ECLI:NL:RBSGR:2003:AL1799
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatige voortzetting van bewaring van vreemdeling op grond van Vreemdelingenwet 2000
In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 10 juli 2003 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een vreemdeling, A, geboren in 1985 en burger van Niger. A was op 19 mei 2003 in bewaring gesteld op grond van artikel 59, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Op 12 juni 2003 werd de bewaring voortgezet op basis van artikel 59, eerste lid en onder a, Vw 2000. De rechtbank oordeelde dat de voortzetting van de bewaring onrechtmatig was, omdat de termijn van vier weken, zoals bepaald in artikel 59, vierde lid, Vw 2000, was overschreden zonder dat dit te wijten was aan het gedrag van de vreemdeling. De rechtbank stelde vast dat de enkele reden voor de voortzetting van de bewaring, namelijk het niet doorgaan van een eerder geboekte vlucht, niet voldeed aan de wettelijke vereisten.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en beval de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van de uitspraak. Tevens werd de verweerder, de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, veroordeeld in de proceskosten van € 322,--. De rechtbank benadrukte dat de bewaring, die was opgelegd op basis van artikel 59, tweede lid, Vw 2000, niet langer dan vier weken mocht duren, en dat de bewaring vanaf 12 juni 2003 onrechtmatig was geworden. De rechtbank oordeelde dat de eerdere kennisgeving van de voortzetting van de maatregel gelijkgesteld moest worden met een beroep tegen het voortduren van de bewaring, en dat de rechtsgeldigheid van de categoriewijziging door de verweerder niet voldoende was onderbouwd.
De uitspraak werd gedaan door rechter H. Dragtsma, in tegenwoordigheid van griffier A. Hut, en is op 10 juli 2003 uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.