RECHTBANK te 's-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
sector vreemdelingenrecht
inzake: A,
geboren op [...] 1981,
(eiser),
B,
geboren op [...] 1984,
(eiseres),
van Iraakse nationaliteit,
vertegenwoordigd door
C,
(referente),
IND dossiernummer 9711.04.2114,
gemachtigde: mr. C.F. Roza, advocaat te Zwolle,
eisers;
tegen: De Minister van Buitenlandse Zaken,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
gemachtigde: mr. B.Th. Moerkoert, advocaat te 's-Gravenhage,
verweerder.
1.1 Op 27 september 1999 hebben eisers aanvragen om verlening van een vergunning tot verblijf onder de beperking "verblijf bij moeder C" ingediend. Bij beschikkingen van 4 juni 2002 heeft verweerder de aanvragen niet ingewilligd. Bij brief van 12 juni 2002 is daartegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft dit bezwaar bij beschikkingen van 16 januari 2003 ongegrond verklaard. Bij brief van 6 februari 2003 is daartegen beroep ingesteld.
1.2 Het beroep is ter zitting van 6 mei 2003 behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikkingen toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kunnen doorstaan.
2.2 Op 1 april 2001 is de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in werking getreden en is de Vreemdelingenwet (Vw) ingetrokken. Op grond van artikel 117, eerste lid, Vw 2000 worden deze aanvragen aangemerkt als aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.
3.1 Verweerder heeft het bezwaar van eiser ongegrond verklaard, omdat niet is gebleken dat referente duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikt. Het bezwaar van eiseres is ongegrond verklaard, omdat niet is aangetoond dan wel aannemelijk gemaakt dat zij het minderjarige biologische of juridische kind van referente is. De weigering om eisers hier te lande verblijf toe te staan betekent geen schending van het recht op eerbiediging van het familie- of gezinsleven.
3.2 Eiseres stelt nooit geweten te hebben dat zij niet de dochter van referente is. Het is mogelijk dat baby's bij de geboorte verwisseld zijn. Referente en eiseres weten niet beter of zij zijn moeder en kind en zij hebben altijd samengewoond als zodanig. In de gegeven omstandigheden behoort eiseres op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) gezien te worden als deel uitmakend van het gezin en als zodanig is er ook family life dat gerespecteerd moet worden. Eiseres stelt dat in haar situatie uitgegaan moet worden van de fictie dat ze wel een eigen biologisch kind is, desnoods een geadopteerd kind.
Met betrekking tot het zelfstandig en duurzaam beschikken over voldoende middelen van bestaan stellen eisers dat op het moment van het indienen van bezwaar referente inderdaad geen werk voor nog een jaar had. Maar het is onbegrijpelijk dat verweerder durft te stellen dat referente niet over nog een jaar werk beschikt nu zij met haar werkgever een arbeidsovereenkomst tot 1 januari 2004 is aangegaan.
Verder doen eisers een beroep op artikel 8 EVRM. Daarbij stellen ze zich op het standpunt dat er sprake is van gezinsleven, een positieve verplichting, werk en voldoende inkomen. Ook is er sprake van een duurzaam inkomen want mocht referente per 1 januari 2004 werkloos worden, dan heeft zij aansluitend zo lang recht op WW dat zij de termijn makkelijk haalt.
4.1 Blijkens B1/1.1 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) wordt de aanvraag om verlening van een mvv getoetst aan de voorwaarden die worden gesteld met het oog op het verlenen van een verblijfsvergunning in Nederland.
Ten aanzien van eiser overweegt de rechtbank als volgt.
Artikel 16, eerste lid, onder c, Vw bepaalt dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 kan worden afgewezen indien de vreemdeling niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan dan wel, indien de persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven, niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Verweerder stelt dat op 19 december 2002 werd voldaan aan alle voorwaarden voor toelating, met uitzondering van het middelenvereiste. Voorts is tussen partijen in confesso dat referente beschikt over voldoende middelen van bestaan; in geding is alleen de vraag of die middelen van bestaan duurzaam zijn. Die vraag moet ingevolge artikel 3.75 Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) en de Nota van Toelichting (NvT) daarop worden beoordeeld naar het tijdstip van ontvangst van de aanvraag, het moment van het nemen van de beschikking, dan wel enig tussenliggend moment.
Verweerder heeft betoogd dat met "beschikking" in die bepaling slechts wordt bedoeld de primaire beschikking. Dat blijkt echter uit de tekst van die bepaling noch uit de NvT, en verdraagt zich ook niet met het beginsel van volledige heroverweging in bezwaar. Verweerder heeft voorts betoogd dat voor het antwoord op de vraag of middelen van bestaan duurzaam zijn bepalend is het moment waarop zulks wordt aangetoond (bijvoorbeeld door over leggen van een arbeidsovereenkomst); vanaf dát moment moeten de middelen van bestaan nog voor minimaal een jaar gegarandeerd zijn. Die uitleg is echter in strijd met de tekst van bepaling, gelezen in samenhang met de NvT (blz. 152), waar wordt opgemerkt dat het vanzelf spreekt dat "de aanvraag evenmin wordt afgewezen, indien aangetoond wordt dat de middelen van bestaan op enig moment tussen beide tijdstippen als duurzaam zijn aan te merken".
Referente heeft op 8 januari 2003 een arbeidsovereenkomst voor de duur van een jaar, ingaande 1 januari 2003, overgelegd. Daaruit volgt dat op 1 januari 2003 werd voldaan aan alle voorwaarden voor toelating. Verweerder heeft dan ook ten onrechte het bezwaar ongegrond verklaard.
Het beroep op artikel 8 EVRM kan daarom buiten bespreking blijven.
4.2 Ten aanzien van eiseres overweegt de rechtbank als volgt.
Artikel 16, eerste lid, aanhef en onder g, Vw 2000 bepaalt dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14 van die wet, kan worden afgewezen indien de vreemdeling niet voldoet aan de beperking, verband houdend met het doel waarvoor hij wil verblijven.
Eiseres bestrijdt niet (langer) dat verweerder op grond van DNA-onderzoek terecht geen biologische band tussen referente en haar aanneemt. Zij stelt echter dat verweerder in de bestreden beschikking ten onrechte voorbij is gegaan aan haar betoog dat zij desnoods als een fictief biologisch, dan wel als een geadopteerd kind moet worden beschouwd, omdat beide vrouwen elkaar als moeder/dochter beschouwen en sinds de geboorte van eiseres steeds als zodanig in gezinsverband hebben gewoond. Eveneens ten onrechte is verweerder voorbij gegaan aan het door haar terzake gedane bewijsaanbod.
De rechtbank verwerpt dat betoog. Het is aan eiseres dan wel referente de juistheid van die stelling aannemelijk te maken, hetgeen op geen enkele wijze is geschied. Een bewijsaanbod voldoet daartoe niet en verweerder behoefde de enkele stelling en het gedane bewijsaanbod dan ook niet expliciet te bespreken.
Gelet op het voorgaande kan eiseres aan artikel 8 EVRM geen rechten ontlenen, nu niet aannemelijk is dat tussen referente en haar sprake is van familie- of gezinsleven.
4.3 Het beroep is ten aanzien van eiser gegrond en ten aanzien van eiseres ongegrond.
4.4 Gelet op het vorenstaande bestaat aanleiding om verweerder, als de in het ongelijk gestelde partij, te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van zijn beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden begroot op € 644,-, als kosten van verleende rechtsbijstand.
De rechtbank:
- verklaart het beroep ten aanzien van eiseres ongegrond;
- verklaart het beroep ten aanzien van eiser gegrond;
- vernietigt de bestreden beschikking van eiser van 16 januari 2003;
- draagt verweerder op een nieuwe beschikking te geven met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ad € 644,-, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiser dient te vergoeden.
- wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon om het griffierecht ad € 109,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.M.J. Bouwman in tegenwoordigheid van mr. L.E. Blauw als griffier en in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2003
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: 11 juni 2003