RECHTBANK te 's-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Almelo
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer
enkelvoudige kamer
op het beroep tegen de bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
A,
geboren op [...] 1967 te Kikwit,
van Congolese nationaliteit,
thans verblijvende in Huis van Bewaring te Zwolle,
IND dossiernummer: 9003.20.0017,
eiseres,
gemachtigde mr. R. Veerkamp, advocaat te Utrecht,
De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie
vertegenwoordigd door R.L.F. Zandbelt,
ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND),
verweerder.
Op 15 april 2003 om 9:45 uur is eiseres staande gehouden ter vaststelling van identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie.
Op 15 april 2003 om 11:05 uur is eiseres met het oog op de uitzetting in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid aanhef en onder a, Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)).
Op 16 april 2003 heeft eiseres een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking "verblijf bij echtgenoot", als genoemd in artikel 14 Vw 2000, ingediend.
Verweerder heeft op 16 april 2003 om 15:05 uur de grondslag van de inbewaringstelling gewijzigd en deze gesteld op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000. Eiseres wordt nu, met het oog op de uitzetting, in bewaring gesteld omdat het belang van de openbare orde de inbewaringstelling vordert en omdat eiseres in afwachting is van een beslissing op haar aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning terwijl haar uitzetting achterwege dient te blijven totdat op deze aanvraag is beslist (artikel 59, eerste lid aanhef en onder b, juncto artikel 8, onder f, Vw 2000).
Verweerder heeft de aanvraag van eiseres in behandeling genomen en bij besluit van 22 april 2003, uitgereikt op 23 april 2003, heeft verweerder de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet ingewilligd.
Verweerder heeft vervolgens de grondslag van de inbewaringstelling wederom gewijzigd. Op 23 april 2003 om 10:00 uur is eiseres, die geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, met het oog op de uitzetting in bewaring gesteld omdat het belang van de openbare orde de inbewaringstelling vordert (artikel 59, eerste lid aanhef en onder a, Vw 2000).
Verweerder heeft op 18 april 2003 de rechtbank in kennis gesteld van het besluit tot het opleggen van de maatregel van bewaring. Eiseres wordt daardoor geacht beroep tegen dat besluit te hebben ingesteld (artikel 94, eerste lid, Vw 2000).
Het beroep is behandeld ter zitting van 25 april 2003. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
Eiseres heeft de rechtbank verzocht het beroep gegrond te verklaren, de opheffing van de bewaring te bevelen en schadevergoeding toe te kennen.
Verweerder heeft de rechtbank verzocht het beroep ongegrond te verklaren en het verzoek om toekenning van schadevergoeding af te wijzen.
Beoordeeld dient te worden of de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in overeenstemming zijn met de wettelijke vereisten en of deze in redelijkheid bij afweging van alle daarbij betrokken belangen gerechtvaardigd is.
De gemachtigde van eiseres heeft zich onder meer op het standpunt gesteld dat de bewaring onrechtmatig is nu eiseres zich niet heeft onttrokken aan het toezicht, eiseres wel degelijk voldoende middelen van bestaan heeft en zij ook een vast woonadres heeft. Er bestaat geen gevaar dat eiseres zich aan haar uitzetting zal onttrekken.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de handelwijze van eiseres een ernstig vermoeden rechtvaardigt dat eiseres zich, indien in vrijheid gesteld, aan de voorgenomen uitzetting zal onttrekken.
Gebleken is dat verweerder op 22 april 2003 negatief heeft beslist op de aanvraag van eiseres om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Eiseres verblijft hierdoor niet langer rechtmatig in Nederland. Voorts stelt de rechtbank vast dat eiseres in het bezit is van een authentiek Angolees paspoort dat niet op haar naam is gesteld, en een blijkbaar correct Congolees paspoort. De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat er wel gronden aanwezig zijn die een inbewaringstelling zouden kunnen rechtvaardigen. Anders dan verweerder is de rechtbank echter van oordeel dat in dit geval de openbare orde de inbewaringstelling van eiseres niet vordert. De reden hiervoor is gelegen in een onevenwichtige belangenafweging van de zijde van verweerder.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in dit geval met een lichter middel had moeten volstaan en acht hiervoor het volgende van belang. Gebleken is dat eiseres voornemens was zich binnen drie dagen na haar inreis bij de korpschef aan te melden. Voorts heeft eiseres op 16 april 2003 een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingediend. In dit verband dient acht te worden geslagen op de omstandigheid dat de identiteit van eiseres vaststaat, terwijl eiseres voorts beschikt over een vaste woon- en verblijfplaats bij haar Nederlandse echtgenoot en derhalve aangenomen mag worden dat er voldoende middelen van bestaan voorhanden zijn. Voorts neemt de rechtbank hierbij in aanmerking dat de gemachtigde van eiseres ter zitting heeft medegedeeld dat het huwelijk met haar Nederlandse echtgenoot is geregistreerd bij de Gemeentelijke Basisadministratie. De rechtbank ziet in het voorgaande des te meer reden om niet aan te nemen dat het vermoeden bestaat dat eiseres zich aan de uitzetting zal onttrekken.
Mede vanwege het ingrijpende karakter van de bewaring is de rechtbank van oordeel dat verweerder onder deze omstandigheden niet op juiste gronden heeft kunnen besluiten om eiseres ter fine van uitzetting in bewaring te stellen. Verweerder had met een lichter middel kunnen volstaan, bijvoorbeeld het opleggen van een meldingsplicht.
Nu de maatregel van bewaring niet motiveert waarom, gelet op het vorenstaande, een gevaar voor onttrekking kan worden aangenomen, en verweerder dit evenmin ter zitting heeft gemotiveerd, dient het beroep gegrond te worden verklaard en dient de bewaring te worden opgeheven met ingang van 25 april 2003.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er, alle omstandigheden, waaronder de levensomstandigheden van eiseres, in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig om haar ten laste van de Staat een schadevergoeding toe te kennen van € 95,-- per dag voor de dagen die zij vanaf 15 april 2003 heeft doorgebracht in een politiecel en € 70,-- per dag voor de dagen die zij vanaf 24 april 2003 heeft doorgebracht in het huis van bewaring. Dit betekent dat een schadevergoeding van € 830 zal worden toegekend.
Omdat het beroep gegrond wordt verklaard bestaat aanleiding verweerder te veroordelen tot vergoeding van de door de vreemdeling gemaakte proceskosten, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet vergoeden.
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de bewaring met ingang van 25 april 2003;
- kent aan eiseres ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding van € 830,-- toe;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 322,-- (1 punt voor het verschijnen ter zitting) onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Keuzenkamp en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. N.A. Huitink als griffier op 25 april 2003
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen een week na verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Algemene wet bestuursrecht (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: 1 mei 2003
De voorzitter van de rechtbank te 's-Gravenhage beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 830,--
Aldus gedaan op door mr. J.H. Keuzenkamp, fungerend voorzitter.