Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 94 en 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
Reg. Nrs: AWB 03/3219 VRONTN, AWB 03/3223 VRONTN, AWB 03/3225 VRONTN, AWB 03/3229 VRONTN, AWB 03/3214 VRONTN, AWB 03/3211 VRONTN, AWB 03/3207 VRONTN, AWB 03/3205 VRONTN, AWB 03/3217 VRONTN, AWB 03/3227 VRONTN, AWB 03/3075 VRONTN, AWB 03/3016 VRONTN, AWB 03/3018 VRONTN, AWB 03/3019 VRONTN, AWB 03/3176 VRONTN, AWB 03/3174 VRONTN, AWB 03/3157 VRONTN, AWB 03/3158 VRONTN, AWB 03/3159 VRONTN, AWB 03/3161 VRONTN, AWB 03/3167 VRONTN, AWB 03/3171 VRONTN, AWB 03/3164 VRONTN, AWB 03/3170 VRONTN, AWB 03/3232 VRONTN, AWB 03/3204 VRONTN, AWB 03/3206 VRONTN, AWB 03/3213 VRONTN, AWB 03/3233 VRONTN, AWB 03/3208 VRONTN, AWB 03/3228 VRONTN, AWB 03/3218 VRONTN, AWB 03/3224 VRONTN, AWB 03/3222 VRONTN, AWB 03/3220 VRONTN, AWB 03/3237 VRONTN, AWB 03/3215 VRONTN, AWB 03/3210 VRONTN.
Inzake:
1. A, geboren op [...] 1981;
2. B, geboren op [...] 1970;
3. C, geboren op [...] 1981;
4. D, geboren op [...] 1973;
5. E, geboren op [...] 1981;
6. F, geboren op [...] 1968;
7. G, geboren op [...] 1981;
8. H, geboren op [...] 1978;
9. I, geboren op [...] 1984;
10. J, geboren op [...], allen van Bulgaarse nationaliteit;
gemachtigde: mr. K. van Koutrik, advocaat te Amsterdam;
11. K, geboren op [...] 1978;
12. L, geboren op [...] 1983;
13. M, geboren op [...] 1976;
14. N, geboren op [...] 1979;
15. O, geboren op [...] 1982;
16. P, geboren op [...] 1977, allen van Roemeense nationaliteit;
17. Q, geboren op [...] 1981, van Bulgaarse nationaliteit;
gemachtigde: mr. F.M. Holwerda, advocaat te Amsterdam;
18. R, geboren op [...] 1980;
19. S, geboren op [...] 1978;
20. T, geboren op [...] 1981;
21. U, geboren op [...] 1980;
22. V, geboren op [...] 1983;
23. W, geboren op [...] 1978;
24. X, geboren op [...] 1970;
25. Y, geboren [...] 1968;
26. Z, geboren op [...], allen van Bulgaarse nationaliteit
gemachtigde: mr. M.G.C. van Riet, advocaat te Amsterdam;
27. AA, geboren op [...] 1984;
28. BB, geboren op [...], beiden van Roemeense nationaliteit;
29. CC, geboren op [...] 1984, van Bulgaarse nationaliteit;
30. DD, geboren op [...] 1982;
31. EE, geboren op [...] 1972;
32. FF, geboren op [...] 1978;
33. GG, geboren op [...] 1983;
34. HH, geboren op [...] 1984;
35. II, geboren op [...] 1984;
36. JJ, geboren op [...] 1976;
37. KK, geboren op [...] 1980, allen van Roemeense nationaliteit;
gemachtigde: mr. W.P.C. de Vries, advocaat te Amsterdam.
Hierna te noemen: eisers
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. Y.P. Ong, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het
Ministerie van Justitie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. Op 14 januari 2003 zijn eisers op grond van artikel 50 van de Vw 2000 staandegehouden en opgehouden. Bij beroepschriften van 14 januari 2003 hebben eisers beroep ingesteld tegen de besluiten van verweerder tot oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel. Daarbij is opheffing van de ophouding gevorderd, alsmede toekenning van schadevergoeding en veroordeling van verweerder in de proceskosten.
2. Op 14 januari 2003 zijn eisers uitgezet naar Roemenië dan wel Bulgarije.
3. Het onderzoek is aangevangen op 21 januari 2003. Eisers zijn aldaar vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Zoals van te voren aan de gemachtigden telefonisch was meegedeeld, is de zitting zonder dat een inhoudelijke behandeling heeft plaatsgevonden onmiddellijk na aanvang geschorst, in verband met het ontbreken van voldoende zittingscapaciteit.
4. Het beroep is inhoudelijk behandeld ter openbare zitting van 26 februari 2003. Eisers zijn aldaar vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
5. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en dit hervat op 15 april 2003 teneinde de getuige T.A. Eeken, commissaris van de politieregio Amsterdam-Amstelland, te doen horen. Ter zitting van 15 april 2003 zijn de gemachtigde van verweerder en de getuige niet verschenen.
6. Het onderzoek is opnieuw geschorst en hervat op 24 juni 2003. Eisers zijn aldaar vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens is verschenen commissaris van de politieregio Amsterdam-Amstelland, de heer T.A. Eeken, als getuige. Daarnaast was ter zitting aanwezig, L. Huijzendveld, inspecteur van de politieregio Amsterdam-Amstelland.
1. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 14 januari 2003, opgemaakt door verbalisant B. Soels, blijkt het volgende. In de late avond van 13 januari 2003 heeft er, in het kader van een grootschalig politieoptreden, op de tippelzone aan de Theemsweg te Amsterdam een collectieve staandehouding plaatsgevonden. Dit grootschalige politieoptreden, genaamd Spirit III, is gericht op de, op de tippelzone aanwezige, illegale prostituees. Het redelijk vermoeden van illegaal verblijf is gebaseerd op:
- aanwijzingen uit eigen onderzoek van de politie;
- aanwijzingen die de politie verkregen heeft bij de controle van persoonsgegevens;
- een redelijk vermoeden van illegaal in Nederland verblijvende prostituees.
De staandehouding werd uitgevoerd door N.A. Kramer, inspecteur van politie. Middels een dakmegafoon werd het volgende – kort weergegeven – omgeroepen: „Een ieder met de Nederlandse nationaliteit dient zich te melden bij de uitgang. Iedere vreemdeling wordt op grond van artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000 nu staande gehouden. U dient zich op te houden op de plaats waar u zich nu bevindt. Als u een paspoort of identiteitsbewijs bezit, moet u dit gereed houden voor controle bij de bus.“ Hierna werden de staande gehouden personen overgebracht naar de tijdelijke opvangplaats, te weten het tentencomplex van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers gelegen aan Dortmuiden 9 te Amsterdam (hierna te noemen TNV Dortmuiden). De staandehoudingen zijn bij afzonderlijke processen-verbaal gerelateerd.
2. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 20 januari 2003, opgemaakt door L. Huijzendveld, blijkt dat op dinsdag 14 januari 2003 omstreeks 4.00 uur de vreemdelingen van Bulgaarse en Roemeense afkomst via bussen op transport zijn gezet naar de luchthaven ter fine van hun uitzetting. De charter naar Bulgarije en Roemenië is op 14 januari 2003 omstreeks 6.00 uur vertrokken.
3. In een brief van 20 januari 2003, opgesteld door commissaris T.A. Eeken, over de gang van zaken omtrent de rechtsbijstand tijdens de afhandeling op TNV Dortmuiden is - in het kort - het volgende weergeven. Met het oog op de grootschalige acties die in de regio regelmatig(er) zullen plaatsvinden en daar het gebruikelijk is dat deze acties in de late avond of in de nacht plaatsvinden, is er overleg geweest tussen T.A. Eeken en de Raad voor de Rechtsbijstand over de aanwezigheid van raadslieden tijdens deze acties. Bij het overleg heeft de politie aangegeven hiertegen geen bezwaar te maken, met dien verstande dat zij eerst toegang kunnen krijgen tot de vreemdelingen wanneer alle vreemdelingen zijn binnengebracht, administratief zijn ingeboekt en, waar mogelijk, geïdentificeerd. T.A. Eeken heeft toegezegd dat iedere vreemdeling die bij inboeking aangaf rechtsbijstand te behoeven, in contact zou worden gebracht met een van de raadslieden.
Bij de inboeking is aan elke vreemdeling, met behulp van een tolk, duidelijk gemaakt dat deze zich desgewenst kon voorzien van rechtsbijstand en/of in beroep kon gaan tegen de daarop volgende ophouding. Het inboeken van alle vreemdelingen duurde voort tot ongeveer 2.15 uur. Mede gezien het feit dat een raadsman te laat arriveerde, kon met de feitelijke rechtsbijstand niet eerder dan omstreeks 2.00 uur worden aangevangen. Rond dit tijdstip bleek echter dat de raadslieden meenden toegang te krijgen tot elke aanwezige vreemdeling. T.A. Eeken was het hier niet mee eens. Aangezien zij daarin persisteerden, heeft T.A. Eeken uiteindelijk toegestemd en konden de raadslieden aan de hand van de namenlijst bezoeken afleggen vanaf 2.30 uur.
4. Ter zitting heeft T.A. Eeken desgevraagd daaraan nog het volgende - kort weergegeven - toegevoegd. Na 0.00 uur en voor 1.00 uur waren alle advocaten aanwezig op TNV Dortmuiden. Voor het afgeven van de complete namenlijst was ik afhankelijk van de locatiecommandant van TNV Dortmuiden, L. Huijzendveld. Om 2.15 uur was de lijst min of meer gereed. Ik heb aan de locatiecommandant doorgegeven de namenlijst aan de advocaten af te geven. Ik hoor Huijzendveld zeggen dat hij dit aan de ondercommandant, N.A. Kramer, heeft opgedragen. Huijzendveld weet niet of dit daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. In totaal hebben drie vreemdelingen om rechtsbijstand gevraagd. Indien de vreemdelingen het tweede hokje op het voorgedrukte proces-verbaal van verhoor („geen advocaat bij het verhoor te willen, maar wel rechtsbijstand gedurende de verdere procedure van bewaring, waarna ik de advocatenpiketcentrale alsnog ingelicht heb“) hadden aangekruist, betekende dit dat de betreffende vreemdeling rechtsbijstand wenste. Het is dus niet zo, dat standaard alle vreemdelingen door de advocaten konden worden bezocht. Bovendien was het een gehaast proces, aangezien de bussen om 3.30 uur naar Schiphol zouden vertrekken. Ik had er niets tegen dat de raadslieden de vreemdelingen na 2.00 uur zouden spreken. Vóór dit tijdstip zou dit het operationeel proces verstoren. Ergens tussen 2.00 en 2.15 uur is aan de vreemdelingen medegedeeld dat ze diezelfde nacht nog werden uitgezet. Daarna brak er tumult los onder de vreemdelingen. Ik denk dat de vreemdelingen op dat moment behoefte hadden om een advocaat te roepen. Dit was echter niet officieel, want daarvoor hadden zij tijdens het verhoor aangegeven daaraan geen behoefte te hebben.
III. STANDPUNTEN PARTIJEN
1a. Eisers hebben het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd.
Het recht op rechtsbijstand is geschonden. Eisers zijn niet in staat gesteld de aldaar aanwezige raadslieden te spreken, alhoewel eisers wel hebben aangegeven dit te wensen. De raadslieden waren aldus niet in staat effectief rechtsbijstand te verlenen. Hierdoor zijn eisers (onder meer) niet gewezen op de mogelijkheid van het aanwenden van rechtsmiddelen tegen de vrijheidsbeneming en tegen de op handen zijnde uitzetting. Door de gevolgde handelwijze van de politie tijdens de actie is aan eisers aldus de mogelijkheid onthouden om daadwerkelijk en op effectieve wijze op te komen tegen de aansluitend op de ophouding volgende uitzetting. De staandehouding en de ophouding van eisers is dan ook onrechtmatig geweest, omdat die heeft plaatsgevonden in strijd met artikel 5, van het vierde protocol van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Ter zitting is nog het volgende aangevoerd. Aan de raadslieden is nimmer een lijst met daarop de personalia van eisers verstrekt. De raadslieden hebben in totaal zes eisers gesproken. Hiervan had één persoon tijdens het ophoudingsgehoor aangegeven een raadsman tijdens het gehoor te willen. De andere vijf personen hadden het tweede hokje aangekruist en kregen toegang tot de advocaten. De overige 31 personen zijn niet gesproken.
Daarbij is tijdens het ophoudingsgehoor, waarbij eisers moesten aangeven of zij een advocaat bij het gehoor wensten of rechtsbijstand wensten tijdens de verdere procedure van bewaring, niet aan hen meegedeeld dat zij nog die nacht zouden worden uitgezet. Na de mededeling was er grote consternatie onder eisers. Eisers verkeerden tijdens het gehoor in de veronderstelling dat zij die nacht zouden worden overgebracht naar een politiebureau en dat zij daar de volgende ochtend een advocaat zouden kunnen spreken. Indien eisers tijdens het gehoor op de hoogte waren geweest van hun uitzetting die nacht, dan hadden zij waarschijnlijk de vraag of zij rechtsbijstand reeds tijdens het gehoor wilden, anders beantwoord. Immers bij uitzetting komen ook acute vragen aan de orde omtrent verblijfsstatus, papieren, bagage e.d., waarbij rechtshulp noodzakelijk is.
1b. Subsidiair voeren eisers aan dat er geen concrete aanwijzingen waren voor illegaal verblijf van eisers. Op basis van weinig recente informatie is door verweerder geconcludeerd dat er sprake was van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf. Er is slechts verwezen naar mutaties in juli, augustus en september 2002. Maar in september 2002 had reeds de actie „Spirit I“ plaatsgevonden en die illegalen zijn allemaal uitgezet. Het is dus onduidelijk welke concrete aanwijzingen er waren voor een redelijk vermoeden van illegaal verblijf voor de actie „Spirit III“ in januari 2003.
1c. Meer subsidiair voeren eisers aan dat de werkwijze van de politie tijdens de veegactie onzorgvuldig is geweest, aangezien door de politie een onderscheid is gemaakt tussen Nederlanders en vreemdelingen, zonder dat bij de laatsten rekening is gehouden met een eventuele geldige verblijfsstatus. De algemene gang van zaken, zoals is omschreven in het proces-verbaal van 14 januari 2003, heeft dan ook een discriminatoir karakter. Door de politie is een bepaalde selectie uitgevoerd en het is onduidelijk op basis waarvan dat heeft plaatsgevonden.
2a. Verweerder heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd. Het recht op rechtsbijstand in de zin van artikel 5, vierde protocol, van het EVRM is niet geschonden. Eisers zijn gewezen op de mogelijkheid om rechtsmiddelen aan te wenden. Daarnaast is in alle gevallen aan eisers gevraagd of zij een advocaat bij het gehoor wensten en is er een piketmelding gedaan. Eisers zijn dus in de gelegenheid gesteld een bezwaarschrift tegen de voorgenomen uitzetting en een spoedvovo aanhangig te maken. Dat eisers dit hebben nagelaten, is voor hun eigen rekening en risico.
2b. Omtrent de subsidiaire grief van eisers wordt verwezen naar het proces-verbaal van 14 januari 2003, waarin onder meer wordt verwezen naar de actie „Spirit I“ en „Spirit II“, waarbij het tijdens de laatste actie ging om twee van de vreemdelingen die tijdens de actie „Spirit I“ zijn staandegehouden, waren teruggekeerd en hun diensten wederom aanboden op de tippelzone aan de Theemsweg. Bovendien kunnen ervaringsgegevens een redelijk vermoeden opleveren.
2c. Ten aanzien van het meer subsidiaire gedeelte verwijst verweerder naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingplaats van 28 januari 2003 (AWB 03/3216).
1. De rechtbank overweegt het volgende.
2. Ingevolge artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000 zijn de ambtenaren belast met de grensbewaking en de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen bevoegd, hetzij op grond van feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleveren, hetzij ter bestrijding van illegaal verblijf na grensoverschrijding, personen staande te houden ter vaststelling van hun identiteit en nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie. (…)
Uit artikel 50, tweede lid, van de Vw 2000 volgt dat indien de identiteit van de staande gehouden persoon niet onmiddellijk kan worden vastgesteld, hij mag worden overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor. Hij wordt aldaar niet langer dan gedurende zes uren opgehouden, met dien verstande, dat de tijd tussen middernacht en negen uur voormiddags niet wordt meegerekend.
Uit het derde lid van voornoemd artikel volgt dat ook de staande gehouden persoon waarvan de identiteit onmiddellijk kan worden vastgesteld en indien blijkt dat deze persoon geen rechtmatig verblijf geniet, dan wel niet onmiddellijk blijkt dat hij rechtmatig verblijf heeft, mag worden overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor. (…)
3. Blijkens artikel 4.18, eerste lid, van het Vb 2000 wordt aan de vreemdeling, die met toepassing van artikel 50, tweede of derde lid, van de Wet, is overgebracht naar een plaats, bestemd voor verhoor, tijdig mededeling gedaan van de hem toekomende bevoegdheid zich bij het verhoor te doen bijstaan door een raadsman.
Ten aanzien van eisers, genoemd onder nummer: 2, 3, 7, 10, 15, 16, 17, 19, 20, 21, 23, 25, 29, 32, 34 en 35:
4a. De rechtbank gaat allereerst in op de primaire grief van eisers dat het recht op rechtsbijstand is geschonden.
Voornoemde eisers hebben tijdens het ophoudingsgehoor aangegeven dat zij „geen advocaat bij het gehoor willen, maar wel rechtsbijstand gedurende de verdere procedure van bewaring“ (het tweede hokje op het voorgedrukte formulier is aangekruist).
De rechtbank overweegt ten aanzien van deze eisers als volgt.
Niet in geschil is tussen partijen dat deze eisers in de nacht van 14 januari 2003 geen toegang tot rechtsbijstand hebben verkregen.
De rechtbank is van oordeel dat een redelijke uitleg van artikel 4.18 van het Vb 2000 met zich meebrengt, dat, nu eisers het tweede hokje hebben aangekruist, eisers hun recht op rechtsbijstand daadwerkelijk kunnen uitoefenen alvorens hun uitzetting zou worden geëffectueerd. Dat de ophoudingsfase van eisers niet werd gevolgd door een verdere procedure van bewaring, maar werd afgebroken door hun uitzetting doet daar niet aan af. Naar het oordeel van de rechtbank hadden eisers alsdan door verweerder in de gelegenheid moeten worden gesteld tijdens de ophoudingsfase daadwerkelijk toegang te verkrijgen tot de rechtshulpverleners.
De rechtbank is daarbij van oordeel dat de formulering van de vraagstelling op het voorgedrukte formulier „proces-verbaal van verhoor“: „geen advocaat bij het verhoor te willen, maar wel rechtsbijstand gedurende de verdere procedure van bewaring“ impliceert, althans de suggestie wekt, dat de ophoudingsfase zou worden vervolgd door een verdere procedure van bewaring. De verbalisanten waren er echter van op de hoogte, dat eisers diezelfde nacht nog zouden worden uitgezet en dat zij dus niet in bewaring zouden worden gesteld. Voor de verbalisanten was het aldus op voorhand reeds duidelijk dat eisers, die voor het tweede hokje hadden gekozen, geen toegang zouden krijgen tot een raadsman alvorens zij zouden worden uitgezet. Naar het oordeel van de rechtbank is er onder deze omstandigheden sprake van misleiding van eisers door de verbalisanten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat door de gevolgde handelwijze van verweerder in ieder geval geen recht is gedaan aan de uitoefening van het recht op en toegang tot rechtsbijstand van eisers.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het beroep van deze eisers reeds hierom gegrond moeten worden verklaard.
Gelet op het bovenstaande, behoeven de tweede en derde grief van eisers geen bespreking meer.
Ten aanzien van de eisers, genoemd onder nummer: 1, 4, 5, 6, 8, 9, 18, 22, 24, 26, 28, 30, 31 en 33:
4b. Voornoemde eisers hebben bij het ophoudingsgehoor het eerste hokje op het voorgedrukte formulier aangekruist: „Geen advocaat bij het verhoor te willen“.
Niet in geschil tussen partijen is dat ook voornoemde eisers in de nacht van 14 januari 2003 geen van de aanwezige raadlieden hebben gesproken.
Ten aanzien van deze groep eisers, acht de rechtbank het volgende van belang.
Ter zitting heeft T.A. Eeken, commissaris van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, verklaard dat, nadat tussen 2.00 uur en 2.15 uur aan eisers de mededeling was gedaan dat zij om 4.00 uur per bus naar de luchthaven Schiphol zouden vertrekken, alwaar hun vliegtuig klaar zou staan, er tumult uitbrak. Daarnaast heeft mr. F.M. Holwerda verklaard dat zij na 2.00 uur naar een kamer werd gebracht, alwaar zes vrouwen zich bevonden die om een advocaat vroegen. Slechts één van deze eisers had tijdens het gehoor verzocht om rechtsbijstand. Daarnaast is ter zitting gebleken dat één van de eisers huilend en ontdaan door een agent naar de kantine is gebracht om aldaar met één van de aanwezige raadslieden te kunnen spreken.
Nu eisers tijdens het ophoudingsgehoor niet of niet volledig zijn geïnformeerd omtrent hun op handen zijnde uitzetting en het tijdstip waarop deze zou plaatsvinden, zijn eisers niet zonder meer in staat geweest een juiste en volledige beoordeling te maken van hun behoefte aan en mate van rechtsbijstand. De rechtbank acht het niet uitgesloten dat deze beoordeling anders zou zijn uitgevallen, indien eisers op de hoogte waren geweest van hun spoedige uitzetting.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat het voorgaande des te meer klemt, aangezien er tussen de ophouding en uitzetting een duidelijke relatie bestaat. Eisers zijn immers opgehouden ter fine van hun uitzetting. Aldus is het van belang dat eisers, in een situatie als waarvan in het onderhavige geval sprake is, in staat worden gesteld een rechtskundig oordeel in te winnen over de uitzetting als zodanig en dat eisers daadwerkelijk de mogelijkheid verkrijgen eventuele rechtsmiddelen tegen de uitzetting aan te wenden. Naar het oordeel van de rechtbank kan dan pas van daadwerkelijke en effectieve verlening van rechtsbijstand worden gesproken. Aangezien aan dit vereiste niet is voldaan, is het beroep van deze eisers gegrond.
De rechtbank voegt hieraan toe dat deze effectieve verlening van rechtsbijstand niet hoeft te betekenen dat het operationele proces van een grootscheepse veegactie als „Spirit III“ onevenredig wordt belast of zelfs wordt belemmerd. Hierbij is echter een taak voor verweerder weggelegd om vooraf tijd in te ruimen voor de inbreng van raadslieden tijdens deze acties, waarbij de duur van de (individuele) rechtsbijstand, indien het operationele proces dat vergt, kan worden begrensd. Tijdens de onderhavige veegactie was het immers op voorhand de bedoeling dat de advocaten vanaf 0.00 uur toegang hadden tot eisers, maar vanwege het lopende operationele proces van onder meer inboeken en het horen van eisers, was het pas vanaf 2.30 uur effectief mogelijk rechtsbijstand te verlenen.
Ten aanzien van eiseres, genoemd onder nummer: 27:
4c. Het proces-verbaal van het ophoudingsverhoor ontbreekt in het dossier van voornoemde eiseres.
De rechtbank is van oordeel dat, aangezien het proces-verbaal ontbreekt, thans niet kan worden vastgesteld of zij om rechtsbijstand heeft verzocht en of zij die heeft verkregen. Aangezien niet is gesteld of is gebleken dat dit het geval is geweest, geldt hetgeen onder punt IV. 4a en 4b is overwogen ook ten aanzien van voornoemde eiseres.
Het beroep dient dan ook ten aanzien van eiseres, genoemd onder nummer 27, gegrond te worden verklaard.
Ten aanzien van de eisers, genoemd onder nummer: 11, 12, 13, 14, 36 en 37.
4d. Zoals door de gemachtigden van eisers ter zitting is verklaard, hebben deze eisers in de nacht van 14 januari 2003 wel één van de aanwezige advocaten gesproken. Van eiseres nummer 14 is geen proces-verbaal van het ophoudingsverhoor aanwezig, maar haar raadvrouwe heeft ter zitting verklaard haar wel te hebben gesproken.
Ten aanzien van voornoemde eisers overweegt de rechtbank als volgt. Aangezien aan deze eisers in de nacht van 14 januari 2003 rechtsbijstand is verleend, is de eerste beroepsgrond niet van toepassing op hen.
Ten aanzien van de tweede grief omtrent het redelijk vermoeden van illegaal verblijf, genoemd onder punt III.1b, overweegt de rechtbank het volgende. In het proces-verbaal van bevindingen van 14 januari 2003 staat vermeld dat het redelijk vermoeden voort vloeit uit de eerder gehouden staandehoudingen op de tippelzone tijdens de acties „Spirit I“ op 23 september 2002 en „Spirit II“ op 21 november 2002. Ook wordt vermeld dat de tippelzone bij de politie bekend staat als een plaats waar illegale vrouwen hun diensten als prostituee aanbieden terwijl dit in strijd is met de Vreemdelingenwet 2000 alsmede de Wet arbeid vreemdelingen. Dit blijkt uit diverse mutaties in het politiesysteem xpol. De rechtbank volgt verweerder in zijn stelling dat ervaringsgegevens ook een redelijk vermoeden kunnen opleveren. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het proces-verbaal voldoende basis biedt voor een redelijk vermoeden van illegaal verblijf ten aanzien van eisers die zich in de nacht van 13 op 14 januari 2003 op de tippelzone aan de Theemsweg te Amsterdam bevonden.
Ten aanzien van derde grief omtrent de gestelde onzorgvuldige werkwijze van de politie tijdens de actie, genoemd onder punt III.1c, verwijs de rechtbank naar een uitspraak van deze rechtbank en zittingplaats van 28 januari 2003 (AWB 03/3216), en met name naar de tweede overweging op pagina 2. Deze uitspraak is aan de onderhavige uitspraak gehecht.
Mitsdien is de rechtbank van oordeel dat het beroep ten aanzien van deze eisers ongegrond dient te worden verklaard.
Ten aanzien van alle eisers:
5. Gezien hetgeen hiervoor is overwogen behoeven de overige grieven en stellingen van partijen, al dan niet in individuele zaken, geen bespreking meer.
6. Gezien het vorenstaande ziet de rechtbank geen aanleiding het verzoek van eisers de tijdens de actie opgetreden verbalisanten als getuigen op te roepen, in te willigen.
Ten aanzien van eisers, genoemd onder nummer: 2, 3, 7, 10, 15, 16, 17, 19, 20, 21, 23, 25, 29, 32, 34, 35 en 1, 4, 5, 6, 8, 9, 18, 22, 24, 26, 28, 30, 31 en 33 en 27:
7. De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eisers ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag van € 50,-- per persoon.
8. Gelet op het voorgaande is er voorts aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 5.152,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt per gemachtigde voor viermaal verschijnen ter zitting, waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
Ten aanzien van de eisers, genoemd onder nummer: 11, 12, 13, 14, 36 en 37.
10. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 106 van de Vw 2000 of artikel 8:75 van de Awb.
Ten aanzien van eisers, genoemd onder nummer: 2, 3, 7, 10, 15, 16, 17, 19, 20, 21, 23, 25, 29, 32, 34, 35 en 1, 4, 5, 6, 8, 9, 18, 22, 24, 26, 28, 30, 31 en 33:
- verklaart het beroep gegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot € 50,--(zegge: vijftig euro) per persoon, te betalen door de griffier van de rechtbank aan eiser;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 5.152,--
(zegge: vijfduizendhonderdtweeënvijftig euro), te betalen door de Staat der
Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Ten aanzien van de eisers, genoemd onder nummer: 11, 12, 13, 14, 36 en 37.
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Gewezen door mr. F. Salomon, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D.G. Metselaar, griffier en openbaar gemaakt op: 15 juli 2003
De griffier, De voorzitter,
Afschrift verzonden op: 15 juli 2003
Conc.: DM
Coll: Mek
Bp: -
D: C
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.