Rechtbank 's-Gravenhage
nevenvestigingsplaats Haarlem
voorzieningenrechter
artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 02 / 66691 ONGEWN H
inzake: A, geboren op [...] 1979, van gestelde Marokkaanse nationaliteit, verzoeker,
gemachtigde: mr. E. Stap, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
gemachtigde: mr. D.S. van Asperen, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te 's-Gravenhage.
1. GEGEVENS INZAKE HET GEDING
1.1 Verzoeker is bij besluit van 21 augustus 2002 ongewenst verklaard. Tegen dit besluit is op 30 augustus 2002 een bezwaarschrift ingediend. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het bezwaar de werking van het besluit niet opschort.
1.2 Aan de orde is het verzoek om voorlopige voorziening van 30 augustus 2002. Verzocht wordt om verweerder te verbieden verzoeker uit Nederland te (doen) verwijderen tot op het bezwaar is beslist.
1.3 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
1.4 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 3 juli 2003. Ter zitting hebben verzoeker en verweerder bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader uiteengezet.
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan -onder meer- indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Ingevolge de hoofdregel van artikel 6:16 van de Awb schorst het bezwaar niet de werking van het besluit waartegen het is gericht, tenzij bij of krachtens wettelijk voorschrift anders is bepaald. De Vreemdelingenwet (Vw) kent geen bepalingen die in dit geval in afwijking van artikel 6:16 Awb schorsende werking aan het instellen van bezwaar verlenen. Artikel 73 Vw, waarin opschorting van de werking van vreemdelingenrechtelijke besluiten door bezwaar is geregeld, ziet immers op besluiten tot afwijzing van een aanvraag of intrekking van een verblijfsvergunning en niet op een besluit tot ongewenstverklaring.
2.3 Het bestreden besluit strekt tot ongewenstverklaring van verzoeker op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, Vw, juncto artikel 6.5, aanhef en onder b, Vreemdelingenbesluit (Vb).
2.4 Namens verzoeker is in bezwaar en ter onderbouwing van het onderhavige verzoek aangevoerd dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat hij op het moment van het nemen van de bestreden beslissing geen actueel gevaar vormde voor de openbare orde of de nationale veiligheid. Weliswaar is verzoeker onherroepelijk veroordeeld wegens een misdrijf tot een of meer vrijheidsbenemende straffen, maar de laatste veroordeling - bij vonnis van 9 juli 1998 - dateert van ruim vier jaar geleden. Sindsdien is verzoeker nimmer meer veroordeeld wegens een misdrijf. Evenmin is aangetoond dat in geval van verzoeker sprake is van de kans op recidive. Bovendien is in het bestreden besluit niet gemotiveerd waarom verzoeker eerst op 21 augustus 2002 ongewenst is verklaard en niet reeds in een eerder stadium. Gezien het voorgaande heeft het bezwaar een redelijke kans van slagen en dient uitzetting te worden verboden totdat op het bezwaar is beslist.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.5 Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om verweerder te verbieden hem uit Nederland te (doen) verwijderen tot op zijn bezwaar is beslist. Verzoeker heeft echter geen rechtmatig verblijf, heeft ook nimmer rechtmatig verblijf hier te lande gehad en heeft ook geen aanvraag om toelating ingediend. Een voor hem positieve uitkomst van het bezwaar tegen de ongewenstverklaring heeft dan ook niet tot gevolg dat aan verzoeker enig verblijfsrecht hier te lande toekomt. Toewijzing van zijn verzoek zou slechts leiden tot een verbod op uitzetting hangende de bezwaarprocedure, terwijl op verzoeker, ongeacht de uitkomst van de bezwaarprocedure tegen zijn ongewenstverklaring de rechtsplicht rust om Nederland te verlaten. Gezien deze omstandigheden wijst de voorzieningenrechter het verzoek af. De overige grieven kunnen onbesproken blijven.
2.6 Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is niet gebleken.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, voorzieningenrechter, en uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2003, in tegenwoordigheid van mr. C.M. Bertels als griffier.
afschrift verzonden op: 22 JULI 2003
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.