ECLI:NL:RBSGR:2003:AL1749

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/44720, 03/44830 VRONTN
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van asielzoeker na afwijzing asielaanvraag

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 3 september 2003 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een asielaanvraag van eiser, een vreemdeling uit de Democratische Republiek Congo. Eiser was op 5 juli 2003 in bewaring gesteld en had op 7 juli 2003 een verzoek tot afgifte van een verblijfsvergunning asiel ingediend. De rechtbank heeft eerder, op 29 augustus 2003, het besluit van de verweerder tot afwijzing van de asielaanvraag vernietigd, waardoor eiser met terugwerkende kracht rechtmatig verblijf had. De verweerder stelde echter dat na de vernietiging van de beslissing opnieuw een categoriewijziging kon plaatsvinden, wat zou betekenen dat eiser opnieuw maximaal zes weken in bewaring kon worden gehouden.

De rechtbank oordeelde dat artikel 59, vierde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) duidelijk aangeeft dat de inbewaringstelling in geen geval langer dan zes weken mag duren. De rechtbank benadrukte dat de wetgever geen ruimte laat voor een langere detentie van vreemdelingen die rechtmatig verblijf hebben. De rechtbank concludeerde dat de bewaring van eiser onrechtmatig was geworden vanaf 18 augustus 2003, omdat de termijn van zes weken was verstreken. Eiser kreeg een schadevergoeding van € 1190,- toegewezen voor de onrechtmatige bewaring.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, beval de opheffing van de maatregel van bewaring, en verklaarde het beroep ex artikel 96 Vw 2000 niet-ontvankelijk. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 644,-. De uitspraak is definitief, er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
beroep vrijheidsontnemende maatregel
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 03/44720 VRONTN
AWB 03/44830 VRONTN
Inzake : [A], CRV nummer [CRV nummer], thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Tilburg, hierna te noemen eiser,
gemachtigde mr. P.H. Hillen, advocaat te Tilburg
tegen : de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder, gemachtigde mr. N. Jhari, ambtenaar ten departemente.
I. PROCESVERLOOP
1. Eiser heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] 1960 en de Democratische Republiek Congo nationaliteit te hebben.
2. Eiser is op 5 juli 2003 in bewaring gesteld. Hij heeft op 7 juli 2003 een verzoek tot afgifte van een verblijfsvergunning asiel ingediend. Op 1 augustus 2003 om 14.00 uur heeft verweerder aan eiser het voornemen tot afwijzing van de aanvraag uitgereikt. Bij besluit van 15 augustus 2003, uitgereikt omstreeks 11.00 uur, heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat bij uitspraak van deze rechtbank van 29 augustus 2003 gegrond is verklaard. Het besluit van verweerder van 15 augustus 2003 is daarbij vernietigd.
3. Op 18 augustus 2003 heeft de rechtbank een op 17 augustus 2003 gedateerd beroepschrift op grond van artikel 93 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) van eiser ontvangen (AWB 03/44720 VRONTN). Het beroep is gericht tegen het voortduren van de maatregel van bewaring die verweerder bij besluit van 5 juli 2003 eiser heeft opgelegd. In het beroepschrift is tevens verzocht om schadevergoeding.
Daarnaast heeft verweerder bij kennisgeving op grond van artikel 96 Vw 2000, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op 18 augustus 2003, de rechtbank bericht omtrent het voortduren van de maatregel van bewaring (AWB 03/44830 VRONTN).
4. Openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 1 september 2003. Eiser heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. M. Soffers, advocaat te 's-Gravenhage, die de gemachtigde van eiser, mr. P.H. Hillen, ter zitting heeft vervangen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
1. De rechtbank stelt voorop dat over de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring als zodanig reeds is beslist bij uitspraak van deze rechtbank van 21 juli 2003. Derhalve staat thans ter beoordeling of verdere voortzetting van de maatregel van bewaring, gegeven de omstandigheden van het geval, rechtmatig is.
2. Namens eiser is onder meer aangevoerd dat nu zijn beroep tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag gegrond is verklaard, hij met terugwerkende kracht ook in de periode na verweerders beslissing op zijn asielaanvraag, op grond van artikel 8, aanhef en onder f, Vw2000 rechtmatig verblijf heeft gehad. De door verweerder naar aanleiding van de afwijzende beslissing op eisers asielaanvraag doorgevoerde categoriewijziging naar de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw2000 genoemde grond is dan ook onterecht geweest. Nu de termijn van zes weken, ex artikel 59, vierde lid, Vw2000, is aangevangen op 7 juli 2003, is de bewaring vanaf 18 augustus 2003 onrechtmatig geworden en is verweerder vanaf die datum schadeplichtig, aldus eiser.
3. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat de gegrondverklaring van het beroep in de asielprocedure aanleiding geeft voor omzetting van de bewaring naar de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, Vw2000 genoemde grond. Vanaf dat moment gaat, aldus verweerder, de in het vierde lid van artikel 59 Vw2000 genoemde termijn van zes weken opnieuw in. Verweerder zou alsdan zes weken de tijd hebben om een nieuwe beslissing op de asielaanvraag van eiser te nemen en eiser gedurende die periode in bewaring mogen houden op de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, Vw2000 genoemde grond.
4. Op grond van al hetgeen partijen hebben aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat het voortduren van de onderwerpelijke vrijheidsontnemende maatregel, gelet op het bepaalde in artikel 96, vierde lid, Vw2000 onrechtmatig te achten is met ingang van 18 augustus 2003. Daartoe overweegt zij het volgende.
5. Bij uitspraak van deze rechtbank van 29 augustus 2003, op dezelfde dag verzonden, is het besluit van verweerder van 15 augustus 2003 waarbij de asielaanvraag van de vreemdeling werd afgewezen vernietigd. Deze vernietiging heeft tot gevolg dat de vreemdeling op grond van artikel 8, aanhef en onder f, Vw 2000 ook vanaf 15 augustus 2003 nog rechtmatig verblijf had en is blijven behoren tot de groep van vreemdelingen als omschreven in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, Vw2000. De naar aanleiding van het afwijzende besluit op de asielaanvraag doorgevoerde categoriewijziging heeft, gelet op de vernietiging van het besluit, ten onrechte plaatsgevonden. De rechtbank houdt het er in het onderhavige geval dan ook voor dat voor eiser de status van vreemdeling die op grond van het bepaalde in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, Vw2000 in bewaring gesteld is ook vanaf 15 augustus 2003 geacht moet worden te zijn blijven gelden. Het door verweerder bepleite standpunt dat na de vernietiging opnieuw een categoriewijziging kan plaatsvinden, welke volgens verweerder (met verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 7 juli 2003, nr. 03/33560) tot gevolg heeft dat eiser wederom gedurende maximaal zes weken in bewaring gesteld kan blijven, volgt de rechtbank niet. In artikel 59, vierde lid, Vw2000 is uitdrukkelijk aangegeven dat bij een voornemenprocedure zoals in casu aan de orde, de inbewaringstelling in geen geval langer dan zes weken mag duren. In de Nota van Toelichting bij artikel 5.3 Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb2000), Stb. 2000, 497, pagina 205, is dit benadrukt. De door de wetgever gebruikte terminologie laat geen enkele ruimte om een persoon die op grond van artikel 8, aanhef en onder f, Vw2000 rechtmatig in Nederland verblijf houdt langer dan zes weken in bewaring te houden. Voorts heeft verweerder in hoofdstuk A5/5.3.3.5 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) het standpunt ingenomen, dat het toepassen van bewaring bij vreemdelingen die een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel hebben ingediend zo beperkt mogelijk dient te geschieden. Wanneer thans opnieuw een categoriewijziging zou kunnen plaatsvinden, zou dat tot gevolg hebben dat in bewaring gestelde asielzoekers zoals eiser vanaf het moment van de asielaanvraag tot het moment dat een rechtens juiste beslissing op die aanvraag is genomen, terzake van een en dezelfde aanvraag gedurende meerdere perioden van zes weken op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, Vw2000 in bewaring gehouden zouden kunnen worden. De door verweerder bepleite en toegepaste draaideurconstructie (waarbij op de laatste werkdag voor het verstrijken van de zes weken termijn van artikel 59, vierde lid, Vw2000 een in rechte absoluut onhoudbare beslissing op de asielaanvraag werd genomen, omdat beslist werd voor ommekomst van de termijn om de zienswijze in te dienen) is in strijd met hetgeen de wetgever in artikel 59, vierde lid, Vw2000 heeft bepaald. Voorts is het ook in strijd met de beperkte toepassing van het middel van bewaring die verweerder bij vreemdelingen die een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel hebben ingediend blijkens zijn beleid voorstaat.
6. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het er voor gehouden moet worden dat eiser ook vanaf 15 augustus 2003 op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, Vw2000 in bewaring is gehouden. De termijn van zes weken als genoemd in artikel 59, vierde lid, Vw2000 begint blijkens de Nota van Toelichting bij artikel 5.3 Vb 2000 te lopen op de dag waarop de aanvraag door het bestuursorgaan is ontvangen. In het onderhavige geval is de termijn begonnen op 7 juli en eindigde derhalve op 17 augustus 2003. De bewaring dient derhalve met ingang van 18 augustus 2003 als onrechtmatig gekwalificeerd te worden. De rechtbank zal dan ook de opheffing van de bewaring bevelen met ingang van de datum van de onderhavige uitspraak. Namens eiser is tevens om vergoeding van schade verzocht. Aan eiser wordt een schadevergoeding toegewezen ad ? 1190,- (17 maal ? 70,-). Voor matiging van dat bedrag bestaat geen aanleiding.
7. Nu reeds wordt beslist op het beroep van eiser (nummer 03/44720) heeft eiser geen belang meer bij het beroep ex artikel 96 Vw2000 (nummer 03/44830). In het laatstgenoemd beroep dient eiser dan ook niet-ontvankelijk verklaard te worden.
8. De rechtbank acht voorts termen aanwezig verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eiser in verband met de behandeling van dit beroep gemaakte kosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-, te weten € 322,- voor het beroepschrift en € 322,- voor het verschijnen ter zitting bij een zaak van gemiddeld gewicht.
Beslist dient te worden als volgt.
III. BESLISSING
De Rechtbank 's-Gravenhage
RECHT DOENDE:
1. verklaart het beroep gegrond;
2. beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring;
3. wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan de vreemdeling een schadevergoeding toe, groot € 1190,-- ten laste van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie), te betalen door de griffier van de rechtbank;
4. verklaart het beroep ex artikel 96 Vw2000 niet-ontvankelijk;
5. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier dient te vergoeden.
Aldus gedaan door mr. L.P. Bosma en uitgesproken in het openbaar op
3 september 2003 in tegenwoordigheid van drs. H. Brouwer, griffier.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
afschrift verzonden op: 5 september 2003