ECLI:NL:RBSGR:2003:AL1799

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/36443
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige voortzetting van bewaring van vreemdeling op grond van Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 10 juli 2003 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een vreemdeling, A, geboren in 1985 en burger van Niger. A was op 19 mei 2003 in bewaring gesteld op grond van artikel 59, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Op 12 juni 2003 werd de bewaring voortgezet op basis van artikel 59, eerste lid en onder a, Vw 2000. De rechtbank oordeelde dat de voortzetting van de bewaring onrechtmatig was, omdat de termijn van vier weken, zoals bepaald in artikel 59, vierde lid, Vw 2000, was overschreden zonder dat dit te wijten was aan het gedrag van de vreemdeling. De rechtbank stelde vast dat de enkele reden voor de voortzetting van de bewaring, namelijk het niet doorgaan van een eerder geboekte vlucht, niet voldeed aan de wettelijke vereisten.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en beval de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van de uitspraak. Tevens werd de verweerder, de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, veroordeeld in de proceskosten van € 322,--. De rechtbank benadrukte dat de bewaring, die was opgelegd op basis van artikel 59, tweede lid, Vw 2000, niet langer dan vier weken mocht duren, en dat de bewaring vanaf 12 juni 2003 onrechtmatig was geworden. De rechtbank oordeelde dat de eerdere kennisgeving van de voortzetting van de maatregel gelijkgesteld moest worden met een beroep tegen het voortduren van de bewaring, en dat de rechtsgeldigheid van de categoriewijziging door de verweerder niet voldoende was onderbouwd.

De uitspraak werd gedaan door rechter H. Dragtsma, in tegenwoordigheid van griffier A. Hut, en is op 10 juli 2003 uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Assen
Vreemdelingenkamer
Regnr.: AWB 03/36443 VRONTN S4
uitspraak: 10 juli 2003
U I T S P R A A K
op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
A,
geboren op [...] 1985,
Burger van Niger,
IND-dossiernummer: 0103.28.8063,
thans verblijvende in het huis van bewaring te Ter Apel,
eiser,
gemachtigde: mr. H.J.M. Nijholt, advocaat te Emmen,
tegen
DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mevr. A. M. Zeeman, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
PROCESVERLOOP
Bij besluit van 19 mei 2003 is eiser op de voet van artikel 59, tweede lid, Vw 2000 in bewaring gesteld.
Naar aanleiding van een eerder ingediende kennisgeving heeft de rechtbank bij uitspraak van laatstelijk 4 juni 2003 het voortduren en de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring niet onrechtmatig beoordeeld.
Namens verweerder is de rechtbank op 1 juli 2003 op grond van artikel 96, eerste lid, Vw 2000 in kennis gesteld van het voortduren van de maatregel van bewaring, opgelegd bij besluit van 19 mei 2003.
Deze kennisgeving moet worden gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep tegen het voortduren van de maatregel van bewaring.
Eiser is op 9 juli 2003 niet ter zitting verschenen, maar heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen nadere informatie te verstrekken over de omzetting van de grondslag van de bewaring van artikel 59, tweede lid, Vw 2000 naar artikel 59, eerste lid en onder a, Vw 2000. Zowel de rechtbank als de gemachtigde van eiser hebben kennis genomen van de op 9 juli 2003 binnengekomen aanvullende stukken van verweerder. De gemachtigde van eiser heeft op 10 juli 2003 op deze aanvullende stukken gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat de nadere zitting achterwege blijft, nu partijen daarvoor toestemming hebben gegeven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.
OVERWEGINGEN
Thans is aan de orde de vraag of zich sedert de sluiting van het onderzoek ter zake van de eerdere kennisgeving feiten en omstandigheden hebben voorgedaan die het (voortduren van) de bewaring onrechtmatig maken. Hierbij is mede van belang of nog voldoende zicht bestaat op uitzetting van eiser.
Namens eiser is ter zitting en bij brief van 10 juli 2003 aangevoerd dat verweerder te weinig stukken heeft overgelegd en dat de categoriewijziging niet rechtsgeldig heeft plaatsgevonden. Op pagina 2 van het model M110-B staat vermeld dat het proces-verbaal op ambtseed is opgemaakt op 19 mei 2003, terwijl het gehoor eerst plaats heeft gevonden op 12 juni 2003. Nu geen ambtsedig proces-verbaal tot herstel is opgemaakt, is dit gebrek niet hersteld. De maatregel van bewaring is derhalve nog altijd gebaseerd op artikel 59, tweede lid, Vw 2000. De bewaring mag niet langer duren dan vier weken. Gelet op het vorenstaande dient de bewaring opgeheven te worden.
Verweerder heeft ter zitting en bij brief van 9 juli 2003 aangegeven dat de bewaring op 12 juni 2003 is omgezet van artikel 59, tweede lid, Vw 2000 naar artikel 59, eerste lid en onder a, Vw 2000. Voorts heeft verweerder aangegeven dat op pagina 2 van het model M110-B abusievelijk staat vermeld dat het proces-verbaal op ambtseed is opgemaakt op 19 mei 2003, dit moet 12 juni 2003 zijn. Verweerder heeft dit vernomen van een collega van de ondertekenaar van het model M110-B. De ondertekenaar is echter niet in staat een herstel proces-verbaal op te maken, daar hij met vakantie is. Daarnaast heeft verweerder aangegeven dat eiser op 11 juli 2003 naar Niger zal worden uitgezet.
De rechtbank overweegt als volgt.
Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat er wel rechtsgeldig een categoriewijziging heeft plaatsgevonden en dat de bewaring vanaf 12 juni 2003 op de voet van artikel 59, eerste lid en onder a, Vw 2000 is voortgezet. De datum 19 mei 2003 op het proces-verbaal van gehoor vat de rechtbank op als een kennelijke administratieve misslag, nu het proces-verbaal onweersproken betrekking heeft op een gehoor van 12 juni 2003.
Artikel 59, eerste lid en onder a, Vw 2000 bepaalt dat de duur van de bewaring in principe onbeperkt is. Bij toepassing van artikel 59, tweede lid, juncto artikel 59, vierde lid, Vw 2000 is de duur van de bewaring echter gelimiteerd tot vier weken.
Indien een vreemdeling op grond van artikel 59, tweede lid, Vw 2000 in bewaring is gesteld kan de bewaring naar het oordeel van de rechtbank in principe, na ommekomst van de termijn van vier weken, niet worden voortgezet onder artikel 59, eerste lid en onder a, Vw 2000. Dit kan bijvoorbeeld anders zijn indien de overschrijding van de termijn van vier weken is te wijten aan (het gedrag van) de vreemdeling, maar dit is in casu niet aan de orde. In het onderhavige geval heeft verweerder ter zitting verklaard dat de enkele reden om de bewaring op 12 juni 2003 op grond van artikel 59, eerste lid en onder a, Vw 2000 voort te zetten was gelegen in het feit dat vanwege het niet doorgaan van een eerder geboekte vlucht de termijn van vier weken als genoemd in artikel 59, vierde lid, VW2000 zou worden overschreden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in deze situatie een onjuist gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om de bewaring op een andere grondslag voort te zetten. Verweerders handelwijze verhoudt zich niet met de in het vierde lid opgenomen waarborg van een maximale duur van vier weken ingeval de inbewaringstelling met toepassing van het tweede lid van artikel 59, Vw2000 is opgelegd.
Het vorenstaande brengt mee dat de bewaring vanaf 12 juni 2003 onrechtmatig is geworden. De rechtbank gelast daarom over te gaan tot opheffing van de bewaring.
Nu de bewaring gelet op het vorenstaande reeds is opgeheven, behoeven de overige stellingen van de gemachtigde van eiser geen bespreking.
Het beroep dient gegrond te worden verklaard.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van de bewaring met ingang van heden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 322,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet vergoeden.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Dragtsma, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A. Hut als griffier en uitgesproken op 10 juli 2003.
Afschrift verzonden: 24 juli 2003