheven. Het door eiser te veel betaalde griffierecht zal worden teruggestort.
III. BESLISSING
De rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
1. verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
2. gelast dat de griffier het onverschuldigde griffierecht ad € 109 terugstort aan eiser.
Aldus gedaan door mr. M. van Nooijen en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2003, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Meijers, griffier.
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na de verzending van de uitspraak door de griffier.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet worden geadresseerd aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage.
afschrift verzonden op: 25 juli 2003