ECLI:NL:RBSGR:2003:AL8267

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/47968
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S.J. Bosma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Tsjetsjeense vluchteling en de beoordeling van discriminatie in de Russische Federatie

In deze zaak gaat het om de asielaanvraag van eiser, een Tsjetsjeense vluchteling, die zijn aanvraag baseert op de discriminatie en vervolging die hij in de Russische Federatie heeft ondervonden. De rechtbank te 's-Gravenhage heeft op 15 september 2003 uitspraak gedaan in deze bodemzaak, waarbij het beroep van eiser gegrond werd verklaard. Eiser had eerder een aanvraag om toelating als vluchteling ingediend, die door verweerder was afgewezen op grond van kennelijke ongegrondheid. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de asielaanvraag niet voldoende was onderbouwd en dat de situatie van Tsjetsjenen in de Russische Federatie, met name na de gewelddadige ontwikkelingen, een significante verslechtering had ondergaan. De rechtbank stelde vast dat de discriminatoire bejegening van Tsjetsjenen was toegenomen en dat de bescherming door de autoriteiten in de Russische Federatie onvoldoende was. De rechtbank concludeerde dat het beleid van verweerder, dat geen categoriaal beschermingsbeleid werd gevoerd voor Tsjetsjenen, niet houdbaar was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 644,-- werden vastgesteld.

Uitspraak

Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 01/47968 OVERIO
inzake: A, geboren op [...] 1967, van Russische nationaliteit, wonende te B, eiser, gemachtigde: mr. Th.H. Meeuwis, advocaat te Dronten,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. B.TH. Moerkoert, advocaat te ’s-Gravenhage.
I. PROCESVERLOOP
1. Op 11 juni 2000 heeft eiser een aanvraag om toelating als vluchteling ingediend, aan te merken als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000. Bij besluit van 3 augustus 2000, uitgereikt op 21 augustus 2000, heeft verweerder de aanvraag om toelating als vluchteling niet ingewilligd vanwege de kennelijke ongegrondheid ervan en heeft verweerder ambtshalve overwogen geen aanleiding te zien een vergunning tot verblijf vanwege klemmende redenen van humanitaire aard te verlenen. Bij bezwaarschrift van 15 september 2000 heeft eiser tegen dit besluit bezwaar gemaakt. De gronden van het bezwaar zijn ingediend bij brief van 2 oktober 2000. Het bezwaar is bij besluit van 27 augustus 2001 ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschrift van 24 september 2001 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De gronden van het beroep zijn ingediend bij brief van 2 november 2001. Op 16 oktober 2001 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 4 oktober 2002 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2002. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door de kantoorgenoot van zijn gemachtigde, mr. G.W. Wijma. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig de heer Janmaat, als tolk in de Russische taal.
4. Na de zitting is gebleken dat het onderzoek in deze procedure niet volledig is geweest, zodat de rechtbank aanleiding heeft gezien om met toepassing van artikel 8:68 van de Awb het onderzoek te heropenen teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen nadere inlichtingen in te winnen. Bij brief van 30 juni 2003 heeft verweerder de rechtbank de gewenste nadere informatie verschaft. Partijen hebben de rechtbank toestemming verleend het onderzoek zonder nadere zitting te sluiten.
II. STANDPUNTEN PARTIJEN
1. Eiser legt primair aan het beroep ten grondslag dat hij in aanmerking komt voor toelating als vluchteling en subsidiair dat hij in aanmerking komt voor verlening van een vergunning tot verblijf vanwege klemmende redenen van humanitaire aard. Eiser heeft - kort samengevat - het volgende asielrelaas naar voren gebracht. Eiser is afkomstig uit de Russische Federatie en behoort tot de Tsjetsjeense bevolkingsgroep. Eiser heeft tot 1987 in Grozny, gelegen in de deelrepubliek Tsjetsjenië, gewoond. Na vervulling van zijn dienstplicht is eiser in Yoshkar-Ola, gelegen in de deelrepubliek Mariy, gaan wonen. Vanaf zijn vertrek uit Tsjetsjenië had eiser last van intimidatie. Vanaf de eerste Tsjetsjeense oorlog in 1994 werd eiser regelmatig zonder enige aanleiding op straat gearresteerd en meegenomen naar het politiebureau, alwaar hij werd mishandeld. In 80 procent van de gevallen moest eiser geld betalen voor zijn vrijlating. In 1994 heeft eiser twee à drie keer zijn beklag gedaan bij het hoofd van de politie, maar hij werd gewoon uitgelachen. Op 5 april 2000 drongen leden van de OMON, een speciale eenheid van de politie, eisers woning binnen. Tijdens de huiszoeking werden drugs in zijn woning aangetroffen, waarop eiser naar het politiebureau werd gebracht. Hierbij werden eisers documenten (geboorteakte, nationaal paspoort en militair boekje) in beslag genomen. Ook namen de leden van de OMON videocassettes uit de woning mee met materiaal over de Islam en over de oorlog in Tsjetsjenië. Op 8 april 2000 werd eiser beschuldigd van drugsbezit en werd hij overgebracht naar de gevangenis. Eiser vermoedt dat de drugs in zijn woning zijn neergelegd. Eiser is zowel op het politiebureau als in de gevangenis regelmatig mishandeld. De aan eiser toegewezen advocaat was niet geïnteresseerd in eiser zaak en vertelde eiser dat hij als Tsjetsjeen zou worden uitgewisseld tegen Russische soldaten die in krijgsgevangenschap zaten. Op een gegeven moment kwamen er mensen naar de gevangenis om Tsjetsjeense gevangenen uit te kiezen die zouden worden uitgewisseld. De zwakke gevangenen werden als eerste uitgewisseld. Eiser was bang dat hij er door de mishandelingen fysiek slecht aan toe was en dat hij om die reden zou worden uitgewisseld tegen gezonde Russische krijgsgevangenen. Eiser heeft voorgesteld geld te betalen en een uitreisverbod te ondertekenen in ruil voor zijn vrijlating. Op 22 mei 2000 werd eiser vrijgelaten. Voor zijn vrijlating vertelde de aan eiser toegewezen advocaat dat er een rechtszaak zou komen vanwege illegaal drugsbezit en dat eiser, als hij zou blijven, alsnog zou worden uitgewisseld. Dezelfde dag heeft eiser een reisagent gebeld. Eiser heeft één nacht thuis geslapen. De volgende dag zag eiser een politiewagen voor zijn huis rondrijden, daarop is eiser ondergedoken in de kelder van zijn buitenhuis. Een paar dagen later heeft eisers broer C iemand naar eiser toegestuurd en hoorde eiser dat ze al langs waren geweest om eiser te arresteren. Op 26 mei 2000 heeft eiser met behulp van een reisagent zijn land van herkomst verlaten.
2. Verweerder stelt zich blijkens het bestreden besluit op het standpunt dat eiser geen vluchteling is en niet in aanmerking komt voor verlening van een vergunning tot verblijf vanwege klemmende redenen van humanitaire aard. Eisers aanvraag is op grond van artikel 15c, eerste lid, onder f, van de Vreemdelingenwet 1994 (Vw 1994), thans artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000, afgewezen. Eiser heeft geen documenten overgelegd ter staving van zijn nationaliteit, asielrelaas en reisroute. Over zijn reisroute van Polen naar Nederland heeft eiser geen gedetailleerde, coherente en verifieerbare verklaringen gegeven. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de afwijzing van eisers asielaanvraag niet alleen gestoeld is op het ontbreken van documenten en objectief verifieerbare verklaringen rond de gevolgde reisroute. De gestelde problemen die eiser heeft ondervonden vanwege zijn Tsjetsjeense afkomst kunnen geenszins een gegrond beroep op vluchtelingschap rechtvaardigen. Door eiser is een brief van Amnesty International van 30 maart 2000 overgelegd, waarin melding wordt gemaakt van de vaak vijandige bejegeningen van Tsjetsjenen door de Russische autoriteiten en medeburgers. Verwezen wordt echter naar de ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken van 31 januari 2000 en 29 juni 2000, waarin staat vermeld dat Tsjetsjeense ontheemden niet hebben te vrezen voor vervolging van de Russische autoriteiten. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de gestelde gebeurtenissen dusdanig traumatiserend zijn geweest dat hij niet kan terugkeren. Eiser is immers sinds 1993 in ieder geval acht keer aangehouden, vastgehouden en geslagen. Dit vormde voor eiser niet een dermate traumatiserende ervaring dat hij daarop direct het land heeft verlaten.
III. OVERWEGINGEN
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
2. Ingevolge artikel 13 van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts ingewilligd indien met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel indien internationale verplichtingen of klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen.
3. Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 kan - voor zover hier van belang - een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst;
d. voor wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van Onze Minister van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar.
4. Artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 bepaalt dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 wordt afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Ingevolge het tweede lid van genoemd artikel worden bij het onderzoek naar de aanvraag de daar genoemde omstandigheden betrokken, waaronder de omstandigheid, genoemd onder f, dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitsdocumenten heeft kunnen overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag en de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat het ontbreken ervan hem niet is toe te rekenen.
5. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen op grond van artikel 15c, eerste lid, onder f, van de Vw 1994, thans artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000. Verweerder stelt zich op het standpunt dat aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas afbreuk wordt gedaan nu eiser zijn nationaliteit, asielrelaas en reisroute niet met documenten heeft onderbouwd en hij over zijn reisroute van Polen naar Nederland geen gedetailleerde, coherente en verifieerbare verklaringen heeft gegeven.
6. Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser aannemelijk heeft gemaakt dat de afwezigheid van nationaliteits- of reisdocumenten niet aan hem is toe te rekenen. Daartoe acht de rechtbank van belang dat eiser zijn Russische rijbewijs heeft overgelegd, waardoor eisers identiteit vast staat en dat uit het nader gehoor van eiser blijkt dat zijn geboorteakte, nationaal paspoort en militair boekje in beslag zijn genomen door de plaatselijke autoriteiten. Met betrekking tot de reisdocumenten en het feit dat eiser over zijn reisroute van Polen naar Nederland geen gedetailleerde, coherente en verifieerbare verklaringen heeft gegeven, overweegt de rechtbank dat auto- en/of truckchauffeurs geen reisdocumenten plegen af te geven en voor iemand die nooit buiten de Russische Federatie heeft gereisd (en een reisverbod kreeg opgelegd), is het aannemelijk dat geen geografische herkenning of kennis van doorreislanden aanwezig is.
7. Voorts geldt dat als zich de omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onder f, van de Vw 2000, ingevolge artikel 31 van de Vw 2000 in het relaas van de vreemdeling om het geloofwaardig te achten geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van relevante bijzonderheden mogen voorkomen; van het asielrelaas moet dan een positieve overtuigingskracht uitgaan (zie de uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) van 6 juni 2003 (200301565/1) en 27 juni 2003 (200302933/1)).
8. Anders dan in het bestreden besluit ingelaste besluit in primo is overwogen, voldoet eisers relaas van de in de Russische Federatie - in toenemende mate - ondervonden discriminatie en het door de OMON gefabriceerde „drugs“-bewijs in eisers woning, welke heeft geleid tot eisers arrestatie en de dreiging van uitwisseling tegen Russische krijgsgevangenen, aan de in de voorgaande rechtsoverweging III.7 vermelde maatstaf. Immers, uit het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 14 mei 2003 blijkt het volgende (p. 50):
„Met name Tsjetsjeense mannen worden regelmatig meegenomen naar het politiebureau voor nader verhoor, zonder dat daar een duidelijke, legale aanleiding voor is. Ongeregistreerde Tsjetsjenen maken aanmerkelijk meer kans hier slachtoffer van te worden, maar ook mannen die wel over registratie beschikken kunnen worden aangehouden, bijvoorbeeld wegens een vermoeden dat de registratie vervalst is. Met name in de periode van verhoor en voorarrest op politiebureaus komt mishandeling veelvuldig voor. Vaak worden de gedetineerden onder druk gezet om bepaalde misdaden te bekennen. Ook komt het voor dat politieagenten bewijzen falsificeren door zogenaamd bij het fouilleren van de gedetineerde drugs, wapens of explosieven aan te treffen. Het is in de Tsjetsjeense gemeenschap in Moskou niet ongebruikelijk de zakken van kleding dicht te naaien uit voorzorg tegen dergelijke politiepraktijken. Deze praktijk kende pieken in de periode najaar 1999 tot voorjaar 2000 en in de periode na de explosie in Moskou in augustus 2000. In de verslagperiode bestond in eerste instantie slechts in een klein aantal gevallen een vermoeden van falsificatie. Deze praktijk is echter weer gegroeid na het gijzelingsdrama in oktober 2002. Vaak kan de familie een aanklacht voorkomen door steekpenningen te betalen.“
Verweerder verwijst in het bestreden besluit naar verouderde ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken; uit het voorgaande blijkt van verdergaande ontwikkelingen die het relaas van eiser onderschrijven. Voor zover nodig, wordt ook verwezen naar navolgende rechtsoverwegingen III.14 en volgende.
9. Gelet op het voorgaande houdt eisers asielrelaas als weergegeven in de twee nadere gehoren stand. Verweerder heeft daaraan slechts „enige waarde“ gehecht en dit is gezien eisers geloofwaardigheid onzorgvuldig (zie verweerders overwegingen op pagina 3 van de - in de bestreden beschikking ingelaste - beschikking in primo vergeleken met de pagina’s 6 en volgende van zowel het eerste als het tweede gehoor). Dat in het verweerschrift nadere argumentatie - overigens ook uitgaande van eisers ongeloofwaardigheid - is aangevoerd (paragrafen 3.11 en 3.12) doet aan het voorgaande niet af, en kan niet verhelen dat verweerder zich in het bestreden besluit geen rekenschap heeft gegeven van die ontwikkelingen. Reeds hierom kan het bestreden besluit niet in stand blijven. Bovendien geldt het volgende.
10. Het beleid ten aanzien van vreemdelingen afkomstig uit de deelrepubliek Tsjetsjenië is neergelegd in hoofdstuk C8 van de Vreemdelingencirculaire 2000. Hierin wordt het volgende vermeld:
„De situatie in de deelrepubliek Tsjetsjenië is nog immer van zodanige aard dat de conclusie zou kunnen worden getrokken dat terugkeer van asielzoekers van een bijzondere hardheid is en daarom een beleid van categoriale bescherming geïndiceerd zou zijn. Echter, gelet op de uiterst geringe mate van geografische spreiding van het geweld, bestaat de mogelijkheid om zich aan de geweldsituatie te onttrekken door in een ander deel van de Russische Federatie te verblijven. Hoewel de in het ambtsbericht van 30 maart 2001 beschreven discriminatie aanleiding is tot voortdurende zorg, kan niet worden gesteld dat dit in algemene zin leidt tot de conclusie dat het leven van personen met een Kaukasisch uiterlijk buiten de deelrepubliek onhoudbaar zou zijn.“
11. De rechtbank is echter van oordeel dat na de gewelddadige ontwikkelingen in de Russische Federatie door Tsjetsjeense, als terroristisch door de Russische overheid aangemerkte, separatisten is te verwachten dat de discriminatoire bejegening van Tsjetsjenen sedertdien is toegenomen. Om deze reden heeft de rechtbank na de zitting van 16 oktober 2002 nadere informatie gevraagd over de situatie van Tsjetsjenen in de Russische Federatie buiten de deelrepubliek Tsjetsjenië. Bij brief van 27 juni 2003 gericht aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal heeft verweerder bericht dat nadere informatie van de Minister van Buitenlandse Zaken bij ambtsbericht van 14 mei 2003 (kenmerk: DPV/AM-799717) (hierna: Buizabericht) is uitgebracht. Verweerder heeft deze informatie bij brief van 30 juni 2003 in de onderhavige procedure ingebracht. Blijkens de brief van 27 juni 2003 is verweerder van oordeel dat op basis van het Buizabericht het beleid ten aanzien van asielzoekers afkomstig uit de deelrepubliek Tsjetsjenië ongewijzigd kan blijven. Derhalve heeft eiser volgens verweerder een vestigingsalternatief elders in de Russische Federatie.
12. Kennisneming van dit Buizabericht, voor zover het betrekking heeft op voormeld onderwerp, leidt de rechtbank tot het oordeel dat deze conclusie niet wordt geschraagd door hetgeen in het Buizabericht over de maatschappelijke discriminatie van Tsjetsjenen wordt vermeld. Het volgende is daartoe redengevend.
13. De rechtbank stelt, verwijzend naar de uitspraak van de ABRS van 17 oktober 2001 (JV 2002/7), voorop dat een ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken omtrent de situatie in een land kan worden aangemerkt als een deskundigenadvies aan de Staatssecretaris/Minister ten behoeve van de uitoefening van diens bevoegdheden. De Staatssecretaris/Minister mag bij de besluitvorming op asielaanvragen van de juistheid van de in het ambtsbericht verschafte, informatie uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan (waarvan in casu niet is gebleken).
14. In paragraaf 4.4 van het Buizabericht (p. 45) wordt het volgende vermeld:
„In deze paragraaf zal in algemene zin worden gesproken over de situatie voor etnische Tsjetsjenen verblijvend buiten de noordelijke Kaukasus. In alle regio’s, met uitzondering van Ingoesjetië, ondervinden Tsjetsjenen problemen doorgaans samenhangend met discriminatie. Over het algemeen ondervinden Tsjetsjenen meer problemen in de steden dan op het platteland en zijn de problemen in Moskou, Krasnodar en Stavropol het grootst. In het onderstaande wordt vaak specifiek de situatie in Moskou beschreven, omdat daar de meeste informatie over bestaat. Dezelfde problemen worden doorgaans ook elders in de Russische Federatie ondervonden, hoewel meestal in mindere mate.“
Het is de rechtbank niet duidelijk wat bedoeld wordt met de bovenstaande term „in mindere mate“, maar de rechtbank acht het opvallend dat in het Buizabericht (p. 46) wordt vermeld:
„Er zijn vrijwel geen etnische Tsjetsjenen woonachtig buiten de noordelijke Kaukasus en de grote Russische steden. De ontheemden gaan doorgaans niet naar regio’s waar geen Tsjetsjeense gemeenschap aanwezig is.“
15. Geleidelijk aan is in de Russische Federatie een gunstige voedingsbodem voor racisme ontstaan: de levenstandaard daalde, criminaliteit en corruptie stegen explosief; in algemene zin was sprake van maatschappelijke ontwrichting. In het Buizabericht, (pp. 46/47) wordt vermeld:
„Bovendien was in de gehele voormalige Sovjet-Unie sprake van groeiend nationalisme. In de Russische Federatie, waar de bevolking voor 84% uit etnische Russen bestaat, werden in eerste instantie de - uiterlijk goed herkenbare - ‘Kaukasiërs’ de meest gebruikte zondebok voor alle problemen. Na het uitbreken van het eerste Tsjetsjeense conflict in 1994, werden het specifiek de Tsjetsjenen. Sindsdien is de maatschappelijke discriminatie van Tsjetsjenen gestaag gegroeid, als gevolg van problemen veroorzaakt door de grote stroom van ontheemden die niet adequaat werd opgevangen door de autoriteiten, de terroristische acties gepleegd door Tsjetsjenen, de Russische slachtoffers die vielen tijdens de conflicten en de inmiddels bijna 400.000 Russen die vaak met haatgevoelens en psychische problemen terugkeerden na te hebben gediend bij leger en politie in Tsjetsjenië. Na iedere terroristische actie was er een aanzienlijke verergering. Een ruime meerderheid van de bevolking van Moskou is van mening dat alle Tsjetsjenen criminelen en terroristen zijn.“
16. In het Buizabericht (p. 47) wordt het gevolg van deze ontwikkeling vermeld:
„In de eerste plaats laten veel overheidsfunctionarissen zich leiden in hun handelen door hun vooroordelen en negatieve houding ten aanzien van Tsjetsjenen, waardoor de rechten van Tsjetsjenen hen op arbitraire wijze ontzegd worden. In de tweede plaats worden Tsjetsjenen regelmatig slachtoffer van maatschappelijke discriminatie, bijvoorbeeld doordat men hen niet als werknemer of als huurder wenst of door intimidatie en scheldpartijen van bijvoorbeeld buurt-, dorps- of klasgenoten.“
Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat het niet of nauwelijks mogelijk is voor Tsjetsjenen om zich in verband met klachten over discriminatie tot de overheid te wenden. Daarbij acht de rechtbank van belang dat in het Buizabericht (p. 53) wordt vermeld:
„Vooral ongeregistreerde Tsjetsjenen deinzen terug voor het indienen van een klacht, omdat zij en hun familie dan extra problemen kunnen krijgen met de politie of andere personen of instanties waartegen de klacht was gericht.“
17. Voorts acht de rechtbank van belang dat in het Buizabericht (pp. 48 en 53) wordt vermeld:
„Het verkrijgen van woonregistratie kan voor vele immigranten worden opgelost door het betalen van steekpenningen of het inschakelen van invloedrijke personen (maar) voor Tsjetsjenen geldt dit zeker sinds het uitbreken van het tweede conflict in het geheel niet meer.“ (…)
„Mensenrechtenorganisaties beschikken over aanwijzingen dat alle paspoortafdelingen van de politiebureaus sinds het uitbreken van het tweede conflict in het geheim zijn geïnstrueerd om registratie van Tsjetsjenen te weigeren. In de praktijk wordt de registratieprocedure voor Tsjetsjenen allereerst zo moeilijk mogelijk gemaakt: vaak wordt de aanvraag niet eens in ontvangst genomen; gebeurt dat wel, dan kunnen aanvragen keer op keer kwijt raken of blijken steeds weer andere formaliteiten vereist. Bovendien komt het voor dat politieagenten de verhuurder van de woonruimte van de Tsjetsjeen in kwestie onder druk zetten opdat zij de registratie niet langer ondersteunen.“ (…)
„Bovendien heeft de burgemeester van Moskou in januari 2003 aangekondigd het woonregistratie-regime verder aan te scherpen. Identiteitscontroles en aanhoudingen van Tsjetsjenen vinden vaker plaats, waardoor steeds meer mensen niet langer over voldoende financiën beschikken om keer op keer de steekpenningen te betalen. De bedragen die gevraagd worden als steekpenningen zijn ook aanzienlijk hoger geworden. En zelfs wanneer aan de politie de gevraagde steekpenningen betaald zijn, wordt soms alsnog een aanhouding verricht of een aanklacht ingediend.“
18. In dit verband acht de rechtbank het gestelde op pagina 50 en 51 van het Buizabericht van doorslaggevende betekenis:
„Weliswaar mag volgens de federale wetgeving en vonnissen van hogere gerechtshoven de uitoefening van sociale en economische rechten niet afhankelijk gesteld worden van het tonen van woonregistratie, maar in de praktijk wordt voor tal van handelingen een registratiebewijs vereist. Ongeregistreerde Tsjetsjenen kunnen derhalve niet of slechts in beperkte mate gebruik maken van tal van hun rechten, waaronder:
- recht om te mogen werken
- recht op gezondheidszorg
- recht op onderwijs
- recht op eigendom
- recht om een huwelijk aan te gaan
- recht op sociale uitkeringen (bijvoorbeeld pensioen, bijstand, invaliditeit, kinderbijslag).“
19. Op grond van het doorwerken van de eis tot woonregistratie op voormelde gebieden die de kern van de bestaansmogelijkheden omvatten, in samenhang met de, praktisch gesproken, uitsluiting van Tsjetsjenen van deze woonregistratie, is sprake van een systematische en zeer ingrijpende bejegening die de bestaansmogelijkheden van Tsjetsjenen in de Russische Federatie in ernstige mate beperkt, waartegen onvoldoende bescherming van autoriteiten wordt geboden, erger nog: die door de autoriteiten wordt veroorzaakt.
20. Met betrekking tot de situatie in Ingoesjetië blijkt uit het Buizabericht (pp. 43/44) ook dat sprake is van een wijziging in de houding ten opzicht van de 92.000 Tsjetsjeense ontheemden. Onder invloed van Moskou is er een terugkeerbeleid ingezet, ondersteund door een dreigende aanwezigheid van Russische legeronderdelen bij (officiële alsmede spontane) nederzettingen van Tsjetsjenen, waarvan sluiting het doel is. De druk op de ontheemden is sinds de gijzeling in Moskou aanzienlijk toegenomen. Bovendien is de informatie over de aanwezigheid van zogenoemde Tijdelijke Accommodatiecentra (TAC’s) kennelijk onbetrouwbaar.
21. Kort gezegd komt het voorgaande er op neer dat het beleid van verweerder dat geen categoriaal beleid wordt gevoerd ten aanzien van de deelrepubliek Tsjetsjenië, omdat elders in de Russische Federatie een vestigingsalternatief bestaat, aan innerlijke tegenspraak lijdt en zonder nader motivering niet kan worden gevolgd.
22. In Noord-Ossetië heeft inmiddels een gruwelijke bomaanslag in Mozdok plaatsgevonden. Deze, steeds toenemende, ontwikkeling - te noemen vallen voorts de gewelddadige aanslagen in Moskou na de gijzelingsacties: bij een popfestival en verijdeld bij een restaurant - maken het Buizabericht van 14 mei 2003 alweer verouderd. Dit ondersteunt het oordeel van de rechtbank als hierboven weergegeven.
23. Tenslotte laat verweerder in voormelde brief van 27 juni 2003 (p. 3, laatste alinea) in de weergave van het beleid van de ons omringende landen blijken van een gebrekkige lezing, althans van een ongenuanceerde samenvatting, van dat beleid, met name ten aanzien van België en Duitsland. Deze samenvatting kan zonder nadere motivering niet worden gevolgd.
24. Gelet op het vorenstaande is het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand gekomen en kan tevens niet worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering. Hieruit volgt dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
25. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
VI. BESLISSING
De rechtbank
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644,-- (zegge: zeshonderd en vierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier;
Gewezen door mr. S.J. Bosma, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Huys, griffier en openbaar gemaakt op: 15 september 2003
De griffier,
De voorzitter,
Afschrift verzonden op: 15 september 2003
Conc: SjB/AZ
Coll:
Bp: -
D: B
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.