ECLI:NL:RBSGR:2003:AI1530

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/10033
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.J. van Bennekom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Angolese nationaliteit met betrekking tot geloofwaardigheid van afkomst en identiteitsdocumenten

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 14 juli 2003 uitspraak gedaan in een asielprocedure van eiser, een man van Angolese afkomst, die een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd had aangevraagd. Eiser, geboren in 1964 en afkomstig uit Cabinda, Angola, heeft verklaard dat hij lid is van de Frente para a Libertaçao do Enclave de Cabinda (FLEC) en dat hij vanwege zijn politieke activiteiten in Angola is gearresteerd en gemarteld. De rechtbank heeft de geloofwaardigheid van zijn verklaringen en de afwijzing van zijn asielaanvraag door de verweerder beoordeeld. De verweerder had gesteld dat eiser niet geloofwaardig was en dat hij geen documenten had overgelegd die zijn identiteit konden bevestigen. De rechtbank oordeelde dat de verweerder niet in redelijkheid kon concluderen dat eiser niet afkomstig was uit Cabinda en dat hij de Angolese nationaliteit bezat. De rechtbank wees erop dat eiser zijn identiteitskaart tijdens zijn arrestatie had verloren en dat dit niet aan hem kon worden toegerekend. Bovendien oordeelde de rechtbank dat de taalanalyse die door de verweerder was uitgevoerd, niet voldoende onderbouwd was om de ongeloofwaardigheid van eisers afkomst te staven. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van eiser, hoewel op sommige punten bevreemdingwekkend, niet zodanig onvolledig of onjuist waren dat de conclusie van de verweerder gerechtvaardigd was. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd de verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 02/10033 BEPTDN
inzake: A, geboren op [...] 1964, van gestelde Angolese nationaliteit, wonende te B, eiser,
gemachtigde: mr. H.C. van Asperen, advocaat te Rotterdam,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. L.J.J. Stams, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. PROCESVERLOOP
1. Op 5 november 2000 heeft eiser een aanvraag ingediend, die is aan te merken als een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000. Op 5 december 2001 heeft verweerder aan eiser schriftelijk mededeling gedaan van het voornemen de aanvraag af te wijzen. Bij brief van 27 december 2001 heeft eiser zijn zienswijze op dit voornemen naar voren gebracht. Bij besluit van 10 januari 2002 heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
2. Bij beroepschrift van 4 februari 2002 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De gronden van het beroep zijn ingediend bij brief van 7 maart 2002. Op 23 september 2002 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. Bij brieven van 5 en 6 mei 2003 heeft eiser zijn standpunt nog nader onderbouwd.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2003. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
II. ASIELRELAAS
Eiser is afkomstig uit Cabinda, Angola, en behoort tot de Bayombe-bevolkingsgroep. Hij spreekt Frans en Kiyombe, een klein beetje Kikongo en Portugees, en hij verstaat een beetje Lingala. Hij heeft tot 1975 in Cabinda gewoond en is toen naar Zaïre verhuisd, waar hij tot 1989 heeft gewoond. In 1989 is eiser teruggekeerd naar Cabinda.
Eiser is sinds 1990 lid van Frente para a Libertaçao do Enclave de Cabinda (FLEC), een illegale organisatie die strijdt voor onafhankelijkheid van de enclave Cabinda. In verband met zijn activiteiten voor de FLEC is eiser na de legislatieve en presidentiële verkiezingen in 1992 op 20 april 1993 gearresteerd, omdat hij pamfletten had uitgedeeld om de verkiezingen te boycotten. Eiser werd ondervraagd en gemarteld. Er zijn vingerafdrukken en een foto van eiser gemaakt en hij moest een verklaring ondertekenen dat hij de FLEC zou verlaten. Op 4 mei 1993 is hij weer vrijgelaten. In april 1994 en in augustus 1998 is eiser wederom gearresteerd vanwege deelname aan een manifestatie en een protest tegen de invasie van het Angolese leger, en vervolgens weer vrijgelaten. In december 1999 is eiser opgepakt en twee dagen vastgehouden, omdat een vriend waarmee eiser in een auto de grens overstak een krant van de FLEC bij zich had.
Op 18 september 2000 heeft de politie eiser in zijn huis in Cabinda gearresteerd. Zijn huis is doorzocht en hij werd mishandeld en meegesleept naar de Veiligheidsdienst, omdat een jongeman, die ook was gearresteerd, beweerde dat hij pamfletten van de FLEC van eiser had gekregen. Op de derde dag van zijn detentie werd eiser gemeld dat hij naar Luanda in Angola zou worden gebracht. Dat zou voor hem de dood betekenen, omdat hij een Cabindees is en lid van de FLEC. Op 24 september 2000 is eiser ‘s nachts uit zijn cel gehaald en in een auto gezet. Op een gegeven moment is de auto gestopt en is eiser eruit gegooid. Daar trof eiser zijn oom aan. Eiser is op advies van zijn oom direct naar de Democratische Republiek Congo (DRC) gegaan. Zijn oom vertelde eiser aldaar dat hij steekpenningen had betaald aan een majoor om eiser vrij te krijgen. Vanuit de DRC is eiser naar Nederland gevlucht.
III. STANDPUNTEN PARTIJEN
1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning. Niet geloofwaardig is dat eiser afkomstig is uit Cabinda en dat hij de Angolese nationaliteit bezit. Derhalve wordt evenmin geloof gehecht aan zijn asielrelaas.
Eiser heeft toerekenbaar geen documenten overgelegd en hij heeft slechts vage verklaringen afgelegd omtrent zijn reisroute. De stelling van eiser dat hij geen details kan vertellen omtrent zijn vanuit Kinshasa gevolgde reis omdat hij niet wist waar hij heenging en slechts de reisagent volgde, is geen afdoende verklaring.
Verder weet hij weinig te vertellen over Cabinda, anders dan informatie die gemakkelijk uit de openbare bronnen te verkrijgen is en heeft hij bevreemdende en onjuiste verklaringen afgelegd. Zo kan hij onder meer slechts één nationale feestdag van Angola noemen, weet hij de kleur van de nummerborden niet en is hij niet bekend met de term ‘cacimba’, de nevel die langs de Angolese kust trekt. Ook heeft eiser verklaard dat er geen dienstplicht is in Angola, hetgeen niet juist is. Niet aannemelijk is dat eiser niet op de hoogte was van de dienstplicht in de elf jaar die hij vanaf 1989 in Cabinda zou hebben verbleven. Evenmin is geloofwaardig dat hij zich in deze jaren aan de dienstplicht heeft kunnen onttrekken. Hierbij is van belang dat eiser heeft verklaard een aantal keer te zijn aangehouden door de politie. Blijkens het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 4 mei 2001 is onttrekking aan de dienstplicht alleen mogelijk tegen betaling of door een alternatieve dienstplicht te vervullen. Niet is gebleken dat eiser zich op een van deze wijzen aan de dienstplicht heeft onttrokken.
Blijkens de taalanalyse van 3 september 2001 spreekt eiser Frans en Kiyombe en heeft hij een Belgisch accent, waaruit valt af te leiden dat hij afkomstig is uit de DRC. De periode tussen het tiende en het vijfentwintigste levensjaar, waarin eiser in de DRC heeft verbleven, is niet de essentiële periode voor de taalvorming. Uit openbare bronnen blijkt dat de eerste levensjaren hiervoor bepalend zijn. Nu eiser tot zijn tiende levensjaar in Cabinda heeft doorgebracht, zou hij Frans moeten spreken met een Cabindees accent en niet met een accent dat voorkomt in de DRC. Daarbij wekt het bevreemding dat hij geen Portugees spreekt, de officiële taal in Cabinda.
Gelet op de twijfel omtrent de verklaringen van eiser dat hij uit Cabinda afkomstig is, wordt ook ernstig getwijfeld aan de authenticiteit van de overgelegde lidmaatschapskaart van de FLEC. Niet wordt getwijfeld aan de stelling van eiser dat hij behoort tot de Bayombe-bevolkingsgroep. Deze groep bevindt zich echter zowel in Cabinda als in de DRC. Ook wordt niet betwist dat er in Cabinda een dorp bestaat met de naam Lemba.
2. Eiser legt aan het beroep ten grondslag dat hij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000.
Het is niet verwonderlijk dat eiser weinig details kan vertellen over zijn reis naar Nederland, te meer nu hij achter de reisagent aanliep. Verweerder heeft de stelling dat eiser weinig weet over Angola en Cabinda onvoldoende gemotiveerd. Het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 4 mei 2001 ziet niet specifiek op de dienstplicht in Cabinda en is daarbij weinig gedetailleerd. De door eiser overgelegde verklaring van het Bundesamt für die Anerkennung ausländischer Flüchtlinge van april 1999 vermeldt dat de dienstplicht pas in de loop van 1993 formeel weer is ingevoerd en dat het vervolgens tot 1998 heeft geduurd voordat de dienstplicht ook feitelijk werd uitgevoerd. Vanaf januari 1999 vond er een registratie plaats voor de militaire dienst, beginnend met de mannen die geboren zijn in de periode van januari 1979 tot en met december 1981, veelal jongere mannen dan eiser. Daarbij is zeer aannemelijk dat de Angolese autoriteiten pas veel later en misschien tot op heden niet zijn toegekomen aan verplichte registratie en feitelijke uitvoering van de dienstplicht in Cabinda.
De taalanalyse biedt geen grondslag voor de conclusie dat eiser niet afkomstig is uit Cabinda. De taalanalist is afkomstig uit de DRC en niet uit Angola of Cabinda. Dit verklaart waarom hij het accent van eiser herkent als het Franse accent dat in de DRC wordt gesproken. Eiser heeft eerst in de DRC Frans leren spreken. Het is derhalve ook niet verwonderlijk dat hij Frans spreekt met het (Belgische) accent van de DRC. Met betrekking tot de stamtaal die eiser spreekt, het Kiyombe, stelt de analist niet dat deze taal niet tevens in Cabinda of Angola wordt gesproken en dat eiser daarom niet afkomstig is uit Cabinda of Angola. Eiser heeft nooit actief Portugees leren spreken, maar hij heeft wel een passieve basiskennis van het Portugees en kan op straat en in winkels in het Portugees communiceren.
Verweerder heeft ten onrechte het positieve bewijsstuk, de lidmaatschapskaart van de FLEC, bij het oordeel over de afkomst van eiser buiten beschouwing gelaten.
IV. OVERWEGINGEN
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
2. Ingevolge artikel 13 van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts ingewilligd indien met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel indien internationale verplichtingen of klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen.
3. Artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 bepaalt dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 wordt afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Ingevolge het tweede lid, onder f, van genoemd artikel worden bij het onderzoek naar de aanvraag de omstandigheid betrokken dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitsdocumenten dan wel ander bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
4. Met betrekking tot het standpunt van verweerder over het ontbreken van identiteits- en reisdocumenten, overweegt de rechtbank als volgt.
Blijkens de rapporten van eerste gehoor van 5 november 2000 en nader gehoor van 8 januari 2001 heeft eiser verklaard op 18 september 2000, een week voor zijn vertrek uit Angola, zijn identiteitskaart tijdens zijn arrestatie te hebben verloren. Deze mededeling kan een verklaring opleveren voor het feit dat eiser niet in staat was om een geldig identiteitsdocument over te leggen en dit niet aan hem kan worden toegerekend. Verweerder heeft deze verklaring van eiser niet kenbaar betrokken bij de beoordeling. Niet is gebleken dat verweerder twijfelt aan de geloofwaardigheid van deze verklaring. Gelet hierop kan verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank niet in redelijkheid op het standpunt stellen dat eiser toerekenbaar geen identiteitsdocumenten heeft overgelegd.
In het kader van het standpunt van verweerder omtrent het ontbreken van reisdocumenten acht verweerder van belang dat eiser omtrent zijn reisroute naar Nederland enkel vage verklaringen zou hebben afgelegd. Verweerder moet worden toegegeven dat eiser niet heeft kunnen vertellen met welke vliegtuigmaatschappij hij naar Nederland is gereisd en welke kleur het vliegtuig en de kleding van de bemanning hadden. De rechtbank oordeelt echter dat eiser, blijkens het rapport van eerste gehoor, voor het overige, met name met betrekking tot het begin van zijn reis, verklaringen heeft afgelegd waarvan niet zonder meer kan worden gezegd dat zij ‘vaag’ zijn. De rechtbank doelt hierbij met name op de volgende passages in het rapport van eerste gehoor:
„In de nacht van 24 op 25 september 2000 ben ik lopend naar Konde, DRC, gegaan. Ik moest van mijn oom naar Konde gaan. Ik heb de grens met de DRC illegaal gepasseerd. Ik kwam in de nacht aan in Konde. Mijn oom is ook naar Konde gekomen. Hij is op 25 september, omstreeks 08:00 uur, in Konde aangekomen. Ik moest van mijn oom naar Kinshasa, DRC, gaan. Met een vrachtwagen ben ik naar Kinshasa gegaan. Op 27 september 2000, in de morgen, kwam ik in Kinshasa aan. Ik ben onderweg naar Kinshasa niet gecontroleerd. Op 30 september 2000 kwam mijn oom aan in Kinshasa. Ik heb me in de tussentijd laten behandelen en ik heb gewacht op mijn oom. Mijn oom zou iemand zoeken die mij zou helpen. Op 5 oktober 2000 kwam mijn oom met mevrouw C, de reisagent, aan. Ik moest wachten voordat we zouden vertrekken. Ik heb in Kinshasa in de wijk Kinsuka, straatnummer [...], bij een vriend van mijn oom, genaamd D, in huis gezeten. Op 15 oktober 2000, in de middag, ben ik samen met de reisagent en haar zoon, genaamd E, met een auto naar het vliegveld van Kinshasa, genaamd Ndjili, gegaan.“
„De reisagent had een donkere huidskleur. Ze was iets langer dan ik ben en ze was ongeveer veertig jaar oud. Ze had westerse kleding aan.“
„Op 15 oktober 2000, in de avond, hebben we een tussenlanding gemaakt in Nairobi.“ „Op 17 oktober 2000, in de avond, zijn we met een vliegtuig vertrokken uit Nairobi.“
Gelet op voorgaande verklaringen, die verschillende details aangaande de reis en de reisgenoten van eiser bevatten, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet in redelijkheid aan eiser kunnen tegenwerpen dat hij enkel vage verklaringen heeft afgelegd over zijn reis naar Nederland. Daartoe is voorts van belang dat eiser niet eerder per vliegtuig had gereisd. Bovengenoemde omstandigheden leiden tot het oordeel dat het niet redelijk wordt geacht eiser tegen te werpen dat hij geen reis- en identiteitsdocumenten heeft overgelegd en hem als gevolg daarvan te onderwerpen aan een verzwaarde bewijslast.
5. Verweerder heeft de ongeloofwaardigheid van de gestelde afkomst van eiser voorts mede gebaseerd op de uitkomst van een taalanalyse. De rechtbank stelt voorop dat het uitvoeren van een taalanalyse op grond van vaste jurisprudentie in beginsel als een goede en geoorloofde methode kan worden beschouwd in het kader van het onderzoek naar de nationaliteit c.q. het land van herkomst van een vreemdeling. In het onderhavige geval is op 3 september 2001 een taalanalyse verricht door een taalanalist, die verklaart afkomstig te zijn uit de DRC. Deze concludeert dat eiser afkomstig is uit de DRC. De rechtbank stelt vast dat de taalanalist deze conclusie baseert op een viertal punten.
Allereerst constateert de taalanalist dat eiser Frans en Kiyombe spreekt met het dialect dat gesproken wordt in de DRC. De rechtbank acht deze constatering onvoldoende om voornoemde conclusie te kunnen dragen. Hierbij acht de rechtbank van belang dat eiser heeft verklaard dat hij vanaf 1975 (toen hij omstreeks 11 jaar oud was) tot 1989 in de DRC heeft gewoond, daar vrijwel zijn gehele schoolopleiding heeft gevolgd en daar Frans heeft leren spreken. Deze omstandigheden kunnen het (Frans-Belgische) accent van eiser, dat voorkomt in de DRC, verklaren. Verweerder heeft de stelling dat voornoemde verklaring van eiser niet kan slagen, nu uit openbare bronnen blijkt dat de eerste levensjaren bepalend zijn voor de taalvorming en dat een accent derhalve niet op latere leeftijd kan worden verworven, niet onderbouwd. De rechtbank ziet in deze stelling onvoldoende grond om de verklaring van eiser onaannemelijk te achten.
Ten tweede heeft de taalanalist geconstateerd dat eiser tot vijf kan tellen in het Lingala en stelt deze taal slechts een klein beetje te spreken, maar dat eiser deze taal waarschijnlijk goed beheerst, omdat de Bakombo-bevolkingsgroep - waartoe de Bayombe behoren - zowel Kikongo als Lingala spreekt. De taalanalist geeft evenwel niet aan waarop deze verstrekkende stelling is gebaseerd. De rechtbank is niet gebleken dat het Lingala een taal is die in Angola of Cabinda wordt gesproken. Blijkens het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 13 februari 2002 inzake Angola is de officiële taal in Angola het Portugees en zijn andere talen, die er worden gesproken, Umbundu, Kimbundui, Kikongo en Bantu-talen. Ook wordt er wel Frans, Engels, Duits en Afrikaans gesproken. Het gegeven dat Lingala blijkens het ambtsbericht van 15 april 2002 inzake de DRC een belangrijke taal is in de DRC en aldaar mogelijkerwijs wordt gesproken door de daar levende personen van de Bakombo-bevolkingsgroep kan de conclusie dat ook de in Angola dan wel Cabinda levende personen van de Bakombo-bevolkingsgroep het Lingala machtig moeten zijn naar het oordeel van de rechtbank niet zonder nadere motivering dragen. Derhalve valt niet in te zien waarom eiser het Lingala waarschijnlijk goed zou beheersen.
Ten derde constateert de taalanalist dat Lemba, waar eiser zegt zijn eerste vijf levensjaren in Angola te hebben gewoond, een stadsdeel is van Kinshaha in de DRC. Ook indien deze constatering juist is, vormt zij naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende basis voor de conclusie van de taalanalist, nu Lemba ook een dorp in Cabinda is, zoals eiser stelt. Verweerder heeft dit in het bestreden besluit ook bevestigd.
Ten vierde merkt de taalanalist op dat eiser Portugees zou moeten spreken, nu hij stelt zijn eerste levensjaren in Angola te hebben gewoond. Niet is evenwel aangegeven waarom eiser de Portugese taal zou moeten beheersen. Het ontbreken van een motivering voor deze aanname doet zich te meer gevoelen, nu Portugees blijkens het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 13 februari 2002 in principe de voertaal is in Angola, maar dat er in de grensgebieden wel personen wonen die naast hun inheemse taal alleen Frans (DRC), of -in veel mindere mate- Engels (Zambia) spreken. Niet valt uit te sluiten dat dit ten aanzien van eiser het geval zou kunnen zijn. Hierbij acht de rechtbank van belang dat Cabinda een gebied is dat niet aan Angola grenst, maar is ingesloten tussen de Republiek Congo en de DRC, in welke beide staten Frans de officiële voertaal is.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de uitkomst van de taalanalyse niet kan worden gedragen door de daarin neergelegde bevindingen. In het licht hiervan heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank de ongeloofwaardigheid van de Angolese afkomst van eiser niet in redelijkheid kunnen baseren op de uitkomst van de taalanalyse.
6. Verweerder heeft de ongeloofwaardigheid van eisers Angolese afkomst tenslotte gebaseerd op de verklaringen van eiser omtrent Angola en Cabinda. Verweerder kan worden toegegeven dat het opmerkelijk is dat eiser heeft verklaard dat er geen militaire dienstplicht bestaat in Cabinda. Blijkens het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 4 mei 2001 zijn Angolese, mannelijke staatsburgers van achttien jaar en ouder dienstplichtig. Voornoemd ambtsbericht bevat echter geen op Cabinda toegespitste informatie met betrekking tot de dienstplicht. Gelet op de ligging van Cabinda en op het feit dat deze regio in het Angolese politieke en maatschappelijke bestel in vele opzichten een aparte positie inneemt, valt niet uit te sluiten dat opmerkingen betreffende de dienstplicht in Angola niet in dezelfde mate gelden voor Cabinda. Verweerder heeft er geen blijk van gegeven deze bijzondere positie van Cabinda ten opzichte van Angola in de beoordeling te hebben betrokken. In dat kader komt tevens betekenis toe aan hetgeen de gemachtigde van eiser, ten dele onder verwijzing naar openbare bronnen, in dit verband heeft opgemerkt.
Verweerder dient voorts te worden toegegeven dat eiser enkele vragen, gesteld in het aanvullend eerste gehoor van 6 november 2000, niet dan wel summier kon beantwoorden. Hierbij kan worden verwezen naar de vragen omtrent de kleur van de nummerborden en de betekenis van term ‘cacimba’.
Hier staat echter tegenover dat eiser met name met betrekking tot de FLEC wel gedetailleerde verklaringen heeft kunnen afleggen, waarvan naar het oordeel van de rechtbank niet kan worden gesteld dat al deze informatie, al dan niet gemakkelijk, uit algemene openbare bronnen te verkrijgen is. Daarbij heeft eiser verschillende vragen die betrekking hadden op Angola weliswaar niet kunnen beantwoorden voor Angola, doch wel voor Cabinda. In dit verband kunnen genoemd worden de vragen naar bevolkingsgroepen, religie en steden. Gelet op de hiervoor reeds vermelde bijzondere positie van Cabinda ten opzichte van Angola, acht de rechtbank niet onbegrijpelijk dat de kennis van eiser zich met name toespitst op Cabinda. In dit kader merkt de rechtbank nog op dat haar niet is gebleken dat iedere inwoner van Cabinda redelijkerwijs moet worden geacht te weten wat „cacimba“ is. Bij dit alles is tenslotte van belang dat eiser heeft verklaard afgezien van Cabinda nooit in Angola te zijn geweest, en dat hij zijn schoolopleiding niet in Angola heeft gehad.
Gelet op het voorgaande en bezien in het licht van hetgeen is overwogen onder rechtsoverweging IV.4 en IV.5, is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van eiser omtrent zijn land van herkomst alleen ten aanzien van de kleur van de nummerborden in Cabinda op het eerste gezicht bevreemding wekken. In het licht van alle overige omstandigheden is dit gegeven naar het oordeel van de rechtbank evenwel onvoldoende om de slotsom te rechtvaardigen dat de door eiser afgelegde verklaringen en de op grond daarvan verkregen onderzoeksresultaten dusdanig onvolledig, bevreemdingwekkend en/of onjuist zijn dat het - verstrekkende - oordeel dat de Angolese afkomst van eiser niet geloofwaardig is daardoor in redelijkheid kan worden gedragen. Dit geldt te meer nu verweerder voorbij is gegaan aan de door eiser overgelegde originele lidmaatschapskaart van de FLEC, waarop de identiteitsgegevens van eiser zijn vermeld en waarop een pasfoto van eiser is bevestigd.
7. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat niet geloofwaardig is dat eiser afkomstig is uit Cabinda en dat hij de Angolese nationaliteit bezit. Derhalve heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet in redelijkheid tot het bestreden besluit kunnen komen.
8. Het beroep dient dan ook gegrond te worden verklaard wegens strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Awb en artikel 31, eerste en tweede lid, van de Vw 2000.
9. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand.
V. BESLISSING
De rechtbank
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze
uitspraak;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644,-- (zegge: zeshonderd
en vierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier.
Gewezen door mr. W.J. van Bennekom, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.F. Koenis, griffier en openbaar gemaakt op: 14 juli 2003
De griffier, De voorzitter,
Afschrift verzonden op: 14 juli 2003
Conc: HK
Coll:
Bp: -
D: B
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.