DE RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer, enkelvoudig
zitting houdende te Dordrecht
A, eiseres,
gemachtigde, mr. M.A.C. Siemerink, medewerkster van Stichting Rechtsbijstand Asiel te ‘s-Hertogenbosch
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, als ambtsopvolger van de Staatssecretaris van Justitie te ‘s Gravenhage, verweerder,
gemachtigde, mr. A.E.W. Buskens, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. Eiseres heeft bij brief van 15 mei 2003 beroep ingesteld tegen verweerders besluit van 15 mei 2003, waarbij verweerder de aanvraag van eiseres om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft afgewezen, en waarbij ambtshalve is besloten aan eiseres geen verblijfsvergunning regulier te verlenen als alleenstaande minderjarige vreemdeling.
2. De zaak is op 12 juni 2003 ter zitting behandeld.
Eiseres is ter zitting verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
1. Artikel 28 Vw 2000 luidt voor zover hier van belang als volgt:
„1. Onze Minister is bevoegd:
a.de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen.“
2. Voor zover hier van belang luidt artikel 29 Vw 2000:
„1. Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 kan worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen
c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst;
d. voor wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van Onze Minister van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar.“
3. Voor zover hier van belang luidt artikel 1 Vw 2000:
„In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
k. Vluchtelingenverdrag: het Verdrag van Genève van 1951 betreffende de status van vluchtelingen (Trb. 1954, 88) en het bijbehorende Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76);
l. verdragsvluchteling: de vreemdeling die vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag en op wie de bepalingen ervan van toepassing zijn.“
4. Artikel 31, eerste lid, Vw 2000, luidt als volgt:
„Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 wordt afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.“
Op grond van artikel 31, tweede lid aanhef en onder f, Vw 2000, wordt bij het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken de omstandigheid dat
„f. de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.“
5. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid Vw 2000, in samenhang met het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f. Verweerder heeft daartoe – kort gezegd – het volgende gesteld.
Verweerder stelt dat eiseres geen documenten omtrent haar nationaliteit, identiteit en reisroute heeft overgelegd ter onderbouwing van haar aanvraag. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat het ontbreken van deze bescheiden haar niet is toe te rekenen, waardoor afbreuk is gedaan aan de oprechtheid van eiseres en de geloofwaardigheid van het asielrelaas. Voorts is uit leeftijdsonderzoek gebleken dat eiseres, in tegenstelling tot hetgeen zij heeft verklaard, meerderjarig is. De enkele omstandigheid dat eiseres jonger oogt dan de leeftijd die op basis van het leeftijdsonderzoek is toegekend, is onvoldoende om het resultaat van het onderzoek in twijfel te trekken. Het aanzienlijke verschil tussen de leeftijd die uit het onderzoek blijkt en de door eiseres opgegeven leeftijd doet volgens verweerder afbreuk aan de geloofwaardigheid van het relaas van eiseres.
Eiseres is er volgens verweerder niet in geslaagd haar gestelde etnische afkomst aannemelijk te maken. Eiseres beheerst de Oromo taal niet actief en is niet in staat enkele aan haar voorgelegde woorden te herkennen. Verder is zij onbekend met het aantal Oromo’s dat woonachtig is in Ethiopië, weet zij niet of het een grote bevolkingsgroep betreft en kan wij het woongebied van voornoemde bevolkingsgroep niet noemen. Evenmin kan eiseres namen noemen van personen die belangrijk zijn geweest in de geschiedenis van de Oromo en geeft zij onjuiste informatie omtrent bepaalde kenmerken van deze bevolkingsgroep. Verweerder acht het niet geloofwaardig dat eiseres tot de Oromo-bevolkingsgroep behoort. Evenmin is aannemelijk dat de vader van eiseres Oromo zou zijn en dat zij als dochter van een vermeend lid van het Oromo Liberation Front (OLF) zou zijn opgepakt en gedurende veertien dagen zijn vastgehouden. Voorts zijn de verklaringen van eiseres niet aannemelijk nu zij geen enkele informatie kan geven omtrent het OLF en de activiteiten van haar vader voor het OLF. Voorst heeft eiseres vage en summiere verklaringen afgelegd met betrekking tot haar gestelde detentie. Verweerder acht de verklaringen van eiseres geenszins geloofwaardig, waardoor verweerder afziet van inhoudelijke toetsing van het relaas. Verweerder acht niet aannemelijk dat eiseres in het land van herkomst gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging of dat er een reëel risico bestaat dat eiseres bij terugkeer in het land van herkomst zal worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke behandelingen of bestraffingen. Evenmin bestaat volgens verweerder aanleiding eiseres in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw 2000. De terugkeer naar het land van herkomst acht verweerder, in verband met de algehele situatie aldaar, niet van bijzondere hardheid.
6. Eiseres heeft zich – kort gezegd en voor zover van belang – op het standpunt gesteld dat haar asielaanvraag niet in het AC afgehandeld had mogen worden. Zij stelt dat verweerders oordeel grotendeels wordt bepaald door de uitslag van het leeftijdsonderzoek. Eiseres is verbaasd over de haar toegekende leeftijd. Eiseres verwijst naar recente kritiek van rechtshulpverleners, de Nationale Ombudsman en de Inspectie voor de Gezondheidszorg op het leeftijdsonderzoek en is van mening dat iedere vorm van twijfel of onzorgvuldigheid vermeden dient te worden en dat het leeftijdsonderzoek op dit moment niet kan worden meegenomen in de beoordeling van een asielaanvraag.
Eiseres stelt dat zij een consistent en duidelijk relaas heeft verteld. Eiseres heeft verklaard lange tijd bij haar tante in Addis Abbeba gewoond te hebben. Sinds enige tijd woonde eiseres bij haar vader in D en leidde zij een geïsoleerd bestaan. Door gebrek aan kennis van het Oromo kon zij niet naar school. Eiseres stelt dat zij is opgepakt vanwege activiteiten van haar vader, echter, de politieagenten hebben haar niet meer verteld dan dat zij haar vader zochten. Eiseres meent duidelijke verklaringen afgelegd te hebben omtrent haar verblijf in de gevangenis. Eiseres heeft verklaard dat haar vader verdacht werd van Oromo-activiteiten en dat zij niet heeft verklaard dat zij wist of haar vader daadwerkelijk actief was, zodat haar geen gebrek aan kennis kan worden tegengeworpen. Omdat eiseres al meerdere malen is mishandeld en verkracht zal zij bij terugkeer een grote kans lopen voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eiseres is van mening dat in de bestreden beschikking ten onrechte geen aandacht is besteed aan de gebeurtenissen in D en aan de verkrachtingen. Het is volgens eiseres niet mogelijk zonder nader onderzoek een beslissing te nemen. Verweerder is ten onrechte niet ingegaan op de gestelde traumata. Eiseres heeft verklaard te zijn verkracht, depressief te zijn en suïcidale neigingen te hebben. Hoewel er volgens eiseres voldoende aanleiding bestond voor nader onderzoek op dit punt, heeft verweerder dit ten onrechte nagelaten. Eiseres meent dat de bestreden beschikking onzorgvuldig tot stand is gekomen.
7. De rechtbank overweegt het volgende.
8. De rechtbank stelt vast dat bij brief van 16 mei 2003 door of namens eiseres bezwaar is gemaakt tegen de bestreden beschikking ter zake van de ambtshalve weigering aan eiseres een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van het bijzondere beleid ten behoeve van alleenstaande minderjarige vreemdelingen te verlenen. Mitsdien worden de gronden van het beroep, voor zover deze hierop zijn gericht, in dit verband buiten beschouwing gelaten nu dit deel van de bestreden beschikking geen deel kan uitmaken van onderhavig geschil, omdat de rechtbank ter zake (nog) niet bevoegd is. Echter, voor zover vorenbedoelde beroepsgronden van belang zijn bij de beoordeling van de bestreden beschikking strekkende tot afwijzing van de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, zijn deze wel door de rechtbank bij de beoordeling betrokken.
9.1 Voorts stelt de rechtbank vast dat verweerder de aanvraag van eiseres heeft afgewezen op grond van de ongeloofwaardigheid van het asielrelaas. Vooropgesteld dient hierbij te worden dat de vaststelling of en in hoeverre bij de beoordeling van de asielaanvraag wordt uitgegaan van de door de vreemdeling in zijn asielrelaas naar voren gebrachte feiten en omstandigheden blijkens vaste rechtspraak in beginsel behoort tot de verantwoordelijkheid van verweerder en kan door de rechter slechts terughoudend worden getoetst. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiseres heeft kunnen tegenwerpen dat zij geen documenten heeft overgelegd om haar nationaliteit, identiteit en reisroute te kunnen vaststellen. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat door het ontbreken van voornoemde bescheiden afbreuk doet aan de in beginsel bestaande bereidheid het relaas van eiseres voor zover consistent voor waar aan te nemen.
Blijkens het bestreden besluit en blijkens verweerders toelichting ter zitting heeft bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van het relaas van eiseres voor verweerder een doorslaggevende rol gespeeld dat uit het leeftijdsonderzoek een andere leeftijd blijkt dan de door eiseres opgegeven leeftijd en dat eiseres in weerwil van dat onderzoek vasthoudt aan de door haar opgegeven leeftijd. Gelet op hetgeen namens eiseres in ieder geval ter zitting is aangevoerd is in geschil of dat onderzoek op zorgvuldige wijze is uitgevoerd en of verweerder op de conclusies uit het rapport mocht afgaan.
9.2 Ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen. Artikel 3:9 van de Awb bepaalt dat indien een besluit berust op een onderzoek naar feiten en gedragingen dat door een adviseur is verricht, het bestuursorgaan zich ervan dient te vergewissen dat dit onderzoek op een zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder bij een verricht leeftijdsonderzoek is gehouden zich ervan te vergewissen dat het rapport, dat is opgemaakt op basis van de resultaten van dit onderzoek, voldoet aan de eisen die uit het oogpunt van zorgvuldigheid aan de besluitvorming moeten worden gesteld. Om die reden dient uit dit rapport tenminste te blijken op basis van welke gegevens dit tot stand is gebracht en welke procedure bij de totstandkoming is gevolgd. De vergewisplicht strekt er evenzeer toe dat verweerder dient na te gaan of het onderzoek is verricht door een ter zake kundig persoon en of de getrokken conclusies worden gedragen door de resultaten van het onderzoek.
9.3 Weliswaar heeft verweerder blijkens het bestreden besluit naar aanleiding van het gestelde in de zienswijze nagegaan of er sprake kon zijn van een administratieve fout; of het rapport betrekking kon hebben op een andere asielzoeker, doch niet blijkt dat verweerders onderzoek meer dan dat heeft omvat. Noch uit het dossier noch uit het verweerders toelichting ter zitting blijkt dat verweerder heeft voldaan aan de vergewisplicht. Zo kon verweerder desgevraagd ter zitting niet aangeven door welke deskundigen het onderzoek is verricht en heeft verweerder – ook blijkens het rapport van het leeftijdsonderzoek – niet zelf inzage gehad in het aan het rapport ten grondslag liggende materiaal. Voorts heeft verweerder blijkens zijn toelichting ter zitting niet nagegaan of de conclusies in het rapport worden gedragen door de resultaten van het onderzoek. Mitsdien is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet heeft voldaan aan de op hem rustende plicht die voortvloeit uit artikel 3:9 Awb, als verbijzondering van het zorgvuldigheidsbeginsel zoals dit voortvloeit uit artikel 3:2 Awb.
Nu verweerder zijn oordeel over de geloofwaardigheid van het relaas van eiseres in zo belangrijke mate heeft gebaseerd op de conclusies uit het rapport en de beoordeling van de geloofwaardigheid – behoudens marginale toetsing door de rechter – is voorbehouden aan verweerder, ziet de rechtbank geen aanleiding het bestreden besluit in weerwil van dit gebrek in stand te laten.
Gelet op het voorgaande kunnen de overige beroepsgronden onbesproken blijven.
10. Bij brief van 4 juli 2003 heeft de rechtbank een verzoek tot heropening van het onderzoek ontvangen namens eiseres. De rechtbank ziet geen aanleiding tot heropening van het onderzoek.
11. Het voorgaande leidt tot gegrondverklaring van het beroep.
12. Gelet hierop dient verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:74, eerste lid, Awb het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.
13. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb, te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende bijstand zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en wegingsfactor 1).
De Rechtbank 's-Gravenhage:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (ministerie van Justitie) als rechtspersoon die deze kosten dient te vergoeden;
- gelast dat de Staat der Nederlanden als rechtspersoon het door eiseres betaalde griffierecht ad € 102,10 vergoedt.
Aldus gegeven door mr. R.P. Broeders, rechter, en door deze en mr. H.H. Kelderhuis, griffier, ondertekend.
Uitgesproken in het openbaar op: 17 juli 2003
afschrift verzonden op: 17 juli 2003
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt 1 week na dagtekening van verzending van deze uitspraak. Het beroepschrift dient een of meer grieven te bevatten en moet worden geadresseerd aan de Raad van State, Afdeling Bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC Den Haag, Men dient een afschrift van de uitspraak mee te zenden.