ECLI:NL:RBSGR:2003:AJ9976

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 juni 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/32512, 02/32516
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsende werking en rechtmatig verblijf van vreemdelingen in Nederland

In deze zaak hebben verzoekers, A en B, beiden van Russische nationaliteit, een verzoek ingediend om voorlopige voorzieningen in het kader van hun aanvragen voor verblijfsvergunningen. De aanvragen waren eerder afgewezen door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, omdat verzoekers niet beschikten over een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen deze afwijzingen, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat er geen rechtsgevolgen aan het bezwaar zijn verbonden, omdat de afwijzing gegrond was op het ontbreken van een mvv. De voorzieningenrechter stelt vast dat op grond van artikel 8, aanhef en onder h, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) vreemdelingen rechtmatig verblijf kunnen hebben indien uitzetting achterwege moet blijven. De voorzieningenrechter concludeert dat de verweerder bij beschikking kan bepalen dat verzoekers niet worden uitgezet, wat ook is gebeurd in een brief van 4 maart 2003. Hierdoor hebben verzoekers rechtmatig verblijf in Nederland verkregen. De voorzieningenrechter wijst de gevraagde voorlopige voorzieningen af, omdat de verzoeken verder strekken dan alleen een verbod op uitzetting. De voorzieningenrechter oordeelt dat de overige rechtsgevolgen van de afwijzende beschikking vervallen indien sprake is van rechtmatig verblijf. De voorzieningenrechter veroordeelt de verweerder in de proceskosten van de verzoekers, omdat het onjuiste standpunt van de verweerder hen heeft geleid tot deze procedure.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
nevenzittingsplaats Alkmaar
voorzieningenrechter
U I T S P R A A K
artikel 8:84 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg.nr: AWB 02/32512 BEPTDN en AWB 02/32516 BEPTDN
inzake: A, geboren op [...] 1934, verzoekster, en
B, geboren op [...] 1966, verzoeker,
beiden van Russische nationaliteit,
gemachtigde: mr. J.J. Wedemeijer, advocaat te Alkmaar,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. R. Duisterhof, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. Procesverloop
1. Op 25 februari 2002 hebben verzoekers bij de korpschef van de regiopolitie te Utrecht aanvragen ingediend tot verlening van verblijfsvergunningen voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw 2000.
Bij besluiten van 17 april 2002 heeft verweerder deze aanvragen afgewezen wegens het niet beschikken over een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Bij bezwaarschrift van 26 april 2002 hebben verzoekers tegen deze besluiten bezwaar gemaakt.
2. Bij verzoekschriften van 26 april 2002 hebben verzoekers de voorzieningenrechter verzocht voorlopige voorzieningen te treffen inhoudende schorsing van de rechtsgevolgen van de besluiten zolang niet op het bezwaar is beslist. De op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder zijn op 6 juni 2002 ter griffie van de rechtbank ontvangen. Verweerder heeft bij brief aan de voorzieningenrechter van 4 maart 2003 aangegeven zich niet te verzetten tegen toewijzing van de gevraagde voorzieningen.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2003. Verzoekers zijn aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. M. Mentink, kantoorgenoot van hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
II. Standpunten partijen
1. Verweerder heeft bij brief van 4 maart 2003 en ter zitting aangegeven dat het gehoor dat op 4 maart 2003 plaats heeft gevonden aanleiding geeft om een nader advies te vragen aan het Bureau Medische Advisering (BMA) omtrent de medische situatie van verzoekster. De medische situatie van verzoekster is van belang voor de vraag of verzoekers vrijgesteld moeten worden van het mvv-vereiste. Verweerder zegt toe dat verzoekers niet zullen worden uitgezet totdat op het bezwaar is beslist. Verweerder is zelf niet bevoegd schorsende werking te verlenen aan de bestreden besluiten, nu de wet in artikel 73 Vw 2000 slechts uitgaat van schorsende werking van het bezwaar van rechtswege, en het tweede lid van dit artikel onder a (bij afwijzing in verband met het ontbreken van een mvv) bepaalt dat er van rechtswege geen schorsende werking bestaat. Nu na toewijzing van de gevraagde voorzieningen alsnog rechtmatig verblijf ontstaat verzoekt verweerder de voorzieningenrechter de gevraagde voorzieningen toe te wijzen.
III. Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:81 Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, indien, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Aan de orde is de vraag of er aanleiding bestaat de gevraagde voorzieningen te treffen, gelet op het feit dat verweerder heeft toegezegd niet tot uitzetting over te gaan totdat is beslist op het bezwaar en voorts heeft aangegeven dat toewijzing van de gevraagde voorzieningen wenselijk is nu daardoor voor verzoekers rechtmatig verblijf ontstaat.
3. Artikel 73 Vw 2000 bepaalt dat de werking van een besluit omtrent een aanvraag om een verblijfsvergunning wordt opgeschort tot op het bezwaar is beslist. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat niet van rechtswege schorsende werking aan het bezwaar wordt verbonden indien de afwijzing van de aanvraag is gegrond op artikel 16, eerste lid, onder a, dat wil zeggen indien de aanvraag is afgewezen wegens het ontbreken van een mvv.
In het onderhavige geval is derhalve niet van rechtswege schorsende werking aan het bezwaar verbonden.
4. In artikel 8, aanhef en onder h, Vw 2000 is -voor zover hier van belang - bepaald dat de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft indien bij of krachtens deze wet danwel op grond van een rechterlijke uitspraak is bepaald dat uitzetting achterwege moet blijven. De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit de wetsgeschiedenis volgt dat de zinsnede "bij of krachtens deze wet" ook dient te worden begrepen: bij een beschikking op grond van deze wet. In de Nota naar aanleiding van het verslag (TK 1999-2000, 26732, nr. 7, pagina 98) staat vermeld:
De leden van de fractie van het CDA vragen hoe onderdeel f moet worden verstaan, waarin wordt gesteld: dezerzijds wordt ervan uitgegaan dat de woorden =ingevolge deze wet= ook omvatten =een beschikking ingevolge deze wet= en vragen of hieromtrent geen zekerheid bestaat.
Met de zinsnede hebben wij willen aangeven dat naar de mening van de wetgever de zinsnede =ingevolge deze wet= in dit onderdeel alsmede in de onderdelen g en h van artikel 8 niet alleen ziet op de wettelijke bepalingen maar ook op de beschikkingen die op grond van deze wettelijke bepalingen worden gegeven."
De voorzieningenrechter stelt vast dat hoewel hier gesproken wordt van =ingevolge deze wet= bedoeld is =bij of krachtens deze wet= nu deze eerste term noch in het wetsontwerp, noch in de genoemde artikelen voorkomt.
Hieruit volgt derhalve dat verweerder bij beschikking kan bepalen dat verzoekers niet worden uitgezet. Nu verweerder dit in de brief van 4 maart 2003 heeft bepaald is er geen aanleiding voor de voorzieningenrechter de verzoeken tot het treffen van voorlopige voorzieningen toe te wijzen in de zin dat verweerder wordt opgedragen verzoekers niet uit te zetten.
Door te bepalen dat verzoekers niet zullen worden uitgezet is er rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder h, Vw 2000 onstaan. Verzoekers verblijven thans derhalve rechtmatig in Nederland.
5. De gevraagde voorlopige voorzieningen strekken verder dan slechts een verbod op uitzetting totdat op het bezwaar is beslist, nu wordt verzocht de rechtsgevolgen van de besluiten op te schorten. Op grond van artikel 27 Vw 2000 zijn er méér rechtsgevolgen verbonden aan de afwijzende beschikking dan slechts het verbod tot uitzetting. Gelet op de samenhang tussen artikel 8, eerste lid, aanhef en onder h, artikel 27 en artikel 73 Vw 2000 is de voorzieningenrechter van oordeel dat de overige rechtsgevolgen van de afwijzende beschikking zoals genoemd in artikel 27, eerste lid, aanhef en onder b en c, VWw 2000 vervallen indien sprake is van rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8 Vw 2000. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter volgt dit ook uit de formulering van artikel 27, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 door de zinsnede "tenzij er een andere rechtsgrond voor rechtmatig verblijf van toepassing is". Ook in die situatie zullen immers, hoewel niet met zoveel woorden bepaald, de rechtsgevolgen genoemd in artikel 27, eerste lid, aanhef en onder b en c Vw 2000 niet intreden.
Door te bepalen dat verzoekers niet worden uitgezet totdat op het bezwaar is beslist is derhalve niet alleen rechtmatig verblijf ontstaan, doch zijn ook de rechtsgevolgen van de afwijzende beschikking, als genoemd in artikel 27 Vw 2000, opgeschort.
6. Gelet op het voorgaande wijst de voorzieningenrechter de gevraagde voorzieningen af.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die verzoekers in verband met deze procedure redelijkerwijs hebben moeten maken, nu het onjuiste standpunt van verweerder verzoekers heeft geleid tot deze procedure.
7. Op grond van het bepaalde in artikel 8:82, vierde lid, Awb wijst de voorzieningenrechter de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door verzoekers betaalde griffierecht.
IV. Beslissing
De voorzieningenrechter:
1. wijst de verzoeken af.
2. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 322,- (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier;
3. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door verzoekers betaalde griffierecht ad € 218,- (zegge: tweehonderdachttien euro).
Deze uitspraak is gedaan en in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2003, door mr. M. Lolkema, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Graven, griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op: 16 juni 2003