ECLI:NL:RBSGR:2003:AL1784

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/60764
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Togolese vluchteling en de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas

In deze zaak gaat het om de asielaanvraag van eiser, een Togolese nationaliteit, die op 7 januari 2000 een aanvraag om toelating als vluchteling heeft ingediend. De aanvraag werd op 1 november 2001 door verweerder, de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, afgewezen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde. Tijdens de openbare behandeling op 18 maart 2003 heeft eiser zijn standpunten toegelicht, terwijl verweerder zich vertegenwoordigd heeft. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen in overweging genomen, met bijzondere aandacht voor de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiser.

Verweerder had het relaas van eiser ongeloofwaardig geacht, onder andere omdat eiser geen documenten kon overleggen die zijn identiteit en nationaliteit bevestigden. Eiser heeft echter een deskundigenrapport overgelegd waarin de conclusies van verweerder worden bestreden. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet voldoende gemotiveerd is ingegaan op de inhoud van dit deskundigenrapport en dat de bestreden beschikking onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank wijst erop dat verweerder de deskundigheid van de ingeschakelde deskundige niet heeft betwist, en dat het rapport uitvoerig ingaat op de argumenten van verweerder.

De rechtbank concludeert dat verweerder niet zonder de conclusies van het deskundigenrapport gemotiveerd kan voorbijgaan aan de inhoud ervan. Bovendien blijkt uit de bestreden beschikking niet dat verweerder de voorgeschreven beoordeling van de vraag of sprake is van een vestigingsalternatief heeft gevolgd. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de bestreden beschikking en draagt verweerder op een nieuwe beschikking te nemen met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Assen
Vreemdelingenkamer
Regnr.: AWB 01/60764 BEPTDN A S2
uitspraak: 8 juli 2003
U I T S P R A A K
inzake: A,
geboren op [...] 1983,
verblijvende te B,
van Togolese nationaliteit,
IND dossiernummer: 0001.07.8109,
eiser,
gemachtigde: mr. L.M. Ligtvoet-van Tuijn, advocaat te Dokkum;
tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mw. mr. P. van den Berg, ambtenaar ten departemente.
PROCESVERLOOP
Op 7 januari 2000 heeft eiser een aanvraag om toelating als vluchteling gedaan. Bij beschikking van 1 november 2001 heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd.
Bij beroepschrift van 14 november 2001 heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank tegen deze beschikking. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiser gezonden en hem in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 18 maart 2003. Eiser is daarbij verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
MOTIVERING
Standpunten van partijen
Eiser heeft ter ondersteuning van zijn aanvraag, samengevat, het volgende naar voren gebracht. Eiser is afkomstig uit C te Togo.
Eiser heeft zijn land verlaten omdat hij als toekomstig chef van een kanton tegen de standpunten en wensen van de regering inging. Eiser heeft duidelijk gemaakt dat hij niet wilde meewerken aan het verrijken van de rijken in Togo met geld dat bedoeld is voor de armen. Hij werd gearresteerd en opgesloten in een gevangenenkamp. Eiser kon ontsnappen met behulp van een bewaker en een vriend van eisers overleden vader. Voornoemde vriend heeft eisers uitreis geregeld. Eiser vermoedt dat men hem wilde doden omdat men bang was voor wat hij in de toekomst zou gaan doen in het kanton. Op 21 december 1999 heeft hij zijn land van herkomst verlaten.
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen. Nu eiser geen documenten heeft overgelegd ten aanzien van zijn identiteit, nationaliteit, zijn gestelde reisroute alsmede zijn asielrelaas en het ontbreken hiervan aan eiser toerekenbaar is, doet dit afbreuk aan de geloofwaardigheid van zijn overige verklaringen.
Voorts doet afbreuk aan de geloofwaardigheid dat eiser een onjuiste geboortedatum heeft opgegeven, hetgeen door het leeftijdsonderzoek d.d. 27 oktober 2000 aan het licht is gekomen.
Vervolgens overweegt verweerder dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de toekomstige chef van een kanton van C is en dat hij deze functie voor een deel al feitelijk uitoefende. Eiser heeft zijn functie op geen enkele wijze aangetoond. Bovendien kan hij weinig tot niets over zijn gestelde bevolkingsgroep vertellen. Indien eiser daadwerkelijk de chef dan wel aanstaand chef zou zijn geweest, mag in redelijkheid van hem worden verwacht dat hij het een en ander kan vertellen over plaatsvervangers en andere functies die in verband staan met zijn gestelde functie. Nu eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de functie van chef uitoefende, wordt het ook niet aannemelijk geacht dat hij vanwege een beslissing die hij zou hebben genomen is opgepakt.
Verweerder stelt zich vervolgens op het standpunt dat niet in te zien valt dat indien eiser beschouwd werd als een belangrijk persoon in Togo, hij op deze eenvoudige wijze kon ontsnappen. In alle redelijkheid mag worden verwacht dat indien eiser werd beschouwd als een opposant de bewaking ook van dien aard was, zoals die bij een opposant mag worden verwacht.
Tot slot heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat er een reëel risico bestaat dat hij bij terugkeer in het land van herkomst zal worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
Eiser stelt zich op het standpunt dat hij als vluchteling dient te worden toegelaten dan wel in het bezit dient te worden gesteld van een vergunning tot verblijf.
Eiser is van mening dat hij na zijn vlucht uit de gevangenis niet in staat was zijn documenten thuis op te halen. Verweerder acht het niet aannemelijk dat eiser heeft vastgezeten. Verweerder verwoordt ten onrechte niet waarom de detentie van eiser niet geloofwaardig is.
Ten aanzien van zijn geboortedatum persisteert eiser bij hetgeen hij in de zienswijze heeft verwoord. Eiser zegt dat de datum '[...] 1983' op al zijn documenten wordt vermeld. Hoe kan eiser zich verdedigen indien de toekenning van de geboortedatum in zijn land van herkomst op een naar Nederlandse maatstaven ongebruikelijke wijze plaatsvindt.
Ten aanzien van de grootte van eisers bevolkingsgroep merkt eiser op dat hij een schatting heeft gemaakt van het aantal personen waaruit zijn volk bestaat en dat hij derhalve niet van het exacte aantal op de hoogte is. Eiser kan voorts veel vertellen over zijn functie en heeft hierover ook al veel verteld. Echter verweerder is ten onrechte niet bereid kennis te nemen van de inhoud van de door hem in het Frans geschreven brief.
Eiser kan niet naar zijn land van herkomst terugkeren omdat hij in de ogen van zijn eigen stam verraad heeft gepleegd en op grond hiervan vermoord moet worden. Bovendien is Togo een klein land waar de autoriteiten eiser makkelijk kunnen vinden. Tot slot is eiser van mening dat hij bij terugkeer het risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.
Beoordeling van het beroep
Onder meer gelet op het bepaalde in het Koninklijk Besluit van 22 juli 2002, gepubliceerd in de Staatscourant van 25 juli 2002, nr. 140, is de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie in de plaats getreden van de Staatssecretaris van Justitie. Daar waar in deze uitspraak voor wat betreft de periode tot 22 juli 2002 wordt gesproken van verweerder dient te worden bedacht dat hiermede wordt bedoeld de (voormalige) Staatssecretaris van Justitie, wiens handelingen en besluiten, voor zover deze tot stand zijn gekomen voor 22 juli 2002, rechtens dienen te worden toegerekend aan voornoemde Minister.
Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b, c en d Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden verleend aan de vreemdeling
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; of
c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst;
d. voor wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van Onze Minister van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar.
Op grond van artikel 1 (A) van het Verdrag van Genève van 1951 betreffende de status van vluchtelingen (het Vluchtelingenverdrag) worden vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waarin zij gegronde redenen hebben te vrezen voor vervolging wegens hun godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke overtuiging of hun nationaliteit dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of een bepaalde sociale groep, als vluchteling beschouwd.
Niet is gebleken dat de politieke en mensenrechtensituatie in Togo zodanig is dat uitsluitend in verband daarmee aan een vreemdeling uit dat land een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 in samenhang met artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b en c, Vw 2000 moet worden verleend. Daarom zal aannemelijk moeten zijn dat met betrekking tot eiser persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan op grond waarvan kan worden geoordeeld dat een dergelijke verblijfsvergunning moet worden verleend.
De rechtbank overweegt als volgt.
Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het ontbreken van reisdocumenten zoals genoemd in artikel 31, tweede lid, onder f, Vw 2000, niet aan hem is toe rekenen. Of het ontbreken van documenten met betrekking tot zijn identiteit en nationaliteit hem niet toe te rekenen valt hangt af van de geloofwaardigheid van het asielrelaas. Overigens is door verweerder niet betwist dat eiser uit Togo afkomstig is.
Uit de formulering van artikel 31 Vw 2000 vloeit voort dat, indien de omstandigheid als bedoeld in het tweede lid, aanhef en onder f, van artikel 31 Vw 2000 zich voordoet, dit bij het onderzoek naar de aanvraag wordt betrokken. Niet kan derhalve worden volstaan met de vaststelling dat bedoelde omstandigheid zich voordoet, maar tevens zal het asielrelaas aan een beoordeling moeten worden onderworpen.
Verweerder heeft in het voornemen overwogen dat het relaas van eiser ongeloofwaardig is en heeft ter onderbouwing van dit oordeel concrete argumenten gegeven. Bij de aanvulling op de zienswijze heeft eiser een rapport overgelegd van een deskundige, dr. E.A. Baerends, werkzaam aan de Rijksuniversiteit te Groningen. In dit rapport wordt ingegaan op de argumenten van verweerder die hebben geleid tot het oordeel dat het asielrelaas ongeloofwaardig is. De door verweerder aangevoerde argumenten worden in het deskundigenrapport gemotiveerd bestreden. In de beschikking wordt gesteld dat het deskundigenrapport is meegewogen, maar dat dit niet leidt tot een ander oordeel omdat in het rapport niets specifieks ten aanzien van betrokkene zou staan vermeld en slechts een globaal overzicht zou geven van de situatie van Togo. De rechtbank volgt verweerder op dit punt niet. In het rapport wordt uitvoerig ingegaan op het relaas van eiser en op die onderdelen van het relaas op grond waarvan verweerder het relaas ongeloofwaardig achtte. Verweerder heeft bovendien in de beschikking niet bestreden dat dr. Baerends als deskundige valt aan te merken, ter zitting is door verweerder bevestigd dat de deskundigheid van de door eiser ingeschakelde deskundige niet wordt betwist. Onder deze omstandigheden kan verweerder niet zonder de conclusies in het rapport gemotiveerd te weerleggen voorbijgaan aan de inhoud van dit rapport.
Door verweerder is echter niet concreet gereageerd op hetgeen in het rapport naar voren is gebracht, noch heeft verweerder de inhoud van het rapport gemotiveerd weerlegd.
Op grond van vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende gemotiveerd voorbij is gegaan aan de inhoud van het namens eiser ingebrachte deskundigenrapport en dusdoende de bestreden beschikking onvoldoende heeft gemotiveerd.
Niet geheel duidelijk is of verweerder met de bestreden beschikking het subsidiaire standpunt in heeft willen nemen dat, ook indien het asielrelaas wel geloofwaardig zou worden geacht en eiser in het gebied waaruit hij afkomstig is voor vervolging of schending van artikel 3 EVRM te vrezen heeft, aan eiser een vestigingsalternatief elders in Togo wordt tegengeworpen. In het voornemen wordt geen subsidiair standpunt ingenomen, noch wordt daarin gesproken over een vestigingsalternatief. In de bestreden beschikking wordt slechts, kennelijk in reactie op de stelling in het deskundigenrapport dat vestiging elders niet mogelijk is, gesteld dat op geen enkele wijze is onderbouwd waarom betrokkene niet zou kunnen terugkeren naar een ander deel van Togo.
Zo verweerder een dergelijk subsidiair argument heeft willen innemen dan is dit argument onvoldoende onderbouwd. In het geval dat er sprake is van vrees voor vervolging of dreigende schending van artikel 3 EVRM in het gebied waaruit de vreemdeling afkomstig is, maar verweerder een vestigingsalternatief tegenwerpt, zal verweerder, ingevolge C1/3.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000) moeten bezien of in redelijkheid van de vreemdeling mag worden verwacht dat hij zich naar elders in het land van herkomst begeeft omdat hij daar geen gevaar loopt en zijn veiligheid in dat gebied bestendig is. Voorts is van belang dat het gebied voor de vreemdeling toegankelijk en bereikbaar moet zijn. Ten slotte dient beoordeeld te worden of de vreemdeling een leven kan leiden onder omstandigheden, die naar plaatselijke maatstaven niet als abnormaal zijn aan te merken. Uit de bestreden beslissing blijkt niet dat verweerder de hierboven weergegeven, in C1/3.3 van de Vc 2000 voorgeschreven beoordeling van de vraag of sprake is van een vestigingsalternatief, heeft gevolgd.
Verweerders beschikking is, gelet op het bovenstaande, onvoldoende gemotiveerd.
Het beroep is derhalve gegrond.
Voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat aanleiding.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden beschikking van 1 november 2001;
- draagt verweerder op een nieuwe beschikking te nemen met in achtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiser moet voldoen.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC te 's-Gravenhage Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.I. Klaassens en in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2003 in tegenwoordigheid van mr. A.B. Koster als griffier.
Afschrift verzonden: 16 juli 2003