ECLI:NL:RBSGR:2003:AJ9976
Rechtbank 's-Gravenhage
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Schorsende werking en rechtmatig verblijf van vreemdelingen in Nederland
In deze zaak hebben verzoekers, A en B, beiden van Russische nationaliteit, een verzoek ingediend om voorlopige voorzieningen in het kader van hun aanvragen voor verblijfsvergunningen. De aanvragen waren eerder afgewezen door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, omdat verzoekers niet beschikten over een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen deze afwijzingen, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat er geen rechtsgevolgen aan het bezwaar zijn verbonden, omdat de afwijzing gegrond was op het ontbreken van een mvv. De voorzieningenrechter stelt vast dat op grond van artikel 8, aanhef en onder h, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) vreemdelingen rechtmatig verblijf kunnen hebben indien uitzetting achterwege moet blijven. De voorzieningenrechter concludeert dat de verweerder bij beschikking kan bepalen dat verzoekers niet worden uitgezet, wat ook is gebeurd in een brief van 4 maart 2003. Hierdoor hebben verzoekers rechtmatig verblijf in Nederland verkregen. De voorzieningenrechter wijst de gevraagde voorlopige voorzieningen af, omdat de verzoeken verder strekken dan alleen een verbod op uitzetting. De voorzieningenrechter oordeelt dat de overige rechtsgevolgen van de afwijzende beschikking vervallen indien sprake is van rechtmatig verblijf. De voorzieningenrechter veroordeelt de verweerder in de proceskosten van de verzoekers, omdat het onjuiste standpunt van de verweerder hen heeft geleid tot deze procedure.