ECLI:NL:RBSGR:2003:AK8191

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 mei 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/72684
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in schadevergoeding bij bewaring onder vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van een verzoek om schadevergoeding in het kader van een bewaring onder de Vreemdelingenwet 2000. De vreemdeling, die Palestijnse nationaliteit heeft, was in bewaring gesteld op 19 september 2002. De rechtbank heeft eerder, op 7 oktober 2002, een uitspraak gedaan waarin het beroep van de vreemdeling gegrond werd verklaard voor wat betreft de wijze van tenuitvoerlegging van de bewaring, maar het beroep voor het overige ongegrond werd verklaard. De vreemdeling heeft vervolgens een verzoek om schadevergoeding ingediend, maar de rechtbank oordeelt dat artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 geen grond biedt voor schadevergoeding in gevallen van wijziging van de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring. De rechtbank benadrukt dat schadevergoeding alleen kan worden toegekend voor de onrechtmatigheid van de bewaring zelf, niet voor de wijze van tenuitvoerlegging. Daarnaast stelt de rechtbank dat artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet van toepassing is, omdat de voortduren van de tenuitvoerlegging van de bewaring in een politiecel niet onder het besluitbegrip van de Awb valt. De rechtbank concludeert dat er geen juridische basis is voor het toekennen van schadevergoeding en verklaart zich onbevoegd om het verzoek te behandelen.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, meervoudig
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
beroep vrijheidsontnemende maatregel
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 02/72684 VRWET
Inzake : A, crv nummer 0916010816,
hierna te noemen de vreemdeling,
gemachtigde mr. D. Schaap, advocaat te Rotterdam,
tegen : de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde mr. M.C.G.G. van Hoek, ambtenaar ten departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. De vreemdeling heeft gesteld te zijn geboren op [...] 1984 en de Palestijnse nationaliteit te hebben.
2. Bij kennisgeving op grond van artikel 94 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), ter griffie van deze rechtbank ontvangen op 23 september 2003, heeft verweerder de rechtbank bericht dat de vreemdeling met ingang van 19 september 2002 de maatregel van bewaring is opgelegd. Krachtens die bepaling wordt de vreemdeling na de ontvangst van deze kennisgeving geacht beroep te hebben ingesteld tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel.
3. Bij uitspraak van 7 oktober 2002 heeft de rechtbank het beroep gegrond voor wat betreft de wijze van tenuitvoerlegging op en na 30 september 2002, het beroep voor het overige ongegrond verklaard en het onderzoek, voor zover het betreft de aanspraak op schadevergoeding, heropend.
4. Openbare behandeling van het beroep voor zover betreft de aanspraak op schadevergoeding heeft plaatsgevonden op 22 april 2003. De vreemdeling, noch zijn gemachtigde zijn aldaar verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
1. Artikel 106 Vw 2000 verschaft grond voor schadevergoeding in geval van opheffing van de bewaring.
Dat artikel heeft, gelet op zijn bewoordingen, geen betrekking op gevallen waarin sprake is van een wijziging van de tenuitvoerlegging van een maatregel van bewaring.
Gelet op het specifieke karakter van de habeas corpus procedure en de strafvorderlijke elementen die aan artikel 106 Vw 2000 - voorheen artikel 34j Vw - ten grondslag liggen, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om artikel 106 extensief te interpreteren. Hierbij wijst de rechtbank er op dat ook in het kader van strafvorderlijke procedures uitsluitend schadevergoeding ter zake van de onrechtmatigheid van de bewaring zelf kan worden toegekend en niet ter zake van onrechtmatigheid van de wijze van tenuitvoerlegging van de bewaring.
Derhalve kan in een geval als het onderhavige aan het bepaalde in artikel 106 Vw 2000 geen grond worden ontleend voor toekenning van schadevergoeding.
2. Artikel 8:73 Awb voorziet in de mogelijkheid van het toekennen van schadevergoeding, indien de rechtbank het beroep gegrond verklaart.
De vraag komt op - nu de rechtbank bij uitspraak van 7 oktober 2002 (Awb 02/72707) het beroep gegrond heeft verklaard voor wat betreft de wijze van tenuitvoerlegging van de bewaring - of onder toepassing van de algemene regeling van artikel 8:73 Awb schadevergoeding kan worden toegekend.
2.1. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend.
Artikel 8:73 Awb kan uitsluitend betrekking hebben op de gegrondverklaring van een beroep dat is ingesteld tegen een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb (c.q. een op grond van de Awb met een besluit gelijk te stellen handelen en/of nalaten).
Naar het oordeel van de rechtbank is het doen voortduren van de tenuitvoerlegging van de bewaring in een politiecel in plaats van in een Huis van Bewaring niet te rangschikken onder het besluitbegrip van de Awb.
2.2. Overigens is de rechtbank van oordeel dat in gevallen als het onderhavige geen betekenis toekomt aan artikel 1:6, aanhef en onder b, Awb, waarin is bepaald dat de hoofdstukken 2 tot en met 8 en 10 van die wet - en dus ook artikel 8:73 Awb - niet van toepassing zijn op de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende maatregelen op grond van de Vreemdelingenwet.
In de parlementaire geschiedenis van die bepaling vindt de rechtbank aanknopingspunten dat de wetgever met deze bepaling heeft beoogd om de Awb niet van toepassing te doen zijn op ten aanzien van vreemdelingen genomen besluiten van het hoofd van een penitentiaire inrichting. In een geval als het onderhavige is van een dergelijk besluit geen sprake.
2.3. Afgezien van vorenstaande overwegingen inzake het besluitbegrip, is de rechtbank voorts van oordeel dat ook het karakter van artikel 106 Vw 2000 als lex specialis aan de toepassing van artikel 8:73 Awb in de weg staat.
De wetgever heeft gemeend, zowel in 1994 bij wijziging van de Vreemdelingenwet 1965 en de invoering van de Algemene wet bestuursrecht alsook in 2001 bij de invoering van de Vreemdelingenwet 2000, dat voor schadevergoeding ter zake van onrechtmatigheid in het kader van habeas corpus procedures, een eigen regeling noodzakelijk was en dat derhalve de algemene regeling van artikel 8:73 Awb daarvoor niet geëigend was.
De enkele omstandigheid dat de reikwijdte van de speciale regeling in voorkomende gevallen ontoereikend is - zoals in casu ter zake van de onrechtmatigheid van de tenuitvoerlegging - kan naar het oordeel van de rechtbank geen grond opleveren dan (maar) terug te vallen op de algemene regeling, temeer niet nu het onderhavige geval naar zijn aard meer gelijkenis vertoont met de gevallen waarvoor een speciale regeling is getroffen dan met de gevallen waarop de algemene regeling van toepassing is.
3. In het vorenstaande ligt besloten dat naar het oordeel van de rechtbank in de onderhavige procedure rechtens geen grond bestaat een aanspraak op schadevergoeding in te roepen.
In hoeverre sprake kan zijn van een appellabel besluit, indien de vreemdeling zich tot verweerder zou hebben gewend met het verzoek om schadevergoeding, kan en zal de rechtbank thans onbesproken laten omdat die situatie zich nu niet voordoet.
4. Ter zake van het onderhavige verzoek om schadevergoeding zal de rechtbank zich onbevoegd verklaren.
III. BESLISSING
De Rechtbank 's-Gravenhage
RECHT DOENDE:
verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het verzoek om schadevergoeding.
IV. RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat krachtens artikel 84 aanhef en onder d Vw 2000 geen hoger beroep open.
Aldus gedaan door mr. M.C.J.A. Huijgens, mr. G.P. Kleijn en mr. M.A. Dirks en uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2003, in tegenwoordigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier.
afschrift verzonden op: