Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 94 en 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 03/39241 VRONTN
inzake : A, geboren op [...] juni 1988, van (gestelde) Chinese nationaliteit, verblijvende in het Grenshospitium Tafelbergweg te Amsterdam, eiseres,
gemachtigde: mr. R.J. van der Zee, medewerker van de Stichting Rechtsbijstand Asiel te Rotterdam,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. J. Laros, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 14 juli 2003 is eiseres op grond van artikel 3 van de Vw 2000 op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van eiseres is op dezelfde datum de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 toegepast.
Verweerder heeft de rechtbank hiervan op 16 juli 2003 in kennis gesteld. Krachtens artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 wordt de vreemdeling daarmee geacht beroep te hebben ingesteld tegen het besluit tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel.
Op 14 juli 2003 heeft eiseres een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel. Bij besluit van 17 juli 2003 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. De ten aanzien van eiseres toegepaste vrijheidsontnemende maatregel is in het besluit gehandhaafd.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 22 juli 2003. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Ter zitting was tevens aanwezig K.P. Woo, tolk in de Mandarijnse taal.
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres namens eiseres opheffing van de maatregel gevorderd alsmede toekenning van schadevergoeding en veroordeling van verweerder in de proceskosten.
Eiseres heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd. De voortzetting van de vrijheidsontnemende maatregel in het Grenshospitium is onrechtmatig. In het eerste gehoor naar aanleiding van de asielaanvraag van eiseres staat vermeld dat er twijfel bestaat omtrent de door eiseres gestelde leeftijd. Verweerder had derhalve een leeftijdsonderzoek moeten laten doen. Eiseres is bereid daaraan mee te werken. Ten onrechte heeft verweerder enkel op grond van optische waarneming geoordeeld dat eiseres meerderjarig is. Eiseres had in het Opvangcentrum moeten worden geplaatst.
Verweerder heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd. De oplegging en voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel zijn rechtmatig. Twee medewerkers van verweerder hebben onafhankelijk van elkaar geoordeeld dat eiseres meerderjarig is. Voorts kan er momenteel geen leeftijdsonderzoek worden verricht. Er is namelijk in een kort geding vonnis van 23 juni 2003 beslist dat de drie artsen die het onderzoek verrichten, hun namen moeten bekendmaken. Zij weigeren dit echter en hebben zich uit het onderzoek teruggetrokken.
De rechtbank overweegt het volgende.
Verweerder is op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 bevoegd een vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd, een ruimte of plaats als bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel aan te wijzen, waar hij zich dient op te houden.
Verweerder voert het beleid dat onder meer tot - voortzetting van - de maatregel ex artikel 6 van de Vw 2000 wordt besloten indien de asielaanvraag binnen de aanmeldcentrumprocedure is afgewezen.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, de toepassing van de maatregel ex artikel 6 van de Vw 2000 thans niet in strijd is met de Vw 2000 en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten. Derhalve wordt het beroep in zoverre ongegrond verklaard.
De rechtbank stelt vast dat eiseres niet over documenten beschikt aan de hand waarvan haar leeftijd is te bepalen, maar dat zij heeft verklaard bereid te zijn om mee te werken aan een leeftijdsonderzoek.
De rechtbank overweegt dat het bepalen van de leeftijd van de vreemdeling van belang is in verband met de wijze van tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel. In het geval er twijfel bestaat over de opgegeven leeftijd dient er door middel van een leeftijdsonderzoek te worden bepaald of de vreemdeling als meerderjarige moet worden aangemerkt. Dit is slechts anders indien de meerderjarigheid evident is. Verweerder stelt zich met betrekking tot eiseres op het standpunt dat dit laatste het geval is, maar heeft dit niet onderbouwd. De rechtbank is van oordeel dat derhalve de meerderjarigheid van eiseres niet is komen vast te staan. Derhalve dient de leeftijd van eiseres door middel van een leeftijdsonderzoek te worden vastgesteld.
Ter zitting is gebleken dat een leeftijdsonderzoek momenteel niet kan plaatsvinden. Dit dient, mede nu eiseres bereid is aan het onderzoek mee te werken, voor risico van verweerder te komen.
In het licht van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat, zolang het tegendeel niet is vastgesteld, er van de minderjarigheid van eiseres moet worden uitgegaan. De wijze van tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel is derhalve onrechtmatig en dient te worden gewijzigd. Eiseres moet binnen drie dagen na verzending van deze uitspraak worden overgebracht naar een inrichting die geschikt is voor minderjarigen.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ten aanzien van de wijze van tenuitvoerlegging gegrond dient te worden verklaard.
Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 322,-- als kosten van verleende rechtsbijstand.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 106 van de Vw 2000.
1. verklaart het beroep gegrond voor zover het is gericht tegen de wijze van tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel;
2. verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
3. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 322,-- (zegge: driehonderd en twee en twintig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier;
4. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Salomon, voorzitter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2003, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Nicolai, griffier.
Afschrift verzonden op: 25 juli 2003
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69, derde lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.