RECHTBANK te 's-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Almelo
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer
enkelvoudige kamer
regnr.: Awb 02/35981 BEPTDN BE
inzake: A,
geboren op [...] 1984,
van Burundese nationaliteit,
IND dossiernummer 0007.19.2015,
eiser,
gemachtigde: mr. P.R. Hogerbrugge, advocaat te Arnhem;
tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. K. Bijkerk, ambtenaar ten departemente.
1.1 Op 19 juli 2000 heeft eiser een aanvraag om toelating als vluchteling ingediend.
Op 20 juli 2000 heeft drs. H. Th. van der Pas, docent aan de Katholieke Universiteit Brabant te Tilburg, een verslag van een onderzoek naar de leeftijd van eiser opgesteld.
Op 17 januari 2001 is eiser gehoord met behulp van een tolk in de Swahili taal, welk gesprek is opgenomen ten behoeve van een taalanalyse. Van deze taalanalyse zijn rapporten opgemaakt, gedateerd 11 april 2001, van de Skandinavisk Sprakanalys AB in Zweden.
Op 2 augustus 2001 heeft verweerder een kennisgeving van het voornemen tot afwijzing van de aanvraag bekend gemaakt. Bij brief van 29 augustus 2001 heeft eiser hierop gereageerd met een zienswijze. Bij besluit van 22 februari 2002 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Bij brief van 8 mei 2002 is daartegen beroep ingesteld.
1.2 Het beroep is ter zitting van 18 augustus 2003 behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2.2 Op 1 april 2001 is de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in werking getreden en is de Vreemdelingenwet (Vw) ingetrokken. Op grond van artikel 117, eerste lid, Vw 2000 wordt de aanvraag aangemerkt als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
De rechtbank zal bij de beoordeling van het beroep toepassing geven aan artikel 83 Vw 2000 en rekening houden met feiten en omstandigheden die na het nemen van het bestreden besluit zijn opgekomen, tenzij de goede procesorde zich daartegen verzet of de afdoening van de zaak daardoor ontoelaatbaar wordt vertraagd.
3.1 Het asielrelaas van eiser komt op het volgende neer. Eiser behoort tot de Hutu-bevolkingsgroep en is afkomstig uit B in Burundi. B is een gemeente die valt onder de hoofdstad Bujumbura. In 1994 heeft het Tutsi leger een aanval uitgevoerd op B. Tijdens deze aanval zijn de vader en broer van eiser omgekomen. Eiser is met zijn moeder naar Rumonge gevlucht. Eiser is in 1998 uit Rumonge gevlucht omdat daar ook gevechten uitbraken. Eiser is vervolgens naar Nairobi in Kenia gevlucht. Eiser is in juni 2000 door een hem onbekende persoon naar de haven van Mombasa gebracht. Eiser is vandaar naar Nederland gevaren.
3.2 Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, om de volgende redenen. Uit de Rapporten Taalanalyse blijkt dat eiser niet uit Burundi afkomstig is, maar het Swahili en het Frans spreekt dat in de Democratische Republiek Congo (hierna: DRC) wordt gesproken. Daarnaast is het waarschijnlijk dat eiser van Babembe-afkomst is.
Eiser heeft onjuiste gegevens verstrekt over zijn identiteit en nationaliteit. Er is in geval van eiser sprake van een contra-indicatie voor statusverlening als bedoeld in C1/5.2.3 van de Vreemdelingencirculaire (hierna: Vc) 2000.
Uit onderzoek van de Koninklijke Marechaussee te Rijsbergen is gebleken dat de door eiser overgelegde identiteitskaart vervalst is.
Eiser heeft ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren, documenten of bescheiden overgelegd die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag en heeft door het verstrekken van onjuiste gegevens, niet aannemelijk gemaakt dat het ontbreken van deze documenten hem niet is toe te rekenen. Hierdoor wordt afbreuk gedaan aan de geloofwaardigheid van eisers asielrelaas.
Nu eiser op essentiële onderdelen van zijn relaas onjuiste gegevens heeft verstrekt, kan geen geloof worden gehecht aan de overige verklaringen van eiser. Derhalve komt eiser niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
3.3 Eiser stelt zich op het standpunt dat de taalrapporten onduidelijk en zelfs tegenstrijdig zijn. Immers stelt rapporteur EXP 204, afkomstig uit de DRC, vast dat het Frans van eiser duidt op een achtergrond in Rwanda, Congo of Burundi. Rapporteur EXP 215, afkomstig uit Rwanda, stelt daarentegen vast dat het Frans van eiser duidelijk wijst op een achtergrond in de DRC. Niet duidelijk is of sprake is van een wetenschappelijk onderzoek. De rapporteurs hebben de grenzen van hun taak overschreden. Zij hebben immers opgemerkt dat eiser weinig tot niets kan meedelen over Burundi en B. Hieruit blijkt vooringenomenheid van de taalrapporteurs. Aan deze rapporten kan niet die waarde worden gehecht die verweerder daaraan hecht.
Eiser betwist dat hij onjuiste gegevens heeft verstrekt. Hij kan niet bevestigen dat het identiteitsdocument vals is of vervalst.
Eisers verklaringen met betrekking tot zijn asielrelaas zijn geloofwaardig. In een dergelijk geval dient hem het voordeel van de twijfel te worden gegeven, ook al ontbreekt bewijsmateriaal uit objectieve bronnen.
4.1 Voorzover hier van belang luidt artikel 29 Vw 2000:
1. Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 kan worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
Voorzover hier van belang luidt artikel 1 Vw 2000:
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(...)
k. Vluchtelingenverdrag: het Verdrag van Genève van 1951 betreffende de status van vluchtelingen (Trb. 1954, 88) en het bijbehorende Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76);
l. verdragsvluchteling: de vreemdeling die vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag en op wie de bepalingen ervan van toepassing zijn.
Op grond van artikel 1 (A) van het Vluchtelingenverdrag worden vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waarin zij gegronde reden hebben te vrezen voor vervolging wegens hun godsdienstige of politieke overtuiging of hun nationaliteit, dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of een bepaalde sociale groep, als vluchteling beschouwd.
Op grond van artikel 31, tweede lid, onder d, Vw 2000 wordt bij het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag valse of vervalste reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden heeft overgelegd en, hoewel daaromtrent ondervraagd, opzettelijk de echtheid daarvan heeft volgehouden.
4.2 De rechtbank overweegt als volgt.
Niet is gebleken dat de politieke en mensenrechtensituatie in Burundi zodanig is dat uitsluitend in verband daarmee aan een vreemdeling uit dat land een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b, of c, Vw 2000 dient te worden verleend. Eiser zal daarom aannemelijk moeten maken dat met betrekking tot hem persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan op grond waarvan een dergelijke verblijfsvergunning dient te worden verleend.
Tussen partijen is in geschil of verweerder mocht afgaan op de resultaten van de taalanalyse zoals die is uitgevoerd door het Skandinavisk Sprakanalys AB in Zweden.
Eiser heeft ten eerste betwist dat het om een wetenschappelijk onderzoek gaat. Eiser heeft zich bovendien op het standpunt gesteld dat de taalrapporten onduidelijk zijn en zelfs tegenstrijdig.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
De rechtbank overweegt dat, mede gelet op de uispraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 december 2001 (200205527/1), indien geen contra-expertise is verricht en er evenmin concrete aanknopingspunten naar voren zijn gebracht op grond waarvan verweerder aan de juistheid van de uitkomst van de taalanalyse had moeten twijfelen, verweerder uit mag gaan van de conclusies van de taalanalyse.
De rechtbank overweegt dat uit de taalrapporten blijkt dat taalanalist EXP 215 uit de DRC afkomstig terwijl taalanalist EXP 204 uit Rwanda afkomstig is. Uit de taalrapporten blijkt niet dat de taalanalisten een taalkundige opleiding hebben genoten. Derhalve is, naar het oordeel van de rechtbank de deskundigheid van de taalanalisten onvoldoende komen vast te staan. Aldus mocht verweerder niet afgaan op de juistheid van de uitkomst van de taalanalyses.
Eiser heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de taalrapporten onduidelijk en zelfs tegenstrijdig zijn.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt. Uit het rapport van EXP 215 blijkt dat de spraak van eiser doet denken aan de spraak van de Babembe-bevolkingsgroep in de regio Bukavu in het oosten van de DRC. EXP 204 concludeert daarentegen dat het Frans van eiser niet doet denken aan het Frans zoals dit in Rwanda, Burundi dan wel in de omliggende regio's wordt gebruikt. De rechtbank is van oordeel dat eiser terecht heeft gesteld dat de taalrapporten elkaar tegenspreken. Bukavu betreft immers een plaats dan wel regio die nabij Rwanda en Burundi is gelegen.
De rechtbank oordeelt dat gelet op het bovenstaande verweerder in redelijkheid niet heeft mogen afgaan op de conclusies uit de taalrapporten. Dit geldt evenzeer voor de conclusies welke de taalanalisten in hun rapportage innemen ten aanzien van eisers bekendheid met Burundi. Ook op dit punt is de deskundigheid van de uit Rwanda en DRC afkomstige taalanalisten niet komen vast te staan. Een en ander klemt temeer nu van het verhoor waarop deze analisten hun bevindingen baseren geen rapport is overgelegd, zodat het de rechtbank niet mogelijk is gebleken kennis te nemen van eisers kennis omtrent Burundi.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder bij de beoordeling van de aanvraag van eiser niet in redelijkheid de omstandigheid heeft kunnen betrekken dat eiser valse of vervalste reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden heeft overgelegd en, hoewel daaromtrent ondervraagd, opzettelijk de echtheid daarvan heeft volgehouden. De rechtbank acht daartoe het volgende redengevend.
De wachtmeester van de Koninklijke Marechaussee heeft in de verklaring van onderzoek van 18 juli 2000 opgemerkt dat het identiteitsdocument sporen van vervalsing vertoont. Daarna wordt opgemerkt dat het document op 23 juni 1997 is afgegeven en dat eiser ten tijde van afgifte van het document 13 zou zijn. Overigens worden geen sporen van vervalsing genoemd.
Verweerder heeft in zijn besluit opgenomen dat het volstrekt ongeloofwaardig is dat de pasfoto, die op de identiteitskaart bevestigd is, een foto van een dertienjarige is. Volgens verweerder is het aannemelijk dat de foto van recenter datum is dan de datum van afgifte van het document. Verweerder acht het blijkbaar, in navolging van de wachtmeester niet aannemelijk dat de persoon op de pasfoto 13 jaar oud is. In de verklaring van onderzoek echter, noch in het bestreden besluit wordt aangegeven waarop dit oordeel gebaseerd is.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende heeft onderbouwd dat eiser een document heeft overgelegd dat sporen van vervalsing vertoont.
Hierbij acht de rechtbank nog van belang dat uit het leeftijdsonderzoek van 20 juli 2000 blijkt dat de opgegeven leeftijd aannemelijk is.
Het besluit is aldus niet zorgvuldig voorbereid en dient als strijdig met artikel 3:2, van de Algemene wet bestuursrecht vernietigd te worden.
4.3 Het beroep is, gelet op het vorenstaande, gegrond.
4.4 Er bestaat gelet op het vorenstaande, aanleiding verweerder te veroordelen tot vergoeding van de door eiser gemaakte proceskosten.
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten welke kosten worden bepaald op € 644,--, door de Staat der Nederlanden te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. dr. E. Venekatte in tegenwoordigheid van mr. H.W.A. de Jong als griffier en in het openbaar uitgesproken op 9 september 2003
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: 9 september 2003