Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 01/29820 BEPTDN
inzake: A, geboren op [...] 1970, mede namens haar minderjarige kinderen B, geboren op [...] 1989, C, geboren op [...] 1992, D, geboren op [...] 1993, E, geboren op [...] 1994, F, geboren op [...] 1996, G, geboren op [...] 1997 en H, geboren op [...] 2000, allen burger van de Federale Republiek Joegoslavië (FRJ), deelrepubliek Kosovo, allen wonende te I, eiseres,
gemachtigde: mr. A.H.A. Kessels, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. P.M. Kruijdenberg, advocaat te ’s-Gravenhage.
1. Op 27 mei 1999 heeft eiseres, mede namens haar minderjarige kinderen, een aanvraag ingediend om toelating als vluchteling, aan te merken als een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000. Bij beschikking van 31 mei 1999 is eiseres in het bezit gesteld van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf (vvtv) met ingang van 27 mei 1999 en geldig tot 27 mei 2000 en is de beslissing op haar aanvraag om toelating als vluchteling opgeschort met een periode van een jaar. Bij beschikking van 4 oktober 2000, op 31 oktober 2000 aan eiseres uitgereikt, is de aanvraag om toelating als vluchteling niet ingewilligd vanwege de kennelijk ongegrondheid en is de geldigheidsduur van de aan eiseres verleende voorwaardelijke vergunning tot verblijf niet verlengd. Op 27 november 2000 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen deze afwijzende beschikking. Op 28 mei 2001 heeft eiseres een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend dat er toe strekt de uitzetting te schorsen tot op het bezwaar is beslist. Bij beschikking van 8 juni 2001 is het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschrift van 5 juli 2001 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft partijen meegedeeld het beroep versneld te zullen behandelen. De gronden van het beroep zijn ingediend bij brief van 8 augustus 2001 en aangevuld bij brief van 5 juni 2003. Op 28 juni 2002 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 12 juni 2003 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2003. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig K. Cici, als tolk in de Albanese taal.
Eiseres is etnisch Albanees en afkomstig uit Kosovo. Op 7 juli 1998 zijn eiseres en haar zes minderjarige kinderen door de Serven uit hun huis verdreven. Zij zijn naar Pristina vertrokken. Eind maart 1999 werden eiseres en haar kinderen weer verdreven en werden zij op de trein richting Macedonië gezet. In Macedonië werden eiseres en haar kinderen opgevangen in een vluchtelingenkamp. Op uitnodiging van de Nederlandse regering is eiseres met haar kinderen op 26 mei 1999 naar Nederland gekomen.
III. STANDPUNTEN PARTIJEN
1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning. Eiseres kan geen geslaagd beroep doen op het vluchtelingschap. Eiseres behoort niet tot de risicogroepen, zoals die zijn genoemd door de UNHCR, en heeft niet middels haar persoonlijk aangaande feiten en omstandigheden gegronde vrees voor vervolging aannemelijk gemaakt. Daarbij volgt uit het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 25 januari 2001, dat er geen sprake is van systematisch vervolging van etnische Albanezen. Sinds de oprichting van de UNMIK en KFOR is sprake van een verbeterde veiligheidssituatie. Voorts heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt bij terugkeer een reëel risico te lopen op een onmenselijke behandeling als bedoeld in artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Ook komt eiseres of één van haar kinderen niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van het traumatabeleid.
2. Eiseres legt aan het beroep ten grondslag dat zij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000. Verweerder heeft niet aangegeven op welke wijze eiseres met haar zeven kinderen en zonder echtgenoot zal kunnen terugkeren naar Kosovo. In Kosovo kan de veiligheid niet worden gegarandeerd. Dit blijkt uit het rapport van de UNMIK „Policy Paper on Repatriation“ van oktober 2000 en het rapport van de UNHCR „UNHCR Position on the Continued Protection Needs of individuals from Kosovo“ van maart 2001. Ook is de woning van eiseres verwoest.
Daarnaast hebben eiseres, haar drie dochters, een zoon en haar echtgenoot psychische en lichamelijke klachten overgehouden van de door hen ondergane traumatiserende gebeurtenissen in het land van herkomst. Zoon G is onder de voet gelopen door de Serven. Hij heeft in Nederland verschillende operaties ondergaan aan hart, neus, keel en oor. Dochter B heeft buikklachten als gevolg van de door haar ondergane gebeurtenissen tijdens de oorlog. Dochter C werd geslagen door militairen en is ook getraumatiseerd. De traumatiserende gebeurtenissen betreffen niet alleen de verdrijving uit de woning, zoals verweerder stelt, maar ook de gebeurtenissen die daarna zijn voorgevallen, zoals het verblijf in Pristina, de vlucht naar Macedonië, het verblijf op straat en vervolgens het verblijf in het vluchtelingenkamp. De bijzondere omstandigheden van dit gezin dienen in het kader van de asielaanvraag worden bekeken. In de nadere instructie van de Staatssecretaris van Justitie aan het bestuur van het COA van februari 2000 staat ook dat omstandigheden van schrijnende aard dienen te worden meegewogen in het kader van de uitvoering van het toelatings- en (uitstel van) vertrekbeleid.
Voorts heeft eiseres bij brief van 5 juni 2003 aangevoerd, dat de terugzending van eiseres en haar kinderen naar Kosovo een schending van artikel 8 van het EVRM oplevert, nu verweerder dreigt de asielaanvragen van eiseres en echtgenoot apart af te doen.
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
2. Ingevolge artikel 13 van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts ingewilligd indien met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel indien internationale verplichtingen of klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen.
3. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 is de Minister bevoegd de aanvraag tot het verlenen van een verblijfvergunning voor bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen.
4. Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 kan -voor zover hier van belang- een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling:
a. (…);
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst.
5. Ten aanzien van het beroep van eiseres op artikel 3 van het EVRM, volgt de rechtbank het standpunt van verweerder, dat sinds de vlucht van eiseres uit Kosovo in maart 1999 sprake is van een feitelijk gewijzigde situatie in Kosovo. Eiseres heeft daarbij niet aannemelijk gemaakt dat zij thans bij terugkeer nog steeds te vrezen zou hebben voor de Servische militairen. Daarnaast is niet gebleken of gesteld dat de UNMIK of de KFOR niet in staat is of niet bereid zou zijn bescherming aan eiseres en haar kinderen te bieden.
6. Ingevolge hoofdstuk C1/4.2.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc 2000) ziet het traumatabeleid op gevallen waarin de persoonlijke beleving van bepaalde -limitatief opgesomde- gebeurtenissen voor een asielzoeker zodanig traumatiserend zijn geweest, dat van hem of haar niet gevergd kan worden terug te keren naar het land van herkomst. Ingevolge C1/4.2.2 van de Vc 2000 kan marteling, ernstige mishandeling of verkrachting van betrokkene alsmede het getuige daarvan zijn, indien het naaste familieleden betreft, een gebeurtenis zijn die aanleiding geeft tot verblijfsaanvaarding. Vastgesteld kan worden dat eiseres en haar kinderen Kosovo hebben verlaten, omdat zij zijn verdreven door de Serviërs. Daarbij is zoon G onder de voet gelopen en getrapt door een Servische soldaat. Hij heeft hierdoor ernstige verwondingen opgelopen. Daarnaast werden eiseres en haar kinderen geslagen bij de grensovergang naar Macedonië. Anders dan verweerder, is de rechtbank van oordeel dat de psychische gevolgen die eiseres en haar kinderen van deze gebeurtenissen hebben ondervonden, verband houden met de redenen van vertrek uit het land van herkomst. Het enkele feit dat eiseres en haar kinderen reeds uit hun huis verdreven waren toen hen het voorgaande overkwam maakt dit niet anders, omdat de wijze waarop eiseres en haar kinderen door Serviërs werden behandeld tijdens hun vertrek naar Macedonië rechtstreeks verband hield met de reden van vertrek, namelijk de verdrijving door de Serviërs. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de mishandeling van de zoon van eiseres ernstig kan worden genoemd, zodat hetgeen eiseres en haar kinderen hebben meegemaakt onder de limitatieve opsomming van hoofdstuk C1/4.2.2 van de Vc 2000 valt. Gelet op de aard en de ernst van de psychische klachten waaraan eiseres en haar kinderen, gezien de zich onder de gedingstukken bevindende medische verklaringen, lijden, is het aannemelijk dat de gebeurtenissen zodanig traumatiserend zijn geweest, dat van hen niet gevergd kan worden terug te keren naar Kosovo. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat eiseres en haar kinderen niet op grond van het traumatabeleid, zoals neergelegd in hoofdstuk C1/4 van de Vc 2000, voor een verblijfvergunning asiel in aanmerking komen.
7. Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit in dit opzicht ontoereikend is gemotiveerd, zodat het wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb behoort te worden vernietigd. Het beroep is derhalve gegrond.
8. Nu het besluit, op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, voor vernietiging in aanmerking komt, kan het overige door partijen aangevoerde onbesproken blijven.
9. Gelet op de gegrondverklaring van het beroep is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn begroot op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644,-- (zegge: zeshonderd en vierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier.
Gewezen door mr. B.E. Mildner, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D.G. Metselaar, griffier en openbaar gemaakt op: 6 augustus 2003
De griffier, De voorzitter,
Afschrift verzonden op: 6 augustus 2003
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.