ECLI:NL:RBSGR:2003:AK8186

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 april 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/14087
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • H. Ollermann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Oekraïense journalist en de afwijzing door de Nederlandse autoriteiten

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage op 3 april 2003 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Oekraïense journalist, die vreesde voor vervolging in zijn thuisland. De verzoeker had op 1 maart 2003 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op basis van artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000. De aanvraag werd door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie op 4 maart 2003 afgewezen, met de motivering dat de verzoeker onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn asielrelaas. De verzoeker stelde dat hij in Oekraïne was bedreigd vanwege zijn journalistieke activiteiten en dat hij niet in staat was om bescherming te zoeken bij de Oekraïense autoriteiten.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag niet zorgvuldig was, omdat de verweerder de ernst van de bedreigingen en de context van de journalistieke activiteiten van de verzoeker niet voldoende had meegewogen. De rechter wees erop dat de verzoeker tijdens de aanvraagprocedure al een begin had gemaakt met het overleggen van documenten ter ondersteuning van zijn relaas. Bovendien werd opgemerkt dat de verzoeker inmiddels in staat was geweest om aanvullende documenten naar Nederland te laten overkomen, wat zijn eerdere inspanningen om zijn relaas te onderbouwen bevestigde.

De voorzieningenrechter concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag zonder nader onderzoek niet in stand kon blijven en verklaarde het beroep gegrond. Het bestreden besluit werd vernietigd en de verweerder werd opgedragen om een nieuw besluit te nemen, waarbij de verzoeker in de proceskosten werd veroordeeld. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in asielprocedures en de noodzaak om de context van de verzoeker in overweging te nemen.

Uitspraak

Voorzieningenrechter rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:81 en 8:86 Algemene wet bestuursrecht
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 03/14087 VRWET
Inzake : A, verzoeker, woonplaats kiezende ten kantore van zijn gemachtigde, mr. A.J.J. Fraanje, advocaat te Dordrecht,
tegen : de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder, gemachtigde mr. L.J.J. Stams, ambtenaar ten departemente.
I. PROCESVERLOOP
1. Verzoeker heeft gesteld dat hij is geboren op [...] 1969 en dat hij de Oekraiense nationaliteit bezit. Op 1 maart 2003 heeft hij een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) ingediend. Verweerder heeft bij beschikking van 4 maart 2003, met toepassing van artikel 3.117 Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), in een aanmeldcentrum afwijzend op de aanvraag beslist.
2. Tegen dit besluit heeft verzoeker bij faxbericht, ter griffie ontvangen op 4 maart 2003, beroep ingesteld. Tevens is een verzoekschrift ingediend om een voorlopige voorziening te treffen.
3. De openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 27 maart 2003. Verzoeker is daarbij in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig A. Saridi, tolk in de Russische taal.
II. OVERWEGINGEN
1. Ingevolge artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
In deze belangenafweging speelt een centrale rol het oordeel van de voorzieningenrechter over de vraag of het bestreden besluit in het licht van de daartegen voorgedragen beroepsgronden de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
Aangezien beroep bij de rechtbank is ingesteld kan de voorzieningenrechter ingevolge artikel 8:86 Awb onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak indien hij na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, Awb, van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.
2. Verzoeker heeft bij zijn aanvraag - samengevat - het volgende aangevoerd. Verzoeker is afkomstig uit de Oekraïne en is daar werkzaam geweest als leraar en journalist. Voorts was verzoeker lid van de Socialistische Partij van de Oekraïne, thans een oppositiepartij. Doordat hij klachten heeft ingediend tegen diverse overheidsfunctionarissen die in zijn ogen corrupt waren en daarover ook heeft gepubliceerd, is hij sinds 2002 meermalen bedreigd, zowel telefonisch als persoonlijk, zowel door politieagenten als door onbekenden. Zo werd hem op 30 juni 2002 telefonisch te verstaan gegeven dat zijn boot "er niet meer was". Toen verzoeker in de haven ging kijken, bleek deze te zijn opgeblazen. Ook zijn vader en moeder zijn bedreigd, waarbij hun werd opgedragen verzoeker de mond te snoeren. Ook een vriend, die ten gunste van verzoeker zou getuigen inzake één van zijn aanklachten, werd bedreigd. Op 2 januari 2003 is er giftig kwikzilver door de deur van verzoeker's woning naar binnen gespoten. Verzoeker heeft vervolgens zoveel mogelijk op andere adressen verbleven. Toen hij op 7 januari 2003 kort in zijn appartementencomplex terugkeerde zag hij dat in de gangen onbekende mannen aanwezig waren. Eén van deze mannen heeft hem tegengehouden en achtervolgd; vervolgens zijn zij in gevecht geraakt. Verzoeker heeft kunnen ontsnappen en is naar kennissen gegaan. Daarop besloot verzoeker het land te verlaten. Verzoeker is bij de Pools-Duitse grens aangehouden, heeft in Polen asiel aangevraagd maar nog voor de behandeling van zijn asielverzoek naar zijn land teruggekeerd, mede omdat hij een auto met Oekraïense nummerplaten zag staan tegenover zijn verblijfplaats. Verzoeker vreesde dat de Oekraïense autoriteiten op de hoogte waren geraakt van zijn asielverzoek. Verzoeker is daarop illegaal teruggereisd naar Oekraïne en heeft van daar uit zijn verdere uitreis geregeld. Hoewel verzoeker van plan was naar Engeland te reizen, besloot hij uiteindelijk in Nederland te blijven en heeft hij alhier asiel aangevraagd.
Het verzoekschrift strekt ertoe de uitzetting achterwege te laten. Daartoe is - samengevat - het volgende aangevoerd.
Verzoeker stelt dat de aanvraag uit het oogpunt van zorgvuldig onderzoek niet binnen 48 procesuren door verweerder kon worden afgewezen, nu de tolk Russisch voor de rechtshulpverlening niet tijdig aanwezig was om het rapport van nader gehoor na te bespreken en een zienswijze op te stellen. Voorts betoogt verzoeker dat hij voldoende aannemelijk heeft gemaakt waarom hij niet beschikte over reisdocumenten en dat hij een gedetailleerd reisverhaal heeft verteld. Verzoeker heeft inmiddels documenten opgevraagd en beschikt thans over een map met ongeveer vijftig documenten die dienen ter ondersteuning van zijn relaas, zoals verzoekschriften, klachten en aangiften. Ter zitting heeft verzoeker ter toelichting gesteld dat de ordner ook krantenartikelen bevat, alsmede het bewijs dat zijn paspoort in Polen is ingenomen. Het meest recente document is gedateerd 13 februari 2003. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat hij weliswaar heeft gepoogd om in de Oekraïne zijn klachten behandeld te krijgen, maar dat de autoriteiten dit op alle mogelijke manieren hebben tegengewerkt, zodat hem niet kan worden tegengeworpen dat hij zich voor bescherming tot de autoriteiten zal kunnen wenden. Dit klemt te meer, nu de bedreigingen tegen verzoeker - dikwijls afkomstig van (politie)functionarissen - steeds ernstiger vormen hebben aangenomen en uiteindelijk culmineerden in een op verzoeker gerichte aanval door het achtergelaten giftige kwikzilver. Ten aanzien van het betoog van verweerder dat het asielrelaas van verzoeker onvoldoende zwaarwegend zou zijn, heeft verzoeker gewezen op de voortdurende pesterijen, bedreigingen (zelfs terwijl hij als leraar voor de klas stond), pogingen hem onterecht strafrechtelijk te vervolgen, het opblazen van zijn boot, de bedreigingen tegen zijn vader en zijn vriend gericht, het in zijn woning achtergelaten kwikzilver en de persoonlijke aanval bij terugkeer in zijn appartement op 7 januari 2003, waarbij hij slaags raakte met een onbekende man die het op hem had voorzien. Verzoeker verkeerde in de veronderstelling dat hij na het eerste nader gehoor nogmaals zou worden gehoord. Hij beschikt echter over veel meer details en - thans ook - documenten dan toen besproken kon worden. Ter zitting heeft verzoeker gezegd dat ter ondersteuning van zijn asielrelaas nog meer documenten onderweg zijn naar Nederland.
3. Verweerder heeft met verwijzing naar artikel 31, eerste lid, in samenhang met artikel 31, tweede lid onder f, Vw 2000 de aanvraag afgewezen.
4. Ingevolge artikel 29, eerste lid, onder a, b en c, Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
In artikel 31, tweede lid, onder f Vw 2000 is bepaald dat bij het onderzoek naar de aanvraag mede wordt betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
Ingevolge het Vluchtelingenverdrag is sprake van vluchtelingschap in het geval dat de betrokkene, uit gegronde vrees voor vervolging wegens ras, godsdienst, nationaliteit, politieke overtuiging of het behoren tot een bepaalde sociale groep, zich bevindt buiten het land waarvan hij de nationaliteit bezit, en hij de bescherming van dat land niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil inroepen.
5. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak heeft overwogen (onder meer uitspraak van 27 augustus 2001 in zaak nr. 200103491/1, gepubliceerd in RV 2001, 19), gaat het er bij de toetsing of de aanvragen in een aanmeldcentrum mochten worden afgewezen om, of de desbetreffende besluiten binnen 48 uur op zorgvuldige wijze zijn genomen. Dit mondt uit in een beoordeling van het naar de gedane aanvragen verrichte onderzoek en de aan de afwijzingen ten grondslag gelegde motivering.
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de zaak zich niet leent voor afdoening in het aanmeldcentrum. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Voor zover verweerder verzoeker heeft toegerekend geen formele dan wel indicatieve documenten te hebben overgelegd van zijn reis per schip van de Oekraïne van naar Nederland, noch gedetailleerde en verifieerbare verklaringen te hebben afgelegd omtrent deze reis overweegt de voorzieningenrechter dat, indien verzoekers reis heeft plaatsgevonden zoals hij heeft verklaard - verweerder heeft dit in beginsel niet in twijfel getrokken - het niet onaannemelijk behoeft te zijn dat verzoeker niet heeft beschikt of kunnen beschikken over formele dan wel indicatieve bewijzen op dit punt. Tot die conclusie draagt bij dat verzoeker heeft verklaard in een afgesloten zeecontainer aan boord van een schip te zijn gebracht, dat deze container vanaf het schip direct op een vrachtwagen is geladen, en dat verzoeker vervolgens 's nachts is overgestapt in een auto.
Ten aanzien van het standpunt van verweerder dat van verzoeker in alle redelijkheid verwacht had mogen worden dat hij alle relevante asielgerelateerde bescheiden had meegenomen en overgelegd, overweegt de voorzieningenrechter dat de verklaring van verzoeker, dat zijn paspoort bij zijn eerdere asielaanvraag in Polen is ingenomen en dat hij illegaal naar de Oekraïne is teruggekeerd zonder het paspoort terug te vragen, op zichzelf niet onaannemelijk is. Ter zitting heeft verzoeker verklaard inmiddels een bewijs van inname van het paspoort in Polen te kunnen overleggen. Voorts heeft verzoeker reeds ten tijde van zijn asielaanvraag zijn originele rijbewijs, verschillende verzekeringsverklaringen en een aantal krantenartikelen op zijn naam overgelegd en heeft hij bij zijn nader gehoor verklaard dat hij bereid is meer documenten uit de Oekraïne naar Nederland te laten zenden. Ter zitting is gebleken dat verzoeker inmiddels een map van ongeveer vijftig documenten heeft ontvangen die zijn asielrelaas kunnen ondersteunen.
Verzoekers verklaring, dat hij vanaf 2 januari 2003 niet meer woonachtig zou zijn geweest in zijn woning, terwijl hij in het eerste gehoor heeft verklaard - met uitzondering van de periode die hij in Polen doorbracht - tot 26 januari 2003 in zijn woning te hebben verbleven, acht de voorzieningenrechter niet zonder meer tegenstrijdig, nu verzoeker tevens heeft verklaard dat hij vanaf 2 januari 2003 niet meer in zijn woning woonde, maar daar nog wel terugkeerde om post op te halen en bovendien bij het eerste gehoor in de veronderstelling verkeerde dat hem gevraagd werd naar zijn laatste officiële adres.
Dat verzoeker na zijn asielverzoek in Polen is teruggekeerd naar zijn eigen land en heeft verklaard in eerste instantie in Nederland geen asiel te willen aanvragen wekt weliswaar ook naar het oordeel van de voorzieningenrechter bevreemding maar is evenmin thans reeds voldoende voor de conclusie dat het relaas van verzoeker niet geloofwaardig is.
Het standpunt van verweerder, dat het relaas van verzoeker onvoldoende zwaarwegend is om te concluderen tot vluchtelingschap, nu verzoeker onvoldoende relevante asielgerelateerde documenten heeft overgelegd, verzoeker nimmer gearresteerd en gedetineerd is geweest en hij zich voor bescherming kan wenden tot de Oekraïense autoriteiten (waarvan niet is gebleken dat deze zijn klachten tot dusverre niet in behandeling hebben genomen), miskent de opklimmende ernst van de incidenten waarmee eiser is geconfronteerd en lijkt voorbij te zien aan de gestelde omstandigheid dat de dreigementen en het geweld waarvan eiser melding maakt, nu juist van de overheid - op wier bescherming hij zou zijn aangewezen - afkomstig zijn. Het enkele gegeven dat verweerder blijkens zijn besluit van opvatting is dat een nadere onderbouwing met documenten in het onderhavige geval node wordt gemist, had verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter er niet van mogen onthouden om eiser in de gelegenheid te stellen zijn betoog zo enigszins mogelijk nader met stukken te onderbouwen. Zulks om een aantal redenen. In de eerste plaats omdat eiser tijdens de aanvraagprocedure reeds een serieus begin heeft gemaakt met het overleggen van documenten. In de tweede plaats omdat het relaas van verzoeker, wiens journalistieke activiteiten door verweerder niet in twijfel worden getrokken, past in het beeld dat uit de algemene informatie over de positie van journalisten in de Oekraïne en de gevaren waaraan zijn blootstaan, naar voren komt. Eisers gemachtigde heeft in dit verband in zijn zwaarwegend advies verwezen naar het U.S. Country Report 2001 blijkens welke rapportage de overheid haar onwelgevallige journalisten intimideert en met (onder andere) smaadprocedures probeert het zwijgen op te leggen. Volgens de in het rapport aangehaalde NGO Journalists without Borders zijn in 2001 tenminste achtentwintig journalisten lastiggevallen of bedreigd en zijn vier journalisten bij aanvallen omgekomen. De in 2000 verdwenen bekende journalist Gongadze werd na zijn ontvoering onthoofd teruggevonden, waarna de president van het land en andere functionarissen van verschillende zijden zijn beschuldigd van medeplichtigheid. Deze, en een andere moord op een journalist in 2001, zijn volgens Human Rights Watch (World Report 2003) - ondanks internationale druk om deze te onderzoeken - nog steeds onopgelost gebleven.
De omstandigheid dat eiser er blijkens het verhandelde ter zitting inmiddels in is geslaagd een aantal voor zijn asielrelaas wezenlijke documenten naar Nederland te laten overkomen, onderstreept overigens dat het eerder zijnerzijds gedane aanbod zich in te spannen om zijn relaas nader met stukken te staven, geen slag in de lucht is geweest.
Aan het geheel van het hiervoor overwogene verbindt de voorzieningenrechter de gevolgtrekking dat verweerder door de aanvraag in kwestie zonder nader onderzoek af te wijzen op een wijze als hij heeft gedaan, een besluit heeft genomen waarvan de voorbereiding aan de zorgvuldigheidsnorm van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht niet voldoet.
Het bestreden besluit komt deswege voor vernietiging in aanmerking.
Onverminderd het zojuist overwogene, zij verder nog overwogen, dat eiser bovendien het gelijk aan zijn zijde heeft als hij stelt dat ook voor verweerder redelijkerwijs duidelijk moet zijn geweest dat de nabespreking van het lijvige rapport van het nader gehoor en het voorbereiden van de zienswijze in het gedrang zouden komen, gelet op het late tijdstip waarvoor verweerder een tolk heeft afgesproken.
In dit verband is het navolgende van betekenis. Het nader gehoor heeft blijkens het daarvan opgemaakte (17 pagina's tellend) rapport ruim zes uur in beslag genomen. Bij dat verhoor zijn achtereenvolgens twee verhoorambtenaren betrokken geweest. Het relaas van eiser is uitgebreid en gedetailleerd.
Ter zitting is door verweerder erkend dat het regelen van de tolken in het betreffende aanmeldcentrum een gezamenlijke verantwoordelijkheid is van verweerder en de op het aanmeldcentrum aanwezige rechtshulpverlening. Hoewel enerzijds geldt dat de gemachtigde van verzoeker erkent dat hij - omdat hij een aanwezige tolk prefereerde - geen telefonische tolk Russisch heeft geraadpleegd terwijl dergelijke tolken wel degelijk beschikbaar waren, had anderzijds van verweerder verwacht mogen worden dat deze zich - gezien de omvangrijkheid van het (rapport van) gehoor - rekenschap zou hebben gegeven van het feit dat het reserveren van een persoonlijke tolk Russisch voor de rechtshulp vanaf 11 uur zonder meer zou betekenen dat deze - nu het 46e uur inging om 13.20 - slechts 2 uur en 20 minuten zou hebben voor de nabespreking van het (uitgebreide) rapport nader gehoor, de in te dienen zienswijze en een eventueel zwaarwegend advies. Zulks, indien de tolk althans op de afgesproken tijd zou arriveren. (In werkelijkheid is de door verweerder geregelde tolk ruim een uur na afspraak gearriveerd.) Verweerder heeft zich derhalve dienen te realiseren dat - nog afgezien van de vraag of de aard van de zaak en de uitgebreidheid van de te bespreken stukken al niet een contra-indicatie voor afdoening in de versnelde procedure opleverden - onvoldoende tijd zou resteren om de zaak met eiser te laten doornemen. Ook in dit opzicht voldoet de voorbereiding van het bestreden besluit niet aan de daaraan uit een oogpunt van zorgvuldigheid te stellen maatstaven, zodat het besluit ook om die reden niet in stand kan blijven.
7. Nu nader onderzoek naar het oordeel van de voorzieningenrechter redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, wordt het beroep met toepassing van artikel 8:86 Awb gegrond verklaard.
Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 Awb.
8. De voorzieningenrechter ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb, te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Nu het verzoek- en beroepschrift in één geschrift zijn ingediend, wordt hiervoor 1 punt toegekend. Gelet hierop zijn de kosten op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het verzoek- en beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van verzoeker een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb, de betaling aan de griffier te geschieden.
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) als rechtspersoon die deze kosten dient te vergoeden en aan de griffier dient te betalen;
5. wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus gedaan door mr. H. Ollermann en uitgesproken in het openbaar op 3 april 2003, in tegenwoordigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier.
afschrift verzonden op: 9 april 2003
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag.