RECHTBANK te 's-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Almelo
sector vreemdelingenrecht
regnr.: Awb 01/48609 BEPTDN BE
inzake: A,
geboren op [...] 1959,
mede ten behoeve van haar minderjarige kind,
burger van Servië en Montenegro,
IND dossiernummer 9910.22.8073,
eiseres;
gemachtigde: mr. B.H. Werink, advocaat te Groningen,
tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
voorheen de Staatssecretaris van Justitie,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. E. Gerssen, ambtenaar ten departemente,
verweerder.
1.1 Op 22 oktober 1999 heeft eiseres een aanvraag om toelating als vluchteling ingediend. De minister van Buitenlandse zaken heeft op 10 mei 2001 een individueel ambtsbericht uitgebracht (kenmerk: DPC/AM-709633). Verweerder heeft zijn voornemen de aanvraag af te wijzen op 31 juli 2001 kenbaar gemaakt. Eiseres heeft een zienswijze ingediend. Bij besluit van 29 augustus 2001 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Bij brief van 25 september 2001 is daartegen beroep ingesteld.
1.2 Het beroep is ter zitting van 31 maart 2003 behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
1.3 Bij beslissing van 1 april 2003 heeft de rechtbank het onderzoek heropend teneinde kennis te kunnen nemen van de onderliggende stukken van het individueel ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken.
1.4 De minister van Buitenlandse Zaken heeft op 16 april 2003 de onderliggende stukken van bovengenoemd ambtsbericht overgelegd.
1.5 Bij uitspraak van 3 juni 2003 (kenmerk Awb 01/48609) heeft de rechtbank, nevenzittingsplaats Almelo, beslist dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat kennisneming van die passages in de onderliggende stukken waaruit de identiteit en/of hoedanigheid van de vertrouwenspersoon en de overige bij het onderzoek betrokken personen en instanties blijkt of kan worden afgeleid, tot de rechtbank beperkt dient te blijven. Partijen hebben, conform artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), ermee ingestemd dat de rechtbank mede op de grondslag van de onderliggende stukken van het ambtsbericht uitspraak doet.
1.6 Het beroep is ter zitting van 15 september 2003 behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2.2 Op 1 april 2001 is de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in werking getreden en is de Vreemdelingenwet (Vw) ingetrokken. Op grond van artikel 117, eerste lid, Vw 2000 wordt de aanvraag aangemerkt als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
De rechtbank zal bij de beoordeling van het beroep toepassing geven aan artikel 83 Vw 2000 en rekening houden met feiten en omstandigheden die na het nemen van het bestreden besluit zijn opgekomen, tenzij de goede procesorde zich daartegen verzet of de afdoening van de zaak daardoor ontoelaatbaar wordt vertraagd.
3.1 Het asielrelaas van eiseres komt op het volgende neer. Eiseres is Moslim en afkomstig uit de Sandjak-regio. Eiseres heeft problemen gekregen door de politieke activiteiten van haar echtgenoot. Ook vanwege haar afkomst heeft eiseres problemen ondervonden. De echtgenoot van eiseres is op 20 september 1999 gearresteerd door politieagenten bewapend met automatische geweren. Haar echtgenoot was leraar filosofie en sociologie aan het gymnasium van B. Begin 1999 besloot hij een democratische beweging op te richten gericht tegen het repressieve regime van de overheersende politieke partij. Tijdens de arrestatie zijn de echtgenoot en zoon van eiseres geslagen. De politie-agenten deden ook huiszoeking. Eiseres is samen met haar echtgenoot en oudste zoon meegenomen naar het politiebureau. Eiseres werd ondervraagd door C, inspecteur van politie. Later werd eiseres ondervraagd door een andere man, D. Hij sloeg eiseres met een wapenstok op haar voetzolen. Ook werd eiseres uitgescholden. Eiseres kon hierna naar huis terugkeren. De volgende dag is eiseres weer naar haar werk gegaan. Voor het huis van eiseres werd gepost door een politiewagen. Eiseres is opnieuw verhoord door C. Eiseres is ook door de commissaris, E, verhoord. De verhoren vonden dagelijks plaats, behalve in de weekenden. Eiseres kreeg hulp aangeboden van een vriendin. Met hulp van deze vriendin en haar echtgenoot heeft eiseres met haar minderjarige kind op 8 oktober 1999 kunnen vluchten.
3.2 Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat uit het individueel ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken (kenmerk: DPC/AM-709633) van 10 mei 2001 blijkt dat de echtgenoot van eiseres nog steeds werkzaam is als leraar filosofie aan de Middelbare school te B. Dat eiseres heeft verklaard dat zij van haar moeder heeft vernomen dat haar echtgenoot spoorloos is en gezocht wordt door de politie leidt niet tot de conclusie dat eiseres vluchteling is. Deze informatie is immers niet afkomstig uit objectieve verifieerbare bron.
Uit het ambtsbericht heeft verweerder tevens opgemaakt dat de politieke beweging, die, naar eiseres stelt, door haar echtgenoot zou zijn opgericht, als gevolg waarvan eiseres heeft te vrezen voor vervolging, niet bekend is.
Het beroep van eiseres op het traumatabeleid faalt. De mishandeling van eiseres valt niet onder de limitatieve opsomming zoals weergegeven in de werkinstructie 31 van verweerder.
3.3 Eiseres stelt zich op het standpunt dat aan de juistheid van het ambtsbericht getwijfeld moet worden. Eiseres heeft op 24 december 2001 een verklaring, gedateerd 3 oktober 2001, overgelegd van het gymnasium te B. Hieruit blijkt dat de echtgenoot van eiseres sedert 21 september 1999 niet meer in dienst is van deze school. Eiseres maakt aanspraak op verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder c, Vw 2000.
Eiseres is onderworpen aan een klassieke martelmethode: zij is met een wapenstok onder haar voetzolen geslagen. Werkinstructie 31 behoeft niet limitatief te worden uitgelegd.
4.1 Voor zover hier van belang luidt artikel 29 Vw 2000:
1. Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 kan worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst.
Voor zover hier van belang luidt artikel 1 Vw 2000:
"In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(...)
k. Vluchtelingenverdrag: het Verdrag van Genève van 1951 betreffende de status van vluchtelingen (Trb. 1954, 88) en het bijbehorende Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76);
l. verdragsvluchteling: de vreemdeling die vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag en op wie de bepalingen ervan van toepassing zijn.
Artikel 31, eerste lid, Vw 2000, luidt als volgt:
Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 wordt afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Op grond van artikel 1 (A) van het Vluchtelingenverdrag worden vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waarin zij gegronde reden hebben te vrezen voor vervolging wegens hun godsdienstige of politieke overtuiging of hun nationaliteit, dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of een bepaalde sociale groep, als vluchteling beschouwd.
4.2 De rechtbank overweegt als volgt.
Niet is gebleken dat de politieke en mensenrechtensituatie in Servië en Montenegro zodanig is dat uitsluitend in verband daarmee aan een vreemdeling uit dat land een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b, of c, Vw 2000 dient te worden verleend. Eiseres zal daarom aannemelijk moeten maken dat met betrekking tot haar persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan op grond waarvan een dergelijke verblijfsvergunning dient te worden verleend.
Verweerder heeft bij de totstandkoming van zijn bestreden besluit gebruik gemaakt van een individueel ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken van 10 mei 2001 (hierna: ambtsbericht).
De rechtbank dient thans te beoordelen of dit ambtsbericht voldoende basis biedt voor verweerders besluit voor zover het besluit betrekking heeft op de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiseres.
Een individueel ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken wordt aangemerkt als een deskundigenadvies aan de minister ten behoeve van de uitoefening van diens bevoegdheden. Daartoe dient het op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze informatie te verschaffen, onder aanduiding - voor zover mogelijk en verantwoord - van de bronnen, waaraan deze is ontleend. Deze bronnen dienen naar het oordeel van de rechtbank de meest geschikte te zijn voor het verkrijgen van de informatie en zo objectief mogelijke informatie te verschaffen.
Indien aan deze eisen is voldaan, mag de minister bij de besluitvorming op asielaanvragen van de juistheid van die informatie uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan.
Verweerder heeft de minister van Buitenlandse Zaken ten behoeve van het ambtsbericht, voor zover hier van belang, de volgende vragen gesteld:
1. Is (of was) mevrouw A's echtgenoot, mijnheer F, een filosofie en sociologie docent aan de school te B?
2. Is iets bekend over zijn huidige verblijfplaats?
3. Is mijnheer F ooit politiek actief geweest in B? Was hij, in januari 1999, de (mede)oprichter van een politieke partij of beweging, genaamd " Unie van intellectuele burgers"?
Het ambtsbericht zoals dat aan verweerder is uitgebracht antwoordt op deze vragen als volgt:
1. De heer F is afgestudeerd aan de Faculteit van Politieke Wetenschappen te Sarajevo, en is sinds enige tijd werkzaam als filosofieleraar aan de Middelbare school te B. Hierin is ook recentelijk geen verandering opgetreden.
2. Uit dezerzijds onderzoek is niet gebleken dat de heer F politiek actief is (geweest) in B. De heer F was geen oprichter van een "Unie van intellectuele burgers" of enige andere politieke partij of beweging.
In één van de onderliggende stukken van het ambtsbericht, te weten een schrijven van de vertrouwenspersoon van 3 maart 2001, is vermeld dat F een filosofieleraar op de middelbare school in B wàs en dat zijn huidige verblijfplaats niet kon worden vastgesteld. In een ander onderliggend stuk, een schrijven van dezelfde vertrouwenspersoon van 22 maart 2001, staat echter dat F nog steeds op de middelbare school werkt. Uit een brief van de vertrouwenspersoon van 21 april 2001 blijkt dat de vertrouwenspersoon deze informatie heeft verkregen via interviews.
De rechtbank is van oordeel dat de berichten van 3 en 22 maart 2001 tegenstrijdig zijn. In het bericht van 3 maart 2001 is er sprake van dat F leraar wàs terwijl in het bericht van 22 maart 2001 gemeld wordt dat F nog immer als docent werkzaam ìs aan bedoelde school. Verweerder heeft blijkens een intern memo op 15 mei 2001 bij de minister van Buitenlandse Zaken geïnformeerd hoe het kon dat in het bericht van 3 maart 2001 wordt gesteld dat over het lot van F niets bekend is terwijl in het bericht van 22 maart 2001 opeens gesteld wordt dat hij nog steeds werkt aan de school te B. Verweerder heeft geen pogingen ondernomen deze tegenstrijdigheid weg te nemen maar genoegen genomen met de verklaring van de minister van Buitenlandse zaken inhoudende dat het bericht van de vertrouwenspersoon van 22 maart 2001 uitvoerig en duidelijk was en een volledig antwoord gaf op de gestelde vragen.
De rechtbank stel vast dat eiseres op dit punt het ambtsbericht gemotiveerd heeft bestreden. Eiseres heeft op 24 december 2001 een schrijven van de schoolsecretaris van voornoemde school, gedateerd 3 oktober 2001, overgelegd waaruit blijkt dat eiseres' echtgenoot sinds 21 september 1999 niet meer in dienst is.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres het schrijven van de schoolsecretaris van 3 oktober 2001 binnen een redelijke termijn heeft overgelegd. Het stuk is gedateerd 3 oktober 2001 terwijl het ambtsbericht van 10 mei 2001 is. De rechtbank acht daarbij van belang dat eiseres in haar reactie van 20 augustus 2001 op het voornemen heeft aangegeven dat haar moeder navraag is gaan doen bij de school, doch geen duidelijkheid omtrent de woon- of werkplaats van de echtgenoot van eiseres heeft verkregen. De rechtbank overweegt met betrekking tot de door eiseres op 19 maart 2003 overgelegde verklaring van de gemeente B dat deze niet binnen een redelijke termijn is overgelegd en derhalve buiten beschouwing dient te blijven.
De rechtbank oordeelt dat verweerder, gelet het vorenstaande, in redelijkheid niet mocht uitgaan van de volledigheid en juistheid van het ambtsbericht maar dat nader onderzoek geboden was omtrent de vraag of de echtgenoot van eiseres nog immer werkzaam was aan bedoelde school. De rechtbank acht hierbij van belang dat uit het schrijven van de vertrouwenspersoon van 21 april 2001, onderdeel uitmakend van de onderliggende stukken van het ambtsbericht, bij vraag 1, blijkt dat slechts mondelinge informatie is ingewonnen. De rechtbank oordeelt dat het gebruik van schriftelijke bronnen teneinde zekerheid te verkrijgen omtrent de vraag of F in dienst was van bedoelde school voor de hand had gelegen. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan de salarisadministratie van de school waar F werkzaam zou zijn.
De rechtbank is, gelet op het vorenoverwogene, van oordeel dat eiseres zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat verweerder ten onrechte is uitgegaan van de juistheid en volledigheid van bedoeld ambtsbericht.
De rechtbank stelt voorts vast dat eiseres het ambtsbericht voor zover dit betrekking heeft op de politieke activiteiten van haar echtgenoot gemotiveerd heeft betwist.
Uit de onderliggende stukken van het ambtsbericht blijkt dat de NGO-Atlas van Servië is geraadpleegd en dat gesproken is met een aantal NGO's in B alsmede een politicus van de S.D.A.-partij (moslim partij in de Sandjak regio). Uit deze informatie komt naar voren dat het bestaan van de Unie van Intellectuele Burgers niet bekend is. Evenmin is bekend dat F politieke activiteiten heeft verricht.
De rechtbank is van oordeel dat de inhoud van het ambtsbericht niet strijdig is met de verklaringen van eiseres. Eiseres heeft immers verklaard dat sprake was van informele bijeenkomsten die in particuliere huizen werden gehouden. Deze bijeenkomsten werden bovendien door een gering aantal mensen, vijf of zes per keer en twintig in totaal, bezocht. Ook vonden de bijeenkomsten gedurende korte tijd, enige maanden, plaats. Eiseres heeft bovendien verklaard dat zij zelf niet aanwezig was bij deze bijeenkomsten, dat deze in de werkkamer plaatsvonden, en dat zij slechts het drinken bracht. Dat deze beweging, zoals gesteld in het ambtsbericht, niet bekend is bij de geraadpleegde bronnen, behoeft dan ook geen verwondering te wekken.
De rechtbank acht daarbij nog van belang dat eiseres verklaard heeft dat haar echtgenoot illegaal werkte en dat de beweging nimmer is opgericht en ook niet geregistreerd is. Bovendien heeft eiseres op 16 januari 2001 een oproep van het ministerie van Binnenlandse Zaken van Servië, gedateerd 18 oktober 1999, overgelegd waarin eiseres wordt opgeroepen zich te doen horen inzake "politieke activiteiten". De rechtbank oordeelt derhalve dat verweerder zich in redelijkheid niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres' verklaringen op dit punt ongeloofwaardig zijn.
De rechtbank oordeel dat verweerder bij de voorbereiding van het bestreden besluit onvoldoende kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen heeft vergaard. Het bestreden besluit is strijdig met artikel 3:2 van de Awb, en dient derhalve vernietigd te worden.
4.3 Het beroep is, gelet op het vorenstaande, gegrond.
4.4 Er bestaat gelet op het vorenstaande, aanleiding verweerder te veroordelen tot vergoeding van de door eiseres gemaakte proceskosten.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiseres heeft moeten maken, te bepalen op € 644,--, te betalen door de Staat der Nederlanden aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.B. Elferink en in tegenwoordigheid van mr. H.W.A. de Jong als griffier in het openbaar uitgesproken op 22 september 2003
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: 22 september 2003