Voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer
nevenzittingsplaats Rotterdam
__________________________________________________
UITSPRAAK
______________________________________________
Reg.nr : AWB 02/50043 MVV
Inzake : A, verzoeker,
gemachtigde mr. Mr E. Köse, advocaat te Rotterdam,
tegen : de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde mr. J.J. Hofland, ambtenaar ten departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. Verzoeker, geboren op [...] 1975, bezit de Turkse nationaliteit. Hij verblijft sedert 26 juni 2001 als vreemdeling in de zin van de vreemdelingenwetgeving in Nederland. Verzoeker heeft op 2 maart 2002 een aanvraag ingediend om verlening van een vergunning tot verblijf regulier met als doel "het verrichten van arbeid als zelfstandige". Bij besluit van 30 mei 2002 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen op 28 juni 2002 bezwaar gemaakt.
2. Op 28 juni 2002 heeft eiser de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting achterwege te laten, totdat op het bezwaar is beslist.
3. De openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 10 december 2002. Verzoeker is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. Ingevolge artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Bij de belangenafweging speelt een centrale rol het (voorlopige) oordeel van de voorzieningenrechter over de vraag of het bestreden besluit de toetsing aan geschreven en ongeschreven recht kan doorstaan.
2. Ingevolge het eerste lid van artikel 73 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) wordt de werking van het besluit tot afwijzing van de aanvraag of intrekking van de verblijfsvergunning opgeschort totdat de termijn voor het maken van bezwaar of het instellen van administratief beroep is verstreken of, indien bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, totdat op het bezwaar of administratief beroep is beslist.
Het eerste lid is - voorzover hier van belang - niet van toepassing indien de aanvraag is afgewezen op de grond als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onder a Vw 2000 (niet beschikken over een machtiging tot voorlopig verblijf, hierna: mvv).
Verzoeker heeft op grond hiervan belang bij zijn verzoek en kan daarin worden ontvangen.
3. Verzoeker stelt dat hij in aanmerking komt voor toelating in Nederland. Hij voert hiertoe onder meer aan dat hij in 2001 Nederland is ingereisd. Nadat hij met de eigenaar van de eenmanszaak "B" overeenstemming had weten te bereiken over het voortzetten van die onderneming als vennootschap onder firma (VOF) met als medevennoot verzoeker zelf, is uiteindelijk op 4 januari 2002 de VOF B opgericht, van welke onderneming verzoeker thans medevennoot is. Verzoeker stelt dat hij voor vrijstelling van het mvv-vereiste in aanmerking komt op grond van de standstill-bepaling, neergelegd in artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend Protocol van 23 november 1970 bij de Associatieovereenkomst EG-Turkije. Deze bepaling brengt met zich mee, dat niet getoetst moet worden aan de thans geldende eisen voor toelating, maar aan de wet- en regelgeving die gold ten tijde van het inwerkingtreden van het Aanvullend Protocol, te weten op 1 januari 1973. Aangezien het wettelijk mvv-vereiste zoals dat verzoeker thans wordt tegengeworpen dateert van een latere datum, dient verzoeker, als Turks onderdaan, te worden vrijgesteld van de mvv-plicht. Verzoeker beroept zich hiertoe op het Savas-arrest van het Hof van Justitie van de EG van 11 mei 2000 (Koningin van het Verenigd Koninkrijk / Savas, reg.nr. C-37/98, JV 2001, 172).
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoeker niet in staat hoeft te worden gesteld de behandeling van zijn bezwaar in Nederland af te wachten en dat uitzetting niet achterwege hoeft te blijven. Ten aanzien van het beroep op artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend Protocol heeft verweerder in primo overwogen dat voornoemde bepaling niet afdoet aan de bevoegdheid van de nationale wet- en regelgever om tot een nadere invulling van de procedurele eisen en materiële voorwaarden met betrekking tot de verkrijging van het vestigingsrecht op grond van de Associatieovereenkomst te komen. Deze eisen mogen niet zover gaan dat deze de bepalingen uit hoofde van de Associatieovereenkomst beperken of teniet doen. Voorts geldt dat het mvv-vereiste al vanaf 1967 geldt zodat dit niet kan worden aangemerkt als een nieuwe beperking.
In het verweerschrift heeft verweerder nog aangevoerd dat artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend Protocol niet aan een Turks onderdaan het recht op vestiging en het daaruit voortvloeiende recht op verblijf kan verlenen. De eerste toelating van een Turks onderdaan tot het grondgebied van een lidstaat wordt uitsluitend geregeld door het nationale recht van die staat. Een Turks onderdaan zou slechts rechten kunnen ontlenen aan de associatieregelgeving ingeval van legaal verblijf. Voorts is verweerder van oordeel dat de associatieregelgeving uitsluitend ziet op Turkse werknemers die tot de legale arbeidsmarkt van de lidstaten behoren.
5. Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw 2000 worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd.
6. Artikel 41 van het Aanvullend Protocol luidt aldus:
1. de overeenkomstsluitende partijen voeren geen nieuwe beperkingen in met betrekking tot de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten.
1. De Associatieraad bepaalt, overeenkomstig de beginselen van artikel 13 en 14 van de Associatieovereenkomst, het ritme waarin, en de wijze waarop de partijen onderling geleidelijk de beperkingen met betrekking tot de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten opheffen.
De standstill-bepaling vervat in het eerste lid werkt vanaf de inwerkingtreding van het Aanvullend Protocol op 1 januari 1973. (Trb. 1973/30 en Pb EG 1972 L293/62)
7. De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
8. Niet in geschil is dat verzoeker niet beschikt over een geldige mvv die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd en dat hij op grond van de Nederlandse wet en regelgeving niet in aanmerking komt voor vrijstelling van de mvv-eis.
9. Ten aanzien van het beroep van eiser op artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend Protocol heeft het volgende te gelden.
Het Hof van Justitie van de EG heeft in het arrest "Koningin van het Verenigd Koninkrijk/Savas" (JV 2002,172) overwogen dat uit - het rechtstreeks werkende - artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend Protocol op zich voor een Turks onderdaan niet het recht op vestiging en het daarmee samenhangende recht op verblijf voortvloeit.
Het Hof van Justitie heeft voorts overwogen dat die bepaling zich er wel tegen verzet dat een lidstaat een nieuwe maatregel vaststelt die tot doel of gevolg heeft, dat aan de vestiging en, daarmee samenhangend, aan het verblijf van een Turks onderdaan op het grondgebied strengere voorwaarden worden gesteld dan die welke golden op het moment waarop het Aanvullend Protocol voor de betrokken lidstaat in werking trad (r.o. 68 en r.o. 69).
Voor wat betreft dit laatste oordeel doet naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet ter zake of al dan niet sprake is van legaal verblijf van de betrokken Turkse onderdaan. Het Hof van Justitie heeft ten aanzien van Savas, een Turks onderdaan zonder recht op verblijf in het Verenigd Koninkrijk, immers uitdrukkelijk overwogen dat de nationale rechter dient te bepalen of "de nationale regeling die de bevoegde autoriteiten op Savas hebben toegepast, tot gevolg heeft dat zijn situatie is verslechterd ten opzichte van de regels die in het Verenigd Koninkrijk op hem van toepassing waren op de datum waarop het Aanvullend Protocol voor de lidstaat in werking trad."
10. In de onderhavige procedure is de voorzieningenrechter niet gebleken dat verweerder toereikend heeft onderzocht of met het mvv-vereiste, zoals dat thans is neergelegd in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, in verbinding met artikel 3.71, eerste lid, van het Vb 2000, strengere voorwaarden worden gesteld aan de vestiging en, daarmee samenhangend, aan het verblijf van eiser als Turks onderdaan dan die golden op de datum waarop het Aanvullend Protocol voor Nederland inwerking is getreden, te weten op 1 januari 1973. In het besluit in primo heeft verweerder weliswaar overwogen dat het mvv-vereiste al geldt vanaf 1967, doch deze overweging gaat eraan voorbij dat destijds het niet beschikken over een mvv op zichzelf onvoldoende grond vormde om een vergunning tot verblijf te weigeren.
11. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat het besluit in primo een draagkrachtige motivering ontbeert, en dat het bezwaar tegen de afwijzende beschikking op de aanvraag om een vergunning tot verblijf in zoverre een redelijke kans van slagen heeft.
12. De gevraagde voorziening komt derhalve voor toewijzing in aanmerking.
13. De voorzieningenrechter ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644 (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,-- en wegingsfactor 1).
De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage,
1. wijst het verzoek toe;
2. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644 onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Buitenlandse Zaken) als rechtspersoon die deze kosten aan verzoeker dient te vergoeden;
3. gelast dat de Staat der Nederlanden als rechtspersoon het door verzoeker betaalde griffierecht ad € 109 vergoedt.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Aldus gedaan door mr. M.C.R Derkx en uitgesproken in het openbaar op 25 april 2003, in tegenwoordigheid van mr. M. Kelder, griffier.