RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Leeuwarden
Vreemdelingenkamer
Regnr.: Awb 02/11915
uitspraak: 7 juli 2003
inzake: A,
geboren op [...] 1982,
van Somalische nationaliteit,
IND-dossiernummer: 9901.22.8040,
eiser,
gemachtigde: mr. B.G. Schoonebeek, advocaat te Groningen
tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mr. R. Jonkman, werkzaam bij de IND.
1.1 Op 23 januari 1999 heeft eiser een aanvraag om toelating als vluchteling gedaan. Bij beschikking van 24 september 1999, op 15 oktober 1999 verzonden aan eisers gemachtigde, heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd en ambtshalve beslist eiser geen vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard te verlenen.
1.2 Eiser heeft hiertegen bij brief van 10 november 1999 bezwaar gemaakt. Bij brief van 30 november 2001, op 3 december 2001 verzonden aan eisers gemachtigde, is eiser uitgenodigd zijn bezwaar toe te lichten tegenover de ambtelijke commissie. Eiser is niet verschenen. Bij brief van 15 januari 2002 heeft eisers gemachtigde uitgelegd waarom eiser niet is verschenen. Bij beschikking van 21 januari 2002 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3 Bij beroepschrift van 14 februari 2002 heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank tegen deze beschikking. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiser gezonden en hem in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken. Verweerder heeft op 23 mei 2003 een verweerschrift ingediend.
1.4 Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 18 juni 2003. Eiser is daarbij verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
Beoordeling van het beroep
2.1 Onder meer gelet op het bepaalde in het Koninklijk Besluit van 22 juli 2002, gepubliceerd in de Staatscourant van 25 juli 2002, nr. 140, is de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie in de plaats getreden van de Staatssecretaris van Justitie. Daar waar in deze uitspraak voor wat betreft de periode tot 22 juli 2002 wordt gesproken van verweerder dient te worden bedacht dat hiermede wordt bedoeld de (voormalige) Staatssecretaris van Justitie, wiens handelingen en besluiten, voor zover deze tot stand zijn gekomen voor 22 juli 2002, rechtens dienen te worden toegerekend aan voornoemde Minister.
2.2 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de beschikking van 21 januari 2002 toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan. Daarbij zal, gelet op artikel 118, tweede lid, Vreemdelingenwet 2000 (hierna te noemen: Vw), de wijze waarop de bestreden beschikking tot stand is gekomen worden getoetst aan de hand van het recht zoals dat tot 1 april 2001 gold.
2.3 In het voorblad, behorend bij de afwijzende beschikking in primo d.d. 24 september 1999, heeft verweerder meegedeeld dat eerst aan de hand van de inhoud van een in te dienen bezwaarschrift zal worden beslist of eiser de behandeling van het bezwaar in Nederland mag afwachten. Bij brief van 1 december 1999 heeft eiser de gronden, waarop het bezwaar tegen de beschikking d.d. 24 september 1999 berust, ingediend. Bij brief van 7 september 2000 heeft verweerder eisers gemachtigde meegedeeld dat de gronden van het bezwaar aanleiding geven eiser in de gelegenheid te stellen te worden gehoord door de ambtelijke commissie en uitzetting van eiser achterwege zal blijven tot een reële beslissing is genomen op het bezwaarschrift.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat verweerder kennelijk van mening was niet in staat te zijn - zonder eiser nader te doen horen door de ambtelijke commissie - een zorgvuldige beslissing te nemen op het bezwaarschrift. Gelet hierop heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in de bestreden beschikking onvoldoende gemotiveerd waarom - zonder eiser alsnog te doen horen - toch met de vereiste zorgvuldigheid een beslissing kon worden genomen op het bezwaar. Dat verweerder de door eisers gemachtigde aangegeven redenen voor eisers afwezigheid bij de zitting van de ambtelijke commissie niet verschoonbaar acht, is, in het licht van verweerders vooromschreven kennelijke opvatting, onvoldoende.
2.4 Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond moet worden verklaard en de bestreden beschikking moet worden vernietigd wegens strijd met het bepaalde in artikel 3:2 Algemene wet bestuursrecht.
2.5 Het beroep is derhalve gegrond.
2.6 Met betrekking tot de proceskostenveroordeling wordt beslist als hieronder is aangegeven.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beschikking van 21 januari 2002 en draagt verweerder op opnieuw te beslissen op bezwaar met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ad € 644,--, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier dient te voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Severein en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2003 in tegenwoordigheid van mr. J.R. Leegsma als griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Afschrift verzonden: 8 juli 2003